× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 754  Bonifatius van Fulda met vele gezellen

Info afb.
Onder: Vreemdeling

Bonifatius (oorspronkelijk Winfried) van Fulda (ook van Dokkum of van Mainz), Duitsland; bisschop & martelaar met 52 gezellen; † 754

Feest 5 juni.

Ieder kent uit het jaartallenboekje: '754: Bonifatius te Dokkum vermoord.'

Hij was afkomstig uit de plaats Crediton in Zuid-Engeland, waar hij in 672 was geboren. Van zijn ouders had hij de naam Winfried ('vredesvriend') meegekregen. Hij was ingetreden bij de benedictijner monniken te Nursling, waar hij leraar was aan de kloosterschool. Toen hij de veertig gepasseerd was, besloot hij het vreemdelingschap te kiezen en pelgrim voor Christus te worden.

Zo stak hij in 716 over naar de streken der Friezen om er het evangelie te verkondigen, maar dat werd geen succes. In 719 missioneerde hij in Thüringen. Vandaar vertrok hij naar Rome om er door Paus Gregorius II tot bisschop gewijd te worden. Het was op de dag van zijn vertrek naar Rome, 14 mei, dat hij de naam aannam van de heilige van die dag: Bonifatius, martelaar in Tarsus, Cilicië (huidig Zuid-Turkije).

De paus zond hem, overladen met geschenken en relikwieën, terug naar Hessen en Thüringen om daar onder Germanen, Hessen, Friezen en Teutonen het evangelie te verkondigen en vaste voet te geven. Sindsdien ijverde hij onvermoeibaar om de kerkorganisatie ter hand te nemen.

In 732 werd hij aartsbisschop van het hele Germaanse missiegebied met zijn zetel in Mainz. Hij maakte van talrijke Duitse steden bisschopszetels (Passau, Regensburg, Salzburg, Eichstätt, Würzburg, Erfurt). Meermalen reisde hij tussendoor naar Rome.

Om zijn bekeringswerk onder Saksen en Friezen te ondersteunen vroeg hij hulp van religieuze vrouwen uit zijn eigen vaderland. Eén van hen was Lioba († ca 780; feest 28 september), kloosterzuster onder Eadburga de Grote († 751; feest 12 december) in Minster op het eiland Thanet voor de kust van Kent. Bonifatius noemde haar in zijn brieven "mijn meest geliefde zuster abdis Eadburh". Moeder Eadburga had reeds langere tijd een intensieve briefwisseling met hem onderhouden. Daaruit blijkt, dat zij via vaders kant nog familie van hem was.

We hebben er geen idee van hoe lang die brieven erover deden. Het is niet alleen een wonder dat ze in die primitieve omstandigheden aankwamen: vanuit het klooster moesten ze met een boot worden meegegeven naar de overkant; vandaar werden ze waarschijnlijk tegen een zekere vergoeding toevertrouwd aan handelaren of geestelijken die de Rijn stroomopwaarts gingen... en dan lagen ze nog weken, misschien wel maanden in een klooster te wachten tot Bonifatius zelf of iemand uit zijn omgeving langskwam. Voor hem waren die brieven een ware troost. Hij laat herhaaldelijk doorschemeren hoe eenzaam hij zich voelde; hoe hij behoefte had aan eten van thuis, aan een gesprek in zijn eigen taal, met mensen van zijn eigen cultuur! Hij schrijft bijvoorbeeld: "Ik vraag uwe liefde met de meest mogelijke aandrang voor mij te bidden tot onze God, de schepper van hemel en aarde. Ik wil u ook niet in het onzekere laten over de reden waarom ik dit vraag. U moet weten dat mijn pelgrimschap telkens opnieuw wordt belaagd door allerhande stormen: overal moeite, overal verdriet; van buiten strijd, van binnen vrees!" Het ligt voor de hand dat Eadburga hierover aan de zusters vertelde. Ze zal ze op het hart hebben gedrukt veel te bidden voor de intenties van Bonifatius. Waarschijnlijk liet ze de brieven eenvoudig aan tafel voorlezen tijdens de maaltijd. Zij stuurde hem attenties en geschenken, die ze door de zusters liet vervaardigen, zoals liturgische gewaden of boeken waarom hij had gevraagd. Zij zullen dat als een grote eer hebben beschouwd. Een boek was een bijzonder kostbaar geschenk, want het moest met de hand worden afgeschreven. Wij lezen in een andere brief hoe dankbaar hij is:

"Moge de beloner van alle goeds mijn veelgeliefde zuster straks verrassen met zijn hemelse gaven. Want door uw zending heilige boeken hebt u deze Germaanse balling naar ziel en lichaam troost en verlichting gebracht. Ik ben nu eenmaal geroepen om het Germaanse volk tot in de donkerste uithoeken te komen verlichten. Maar als ik het licht van deze boeken niet bij de hand zou hebben, zou ik waarschijnlijk zelf in het duister rondtasten en ten val komen. Ik vertrouw op uwe liefde en vraag u voor mij te blijven bidden, want ik ben maar al te vaak een speelbal in de stormvlagen van alle wederwaardigheden van het leven."

Bij een volgende gelegenheid vroeg hij zelfs om een afschrift van de brieven van de heilige apostel Petrus, geschreven met gouden letters. Waarschijnlijk had hij zo'n kostbaar boek nodig om indruk te maken op hooggeplaatste mensen en mogelijkerwijs op die manier bewondering te wekken voor het christelijk geloof.

Het ligt voor de hand dat Eadburga Lioba aanspoorde om Bonifatius persoonlijk te schrijven. Zij was immers nog familie van hem. Eén van die brieven is in de nalatenschap van Bonifatius teruggevonden. Hij zou rond 733 geschreven zijn. In vertaling luidt ze:

"Aan de zeer eerwaarde heer en bisschop Bonifatius, geliefd bij de Heer en ook bij mij, temeer omdat u nog door familiebanden met mij, Leobgyth, verbonden bent. Ik zend u mijn groeten en wens u eeuwig heil, al ben ik de minste van alle dienaressen die het zachte juk van Christus op zich genomen hebben. Ik doe een beroep op uw welwillendheid en hoop dat u zich nog de oude vriendschap herinnert met mijn vader Dinne uit Wessex; het is al weer acht jaar geleden dat hij is gestorven. Ik zou u willen vragen de lieve God voor zijn zielenrust te bidden. Ook zou ik mijn moeder Aebbe in uw aandacht willen aanbevelen. Zij is nog familie van u, maar dat weet u beter dan ik. Zij leeft nog, maar gaat moeizaam gebukt onder de last der jaren. Ik ben als dochter hun enig kind en het liefste zou ik u als mijn broer willen beschouwen, al weet ik natuurlijk heel goed dat ik zoiets in het geheel niet waard ben. Er is namelijk niemand onder de mensen in wie ik zoveel vertrouwen en hoop heb gesteld als in u. Ik doe hier een heel klein aardigheidje bij. Eigenlijk de moeite van uw aandacht niet waard, maar ik hoop dat u hierdoor aan mij blijft denken. Want de afstand tussen ons is heel groot, en het is maar al te vlug 'uit het oog uit het hart'. Terwijl ik hoop dat er tussen ons een levenslange band ontstaat van ware liefde. Met nog meer aandrang zou ik u willen vragen mij met het schild van uw gebeden te willen beschermen tegen de giftige pijlen van de onzichtbare vijand. Aan het eind van deze brief gekomen hoop ik nog dat u de onbeholpenheid ervan voor lief wilt nemen. U moest eens weten hoezeer ik verlang naar een korte reactie van uw kant; die kan dan voor mij meteen een voorbeeld zijn. De paar verzen onderaan de brief heb ik geschreven volgens de regelen der dichtkunst. Niet dat ik mij verbeeld er reuze goed in te zijn, u moet het meer zien als eenvoudige oefening in overeenstemming met de kwaliteiten die God mij gegeven heeft. Hopelijk kunt u mij ook hierin nog wat goede raad geven. Ik heb de kunst geleerd van Eadburga, die zich met hart en ziel toelegt op de studie van de heilige schriften. Vaarwel. Ik wens u een lang en gelukkig leven en beveel mijzelf in uw gebeden voor God aan.

'Moge God almachtig, schepper en rechter der wereld
en Christus met Hem, de heerst als een stralende koning,
het vuur dat Hij in u ontstoken heeft,
behoeden en bewaren voor altijd.'

Wat Lioba hier - in de enigszins gezwollen brieftaal van toen - als wens uitspreekt, is uitgekomen. Er zou tussen haar en Bonifatius een hechte vriendschap ontstaan, die van grote invloed zou blijken op haar verdere leven.

De zusters in Engeland waren zo'n grote steun voor hem en voor zijn missiewerk in de vreemde gebieden dat hij erover begon te denken om ze dichtbij zich te hebben. De vrouwen zouden onderwijs kunnen geven aan de inheemse meisjes van adellijke afkomst. Ze zouden door hun gebed, levenswijze en mentaliteit en door de kwaliteit van hun onderwijs en handvaardigheden van onschatbare waarde kunnen zijn. Naast de gemeenschappen voor mannen die hijzelf had gesticht, zouden zij vrouwenkloosters kunnen vormen in de Teutoonse en Saksische gebieden; die zouden kunnen fungeren als steunpunten van christelijke cultuur. En niet op de laatste plaats zouden ze voor hem, Bonifatius, als toevlucht kunnen dienen; zij zouden hem weer iets van een thuis kunnen geven.

Intussen was Lioba met een aantal medezusters verhuisd naar klooster Wimborne, dat indertijd onder leiding stond van abdis Tetta († 8e eeuw; feest 28 september). Hij begon in zijn brieven dus moeder Tetta te vragen om zusters en met name om zijn verre nicht Lioba. Aanvankelijk was Tetta in het geheel niet gecharmeerd van dat idee. Zij vreesde dat de reis te lang en onveilig was. Zij voorzag dat de vrouwen zo ver van huis heimwee zouden krijgen en dat hun geïsoleerde positie ten koste zou gaan van de goede geest. En dat ze tenslotte behoorlijk wat risico zouden lopen onder die halve heidenen. Bonifatius bezwoer dat hijzelf garant stond voor de veiligheid van de vrouwen. Hij bracht de abdis onder de aandacht dat ze vertrouwen moest hebben in Gods leiding en genade, en ook in haar eigen aandeel: zij had de zusters immers een gedegen vorming meegegeven.

Uiteindelijk ging Tetta akkoord. Met nog 29 andere medezusters stak Lioba de zee over om zich bij Bonifatius te voegen. Tot hen behoorde Walburga van wie al twee broers tot de medewerkers van Bonifatius behoorden: Willibald en Wunibald; en Thecla, die ook op de een of andere manier met haar verwant was. Zeer waarschijnlijk gingen er geestelijken en soldaten mee om het gezelschap de nodige bescherming en bijstand te bieden. Ze zullen wel bij Katwijk aan land gegaan zijn, net als Willibrordus vijftig jaren eerder en Bonifatius, toen hij destijds voor de eerste keer naar het gebied der Friezen was overgestoken! Vandaar trokken ze via de Rijn stroomopwaarts tot diep in Duitsland. Hun bestemming was Tauberbischofsheim, waar Bonifatius juist alle voorbereidingen had getroffen voor de vestiging van een vrouwenklooster. De zusters hebben hem waarachtig niet teleurgesteld in zijn verwachtingen. Dat geldt heel in het bijzonder voor Lioba. Jonge en oudere vrouwen kwamen zich aanmelden, zoals bv. Agatha, Nana en Eoliba alsook Kunihildis en haar dochter Bertigitte; zij waren verwant met Lullus, één van Bonifatius' meest intieme vrienden en naaste medewerkers van Bonifatius. Hij zou hem opvolgen als bisschop van Mainz.

(De voor ons wat merkwaardige naam van deze bisschop hangt samen met het woord 'liud' = 'volk'; vergelijk ons woord 'lui' of 'lieden'. Waarschijnlijk was het een verkorte vorm van een naam die met 'Lui-' of 'Lu-' begon, zoals bv. Luifried, Ludwig, Lulof enz.).

Zo stichtte hij de kloosters van Fritzlar, Kitzingen en van Ochsenfurt aan de Main.

Volgens de plaatselijke overlevering gaat de stichting van Fritzlar terug tot het jaar 723. Bonifatius begon ermee de aan Donar toegewijde eik te laten omhakken. Tot hun verbijstering bemerkten de omstanders dat Donar niet toesloeg met zijn gevreesde bliksem. Van het hout bouwde Bonifatius op diezelfde plek een kerkje. Tegenwoordig staat de Sint-Petrusdom. Hij noemde het daar Fritzlar, ‘Vredeslaar’.

Een ‘laar’ is een plek in het bos. Vgl. Nederlandse plaatsnamen als Laren, Zuidlaren enz.

Het zou mij niet verbazen als hij in die naam zijn eigen oorspronkelijke voornamen liet meeklinken: Winfrieds Laar…

Na de dood van Karel Martel verzochten diens zonen Karloman en Pippijn III de Jongere hem de Frankische kerk te hervormen. In 744 stichtte hij te Fulda zijn lievelingsklooster. Het was toegewijd aan  de aartsengel Sint Michaël.

Legende

In een van de legendes rond Bonifatius wordt verteld dat hij in Thüringen een kerk stichtte die hij aan Sint Michaël toewijdde. Dat zou dus zeer wel de kloosterkerk in Fulda geweest kunnen zijn. Hij had deze patroon gekozen, aldus de legende, omdat de aartsengel hem op die plaats verschenen was en omdat hij hem bij al zijn ondernemingen in het bijzonder had beschermd. De ochtend na de kerkwijding droeg Bonifatius de mis op en besloot er de gehele dag te blijven. Maar toen hij 's middags wat wilde eten, kwam een dienaar hem melden dat er geen kruimel eten over was voor die dag. Toen keerde Bonifatius in zichzelf en bad: "God, U hebt destijds zoveel mensen in de woestijn wel veertig jaar lang met manna in overvloed gevoed; zou U dan nu voor deze ene keer ons hier niet van voedsel kunnen voorzien?" Daarop gebood dat hij er gewoon een tafel gedekt moest worden. Intussen kwam er al een vogel aanvliegen met in zijn snavel een vis, die hij zorgvuldig op tafel neerlegde. De bisschop dankte God voor zijn goedheid en liet de vis klaarmaken. Alle aanwezigen aten ervan; wat over was liet hij weer in de rivier werpen. Daarop vervolgde hij zijn reis.
[Lag.1940p:76]

Het was ook in Fulda dat hij zich in 747 terugtrok. Vandaar maakte hij zo nu en dan een zendingsreis om het evangelie te verkondigen onder de Friezen, in gezelschap van een groot aantal monniken. Tenslotte kostte het hem en 52 anderen het leven. Van een paar gezellen zijn de namen overgeleverd: Eoban, op dat moment bisschop van Utrecht (feest ook 7 juni); de priesters Wintrung, Waltheri (ook Walterus of Walther; feest ook 7 juni) en Ethelheri (ook Adelar); de diakens Hamund, Scirbald en Bosa; en de monniken Wacchar, Gundaecer (ook Gundekar; feest ook 9 april), Illehere en Hathowulf.

De legende vertelt, hoe hij nog probeerde met een dik missaal zijn hoofd tegen het zwaard te beschermen, Tot op de dag van vandaag wordt er een boek bewaard waarin duidelijk de houwen van een scherp voorwaar te zien zijn: volgens de overlevering is dat het boek waarmee Bonifatius de slagen probeerde af te weren.

Verering & Cultuur
Aanvankelijk werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar de St.-Salvatorkerk in Utrecht; daar hoopte men stilletjes deze kostbare relikwie te kunnen behouden, maar uiteindelijk trokken die van Fulda aan het langste eind. Tot op de dag van vandaag ligt hij daar begraven in de crypte van de domkerk.

Hij behoort tot de zogeheten 'ontginningsheiligen'. 's Zondags na 5 juni wordt in Dokkum een jongerendag georganiseerd, die in het teken staat van Sint Bonifatius.

Patronaten
Hij is patroon van de bisdommen Fulda, Utrecht en Groningen en nevenpatroon van het bisdom Haarlem; daarnaast van Friesland, Saksen en Thüringen; van de steden Arnstadt, Bad Hersfeld, Erfurt, Hameln, Mainz; van bierbrouwers, boekhandelaren, kleermakers, vijlenmakers.

Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld met een boek, dat door een zwaard is doorboord; als bisschop (met tabberd, mijter en staf); doet een bron ontspringen; omringd door zijn moordenaars; met stok of knots; een boom omhakkend; bijl en gevelde eik (ontginningsheilige); met gesel, raaf en vos; tros druiven.


Bonifatius van Fulda
Voor Rond Zending: 2008, september. Thema 'Vreemdeling'

24
Bonifatius van Fulda steekt met zijn gezellen van Engeland over naar het vasteland.

Ieder weet: '754: Bonifatius te Dokkum vermoord.' Hij was afkomstig uit Zuid-Engeland. Van zijn ouders had hij de naam Winfried ('vredesvriend') meegekregen. Hij was benedictijner monnik geworden. Toen hij de veertig gepasseerd was, besloot hij het vreemdelingschap te kiezen en pelgrim voor Christus te worden.

Vreemdelingschap betekent dat de monnik zijn vaderland verliet, met de bedoeling nooit meer naar huis terug te keren. Deze vorm van monnikendom sluit aan bij de idee, dat dit leven een ballingschap is, en dat wij diep in ons een hart een heimwee meedragen naar het definitieve vaderhuis bij God na dit leven. Hij werd een zwerver, een pelgrim, in het Latijn 'peregrinus'. Zo stak hij in 716 over naar onze streken om er het evangelie te verkondigen; hij stond enige maanden in Woerden, maar zonder succes. In 719 missioneerde hij in Thüringen. Vandaar vertrok hij naar Rome om er door Paus Gregorius II tot bisschop gewijd te worden.

Om zijn bekeringswerk onder Saksen en Friezen te ondersteunen vraagt hij hulp van religieuze vrouwen in zijn vaderland. Hij laat herhaaldelijk doorschemeren hoe eenzaam hij zich voelt; hoe hij behoefte heeft aan eten van thuis, aan een gesprek in zijn eigen taal, met mensen van zijn eigen cultuur! Hij schrijft bijvoorbeeld: 'Ik vraag uwe liefde voor mij te bidden tot onze God, de schepper van hemel en aarde. Ik wil u ook niet in het onzekere laten over de reden waarom ik dit vraag. U moet weten dat mijn pelgrimschap telkens opnieuw wordt belaagd door allerhande stormen: overal moeite, overal verdriet; van buiten strijd, van binnen vrees!'

De zusters sturen hem attenties zoals liturgische gewaden of boeken. Hij schrijft: 'Moge de beloner van alle goeds mijn veelgeliefde zuster straks verrassen met zijn hemelse gaven. Want door uw zending heilige boeken hebt u deze Germaanse balling naar ziel en lichaam troost en verlichting gebracht. Ik ben nu eenmaal geroepen om het Germaanse volk tot in de donkerste uithoeken te komen verlichten. Maar als ik het licht van deze boeken niet bij de hand zou hebben, zou ik waarschijnlijk zelf in het duister rondtasten en ten val komen. Ik vertrouw op uwe liefde en vraag u voor mij te blijven bidden, want ik ben maar al te vaak een speelbal in de stormvlagen van alle wederwaardigheden van het leven.'


Bronnen
[000»bk:58-miljoen-Nederlanders:17(!); 000»bk:Kurth; 000»bk:Manning:15; 000»bk:Peters; 000»bk:Smits; 000»Burkhard; 000»Corbinianus/bisd.Freising:31(B. deelt bisdommen in).33(B.'s dood); 000»jrb; 000»Crescens; 113; 116p:64.67; 118; 122; 124p:42-43; 126p:125; 127; 132; 133p:71(doppt en wordt gedood); 149/2p:390; 149/3p:25(!); 150p:62; 153p:68; 156p:51; 180p:70; 185; 189p:55; 191p:61.64; 193p:49; 199p:65; 200/1»06.05; 217p:4; 219(voorpl).13.15.16.17.18.19.21.22.25.28.57.64.77.79.84.92; 230p:243; 233p:213; 241p:223; 258p:22; 265p:140; 282a:135; 293p:107; 297p:196; <300p:179; 303; 306p:22; 314; 328p::328.329.330(Fulda); 338p:156; 500; Dries van den Akker s.j./2010.07.01]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen