×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Karel de Grote (ook Carolus Magnus of Charlemagne), Aken, Duitsland; keizer & weldoener; † 814.
Feest 28 januari.
Karel werd begin april van het jaar 742 geboren als zoon van Pepijn III, bijgenaamd de Korte († 768) en Sint Bertha van Choisy († 783; feest 2 juli), in de Frankische ridderromans aangeduid als Bertha met de Grote Voet of Metten Breden Voeten. Bij de dood van zijn vader werd Karel koning der Franken. Hij stond bekend als een echte vechtersbaas en breidde zijn gebied uit tot een rijk dat liep van de Ebro in Spanje tot de Elbe in Duitsland.
De legende van onderwerping van de Friese legerleider Redbad
Koning Karel had onenigheid met Redbad (of Radboud), een wreed legerleider die de Friezen aan zich onderworpen had. Hij had hun zelfs letterlijk een houten juk opgelegd waar de Friezen elke dag onder door moesten kruipen ten teken dat zij aan hem, Redbad, onderworpen waren. Toen Karel ervan hoorde, besloot hij de Friezen te hulp te komen en met Redbad de strijd aan te gaan. Hij stootte op diens leger in de buurt van de Friese plaats Franeker. De onderhandelingen begonnen; plaats en tijd werden overeengekomen en in beide legerkampen steeg de spanning, en de moed.
Maar enkele uren voordat de slag zou ontbranden, stond daar plotseling midden op het terrein dat straks als slagveld dienst moest doen, één der Friezen. Hij stond bekend om zijn bedachtzame wijsheid en goede raad. Hij riep zo luid dat men hem in beide kampen goed verstaan: "Edele heren, vindt u het zelf geen grote dwaasheid om straks zoveel bloed te vergieten van mensen die te kostbaar zijn om op zo'n onbenullige manier aan hun eind te komen? Hun moed en dapperheid, hun liefde en alles wat zij waard zijn: die mogen toch niet voor de wereld verloren gaan, alleen omdat u beiden zo nodig een robbertje met elkaar hebt uit te vechten?"
Deze woorden maakten diepe indruk en men voelde hoe de stemming omsloeg, ook bij de aanvoerders. Daarop werd de wijze man gevraagd of hij een betere oplossing wist. Hij stelde voor een soort wedstrijd te houden tussen de beide leiders. Degene die het langst op één been zou kunnen balanceren, zou het Friese land in bezit mogen nemen. Hem ook beloofden de Friezen te zullen dienen op voorwaarde dat zij hun status van 'vrijen', van 'kerels' dus, terug zouden krijgen. De verliezer moest beloven nooit meer een voet op Fries grondgebied te zetten. Dit voorstel vond algemene bijval. Ook de beide vorsten gingen akkoord en maakten zich op voor het ongewone duel.
Ingepakt in een hun ijzeren harnas en kuras stonden zij vierentwintig uur aan één stuk, naast elkaar op één been, terwijl hun beide legers in spanning toekeken en luidkeels aanmoedigingen schreeuwden. Toen bedacht Karel een list. Hij wierp Redbad de handschoen toe die hij al die tijd in zijn rechterhand had gehouden. Redbad deed wat de ridderlijke eer van hem eiste: hij bukte zich om de handschoen op te rapen, ten teken dat hij de uitdaging aannam. Maar met zijn zware wapenrusting was hij daartoe alleen in staat, als hij met zijn andere voet op de grond steunde om zich aldus in evenwicht te houden. Een donderend gejuich steeg op uit de gelederen van Karel... en van de Friezen: want die hadden veel liever Karel als heer dan de wrede Redbad.
De Friese legerleider besefte dat hij erin was gelopen en riep: "O wat! Dat ik deze strijd op zo'n schandalige manier moet verliezen!" Er zijn er die menen dat vanwege deze uitroep de zee ter plaatse 'Waddenzee' wordt genoemd. De Friezen waren van hun tiran verlost en dienden Karel, terwijl Redbad overeenkomstig de eed die hij gezworen had, voorgoed het land verliet.
[Bron Hansje Hazewinkel, Haren, Groningen]
Karel heeft zijn heiligheid te danken aan het feit dat hij ijverde voor de verspreiding van de christelijke cultuur; hij gaf royale schenkingen aan kloosterscholen en had een groot aandeel in de stichting van nieuwe kloosters, zoals Herrieden in Ansbach en Müstair in Unter-Engardin. Aan tafel liet hij zich voorlezen uit de bijbel of uit het beroemde boek 'Over de Stad Gods' ('De Civitate Dei') door de kerkvader Augustinus van Hippo († 430; feest 28 augustus). Hoewel een vechtersbaas vocht hij vaak ten gunste van de paus. En bovendien wist hij - aldus de legende - de Moren in Noord-Spanje tot staan te brengen en zo de christenheid te bewaren voor een grote dreiging.
Volgens 12e-eeuwse bronnen belegerde hij de Spaanse stad Pamplona die in handen van de Moren was. De apostel Sint Jacobus de Meerdere († ca 44; feest 25 juli) liet door een wonder de muren instorten en zo konden de christenstrijders de stad veroveren. Uit dankbaarheid liet Karel de Grote op verschillende plaatsen Jacobuskerken bouwen. In werkelijkheid was zijn tocht in 778 een mislukking, waarbij het Frankische leger tegen de Basken een zware nederlaag leed, zoals vereeuwigd is in het beroemde Roelantslied ('Chanson de Roland').
Op kerstmis van het jaar 800 werd hij op grond van dit alles door de heilige paus Leo III († 816; feest 12 juni) tot keizer gekroond van het Heilige Roomse Rijk.
De legende van de Eerste Kruistocht
In de tijd dat Karel heerser was over het Roomse Rijk, werd de christelijke patriarch door heidenen uit Jeruzalem verdreven. Hij klaagde zijn nood bij keizer Constantijn in Constantinopel. Diezelfde nacht zag de keizer een visioen in zijn droom. Hem verscheen een jongeman die hem uit zijn slaap wekte en met opgewekte stem zei: "U hebt God om hulp gebeden. Dan moet u hier eens zien: dit is de grote Karel van Gallië, een strijder voor de Heer." Daarbij toonde hij hem een gewapende ridder met een lange grijze baard, gehuld in harnas met een gouden helm op, met een rood schild voor zich, een zwaard opzij en een indrukwekkende speer in de hand. Hij zei: "Gij, bevelhebber van het Rijk, u moet strijden tegen degenen die God niet gehoorzamen, want zij weten niet van wijken." Diezelfde Constantijn hád de heidenen al minstens zeven keer uit Jeruzalem verdreven, maar telkens waren zij teruggekomen, en nu waren zij te sterk geworden.
Hij schreef over zijn droomgezicht aan Keizer Karel. En hij schreef erbij hoe de heidenen de patriarch van Jeruzalem verdreven hadden, en vroeg hem of hij hem in Gods naam te hulp wilde komen. Toen keizer Karel de brief las, werd hij diep bedroefd, omdat de heidenen het graf van Onze Heer in hun macht hadden. Hij liet de brief aan al zijn onderdanen voorlezen met de bedoeling dat ze des te bereidwilliger zouden zijn om te gaan vechten. Hij liet afroepen dat ieder die het recht had een harnas te dragen, de bereidheid moest hebben om keizer Constantijn in zijn strijd tegen de heidenen te hulp te komen. Wie niet mee wilde, zou vier penningen krijgen en voorgoed uit het land verbannen worden.
Toen kwam er zo'n enorme volksmenigte op de been als men noch tevoren noch daarna ooit heeft gezien. Welgemoed trokken zij met hem op. Toen zij Jeruzalem naderden, kwamen zij in een uitgestrekt bos terecht. Daarin huisden leeuwen, griffioenen, beren en andere wilde dieren. De keizer dacht dat hij er in één dag wel doorheen zou kunnen komen. Ze trokken dus op, maar toen de nacht viel, verdwaalden ze allemaal hopeloos. Daarop verordonneerde de keizer dat ze allemaal hun tent moesten opzetten voor de nacht. Dat deden ze.
Die nacht sprak de keizer dit gebed uit: "Heer Jezus Christus, wijs mij en het volk de juiste weg, zo vraag ik u." Op datzelfde moment hoorden ze een vogelstem zeggen: "Keizer, volg mij." Daar was de keizer natuurlijk blij mee, hij loofde God en las hardop de psalm: 'Heer geleid mijn ziel onder uw hoede.' Op datzelfde moment riep de vogel weer: "Karel, Karel, wat zei ik nu?" Zo ging hij de vogel achterna tot ze op een rechte weg kwamen en recht op Jeruzalem af gingen. Zodra hij met zijn volk en met Constantijn in de buurt van Jeruzalem kwam, sloegen de heidenen al op de vlucht. Zo heroverde hij het land, alsmede het Heilig Graf.
Vervolgens vroeg Karel aan Constantijn en de patriarch of zij hem wilden laten gaan. Constantijn wilde hem nog één dag bij zich houden, liet goud, zilver en edelgesteente klaarzetten en vele prachtige kostbaarheden. Die wilde hij aan keizer Karel cadeau doen. Toen de keizer dat in de gaten kreeg vroeg hij zijn raadslieden om advies: "Wat raadt u mij aan? Want als ik niks aanneem, zal ieder mij voor idioot verklaren." Daarop zeiden ze: "Als u dit alles alleen maar omwille van God zelf gedaan hebt, dan past het niet ook maar één ding aan te nemen." Hij prees zijn raadslieden en liet onder het volk bekend maken dat niemand een geschenk mocht aannemen. Maar Constantijn zette keizer Karel onder druk en dwong hem met nadruk in ieder geval één cadeau te accepteren. Daarop vroeg Karel om het heilig voorwerp dat God met zijn lichaam geheiligd had, het Heilig Kruis. Nu gaf Constantijn opdracht aan zijn volk om drie dagen te vasten en alleen maar water en brood te eten. Hij wees twaalf personen aan die het heilige voorwerp in stukken moesten delen. Op de derde dag biechtte Karel bij de bisschop al zijn zonden en liet de zeven boetpsalmen zingen met de litanie, terwijl het heilige voorwerp in stukken werd gedeeld. Op het moment dat bisschop Daniël de kist opende, viel keizer Karel op zijn knieën en vroeg God om een teken om eervol recht te doen aan zijn lijden en opstanding. Op datzelfde moment daalde er een hemelse dauw neer op het Heilig Kruis. Zodat het groen werd, uit begon te lopen en bloesem zette. Vervolgens werden allen gehuld in een groot licht en een hemelse geur. Nu nam bisschop Daniël een zaag met de bedoeling een stuk van het Heilig Kruis af te halen. Maar hij was oud en zwak. En hoe meer hij zaagde, hoe meer het Heilig Kruis bloemen droeg en groen werd. Toen pakte Karel de bloemen en vulde er zijn rechter handschoen mee. Bisschop 'Ebronensis' gaf hij opdracht door te gaan met de bedoeling ook de andere handschoen te vullen in de veronderstelling dat de bisschop die ook had; de bisschop zelf dacht dat trouwens ook. Maar God gaf de genade dat die handshoen een heel uur in de lucht bleef zweven. Toen wilde Karel die dingen ergens anders in doen; maar ze werden in hemels brood veranderd. Er bevindt zich nog iets van dat brood in Parijs, in St-Denis. Vele mensen die tot dan toe ziek waren geweest, genazen door de heerlijke geur die van de bloemen afkwam. Vervolgens schonk men Karel een nagel, een stuk van het Heilig Kruis en de doek waarin Onze Heer in het graf gewikkeld had gelegen; alsmede het hemd van Onze Lieve Vrouw en de doeken waarin zij het kind gewikkeld had. Daar was hij zeer gelukkig mee en hing het allemaal om zijn hals en reed bij Constantijn vandaan.[Pas.1986p:183-186]
In Aken bouwde hij naast zijn paleis de prachtige domkerk in een stijl die aan het romaans voorafgaat en later naar hem is genoemd, de Karolingische stijl. Hij liet zich inspireren door de achtkantige San-Vitalekerk te Ravenna, de voormalige residentie van de Romeinse keizers. De zuilen van prachtig donker marmer, die de gehele constructie moesten dragen, roofde hij van elders. Hoog achterin de domkerk richtte hij een aparte kapel in vanwaar hij gezeten op zijn troon, de mis kon volgen.
Aan de inwijding van de Akense dom is nog een bijzondere legende verbonden.
Legende van de 365 bisschoppen bij de inwijding van de Akense Dom
Karel was zo trots op zijn domkerk, dat hij 365 bisschoppen wenste bij de inwijding van de nieuwe kerk, voor elke dag van het jaar één. Maar toen ze er allemaal waren, bleek, dat hij er twee te kort kwam. Alle aanwezigen waren in grote verlegenheid. Dat was voor het reeds lang gestorven Maastrichtse bisschoppenpaar, Monulfus en zijn opvolger Gondulfus (resp. † 578 en 586; feest 16 juli), het teken om op te staan uit hun graf en zich naar de wijdingsplechtigheid te begeven.
Deze legende is vereeuwigd in een reliëf in de Akense Klappergasse vlakbij de dom. Daarop is te zien hoe twee geraamtes met tabberd, staf en mijter onderweg zijn. De straat zou haar naam te danken hebben aan het geluid dat beide skeletten maakten, terwijl zij zich voorthaastten.
Verering & Cultuur
Na zijn dood werd hij bijgezet in zijn geliefde Akense domkerk. Zijn tijdgenoot Einhard schreef zijn levensverhaal.
Aken en de Zwitserse stad Zürich bezitten het privilege om hem als heilige te vereren.
Patronaten
Daarnaast is hij patroon van Halberstadt, Hildesheim, bisdom Münster, Nijmegen, Osnabrück, Ostfriesland, Paderborn, Parijs (universiteit Sorbonne), Sion, het kanton Zürich.
Bovendien is hij beschermheilige van onderwijzers en scholieren (op grond van zijn bevordering van kloosterscholen); van handelsmakelaars en van tingieters.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als een keizer (mantel, kroon, rijksstaf, rijksappel, zwaard en vaak te paard; met tweekoppige adelaar of een boek (bevordering van onderwijs; of met een model van een kapel of kerk (dom van Aken).
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen