×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Matteus (ook Lebbeos, Levi, Matthaeus of Matteus), Apostel & Evangelist, Ethiopië(?); Martelaar; † ca 90.
Feest 6 mei (overbrenging relieken naar Salerno) & 21 september (westerse kerk) & 9 oktober (Arabische & Koptische liturgie) & 16 november (oosterse kerk); & 16 december (Griekse liturgie).
Matteus behoorde tot de twaalf apostelen die door Jezus zelf waren uitgekozen. Bij Markus en Lukas wordt hij Levi genoemd. Hij woonde in Kafarnaüm. Daar was hij tollenaar. Dat betekende dat hij als jood in dienst van de Romeinse bezetters belastinggeld opeiste van zijn eigen volksgenoten. Vaak staken dergelijke mensen een flink deel ook nog in hun eigen zak, beschermd door de Romeinen. In het evangelie staan ze niet hoog aangeschreven: meestal worden ze in één adem genoemd met zondaars. Toch laat Jezus zijn oog op vallen op Levi, wanneer Hij hem aan zijn geldtafeltje passeert en zegt tegen hem: "Kom, volg mij." En hij stond op en volgde Hem (Matteus 09,09-10). Daarna horen we in de bijbel niets meer over hem.
Volgens de oudste verhalen is hij de schrijver van het eerste evangelie. Hij zou na Pinksteren naar Ethiopië gegaan zijn om daar het evangelie van Jezus te verkondigen. Hij werd daar voor het altaar gedood met een zwaard of hellebaard.
Matteuslegende
[Uit Jacobus de Voragine ‘Legenda Aurea’, ca 1300]
‘Matteus preekte in het land van de Moren. Zo kwam hij in een stad die Vadaber heette. Daar trof hij twee magiërs; ze heetten Zaroës en Arfarat. Zij brachten de mensen met hun toverkunsten het hoofd op hol; zozeer zelfs dat het leek alsof zij de beschikking over ledematen en gezondheid overnamen van wie zij maar wilden. Dat maakte hen zo overmoedig dat zij zich door de mensen als goden lieten aanbidden. Toen Matteus in de stad kwam en onderdak vond bij de schatmeester van koningin Kandake die nog door Filippus gedoopt was [Handelingen 08,26-40], bracht hij de manipulaties van die tovenaars aan het licht en wendde alles ten goede wat die twee aan onheil hadden aangericht.
Eens vroeg de schatmeester aan Matteus hoe het mogelijk was dat hij alle tongen en talen verstond. Daarop antwoordde de apostel hoe zij door de uitstorting van de Heilige Geest de kennis van alle talen hadden ontvangen. En net zoals destijds de taal van die lui die uit hoogmoed een toren tot in de hemel hadden willen bouwen, in verwarring was geraakt…, net zo bouwde de apostel door de kennis van alle talen een heel andere toren, niet van steen, maar van deugden, waarlangs de mensen die geloofden naar de hemel konden opstijgen.
Terwijl hij nog sprak, kwam iemand berichten dat die tovenaars met twee draken in aantocht waren: ze spuwden vuur en zwavel uit snuit en muil, en doodden alle mensen. De apostel wapende zich met het teken van het kruis en ging hun onbevreesd tegemoet. Zodra de draken hem zagen, vielen ze dood voor zijn voeten neer. Daarop zei hij tot de tovenaars: “Waar blijven jullie nou met je kunsten? Als jullie willen, kunnen deze draken weer tot leven worden gebracht. Maar weet één ding wel: als ik niet voor jullie tot God had gebeden, zou aan jullie gebeurd zijn wat je voor mij had uitgedacht.” Intussen liep het volk te hoop. En hij gebood aan de draken in de naam van Jezus dat ze van hier moesten verdwijnen zonder ook maar iemand enig letsel toe te brengen. En dat deden ze gehoorzaam.
Daarop verhief hij zijn stem en sprak tot het volk over de vreugde van het aards paradijs. Hij zei: “Het ligt hoger dan de hoogste berg, vlakbij de hemel. Daar zijn geen dorens en distels; rozen en lelies verwelken er nooit; ouderdom bestaat er niet; de mensen blijven eeuwig jong; engelen spelen op de harp, en als je een vogel roept, komt hij onmiddellijk. Echter - zo zei hij: uit dat aardse paradijs zijn de mensen verdreven. Maar door Christus’ geboorte is de mens weer geroepen om naar dat paradijs toe te gaan.” Terwijl hij nog tot het volk sprak, klonk er opeens lawaai en er werd geschreeuwd dat de zoon van de koning zojuist was gestorven.
De tovenaars kregen hem niet weer tot leven. Daarom probeerden ze de koning wijs te maken dat hijzelf in de plaats van de goden was gekomen en dat hij opdracht moest geven tot zijn eer een nieuwe tempel te bouwen en een standbeeld voor zichzelf op te richten. Maar de schatmeester plaatste de tovenaars onder strenge bewaking en riep de apostel erbij. Deze wekte de zoon van de koning onmiddellijk weer ten leven krachtens zijn gebed. Toen koning Egippus dat zag liet hij overal in zijn land door herauten verkondigen: “Kom hier naartoe om met eigen ogen een god te zien die ons in mensengestalte is verschenen.” Toen kwamen zij van alle kanten aan met gouden kronen en allerlei offergaven die ze hem wilden aanbieden. Toen Matteus dat bemerkte, zei hij: ‘Maar mannen, wat doen jullie nu? Ik ben helemaal geen God, maar een dienaar van mijn Heer Jezus Christus.” Daarop bouwden zij van het goud en zilver dat zij hem hadden willen geven een mooie kerk. In dertig dagen was die klaar. Drieëndertig jaren resideerde daar de apostel en bekeerde alle Ethiopiërs tot het geloof in Christus. Ook koning Egippus liet zich dopen, tezamen met zijn gemalin en het hele volk.
De apostel wijdde Ifigeneia, de dochter van de koning, tot maagd voor de Heer en plaatste haar aan het hoofd van meer dan tweehonderd maagden.
Na de dood van de koning kwam Hirtacus aan de macht. Hij wenste zich Ifigeneia tot vrouw. Hij beloofde aan de apostel de helft van zijn koninkrijk als hij haar wist over te halen om zijn vrouw te worden. De apostel nodigde hem uit de komende zondag naar de kerk te komen, juist zoals zijn voorganger dat altijd had gedaan. Dan zou hij Ifigeneia en de andere maagden zien, en hij zou te horen krijgen hoe zalig het was een goede echtgenoot te zijn. De koning gaf daar met grote vreugde gehoor aan, want hij ging er helemaal van uit dat de apostel Ifigeneia zou aanraden met hem te huwen.
Matteus hield voor de maagden en het volk een lange toespraak, waarin hij uitlegde hoe goed het huwelijk was. De koning was dan ook vol lof. Want hij ging er nog altijd van uit dat hij op die manier de maagd zover zou brengen dat ze zin kreeg in het huwelijk. Maar er werd weer om stilte gevraagd. En de apostel zette zijn toespraak voort: “Het huwelijk is zo edel dat ze voor elke verontreiniging bewaard moet worden. Dat weet ieder van u hier aanwezig. Stel je voor dat een knecht het in zijn hoofd zou halen de bruid van de koning te roven: hij zou niet alleen de toorn van de koning verdienen, maar zelfs de dood. Niet omdat hij een vrouw nam, maar omdat hij een huwelijk verbrak. Zo is het ook met u, majesteit. U weet dat Ifigeneia gehuwd is met de eeuwige koning, en Hem toegewijd met een heilige sluier. Hoe kunt u dan die bruid willen ontroven aan Hem die machtiger is dan u, en haar tot uw vrouw maken?” Toen de koning dat hoorde , raakte hij buiten zichzelf van woede en verliet knarsetandend de kerk. De apostel bleef standvastig en onverschrokken; hij zegende Ifigeneia die zich vol angst voor hem had neergeworpen, tezamen met de andere maagden.
Toen de mis bijna afgelopen was, zond de koning zijn beul en terwijl Matteus nog aan het altaar stond en met uitgestrekte handen aan het bidden was, sloeg hij hem van achteren met het zwaard. Zo werd hij tot het martelaarschap gebracht.
Toen dat bekend werd, trok het volk joelend op naar het paleis van de koning met de bedoeling het in brand te steken. Maar de priesters en diakens hielden hen tegen. Ze wisten het volk zo ver te krijgen om samen het martelaarschap van de apostel te vieren. De koning stuurde nog gezanten naar Ifigeneia en vervolgens een paar tovenaars, maar zij konden de vrouw niet tot andere gedachten brengen. Toen liet hij een enorm vuur om haar huis heen aansteken zodat zij - en al haar maagden erbij - levend zou verbranden. Maar op dat moment verscheen de apostel zelf en sloeg het vuur rond het huis uit elkaar, zodat nu het paleis van de koning vlam vatte. Het brandde tot op de grond toe af. Alleen de koning ontkwam tezamen met zijn enige zoon. Maar de duivel voer in die zoon. Hij rende naar het graf van de apostel en daar maakte hij de misdaad van zijn vader bekend. De vader werd overvallen door afschuw, en omdat hij daar niet van af geholpen wilde worden, doodde hij zichzelf met het zwaard.
Hierop koos het volk de broer van Ifigeneia, die al vóór haar gedoopt was, tot nieuwe koning. Zeventig jaar heerste hij over het volk; daarna benoemde hij zijn zoon tot zijn opvolger. Hij was een sterk bevorderaar van het christelijk geloof en bouwde kerken overal in het land Ethiopië.’
Maar in de verhalen over de apostel Andreas horen we een heel andere legende, die overigens ook van de apostel Matthias wordt verteld.
Matteus-legende
[Uit de Legenda Aurea n.a.v. de apostel Andreas: door Jacobus de Voragine]
Na de Hemelvaart van de Heer, verspreidden zich zijn apostelen. Andreas ging preken in Scythië en Matteus in Ethiopië.
Scythië is het gebied waar de Donau uitmondt in de Zwarte Zee; Ethiopië was - zeker voor die tijd - diep in Afrika.
De Ethiopiërs stonden Matteus niet toe dat hij ging preken. Ze rukten hem de ogen uit, sloegen hem in de boeien en wierpen hem in de gevangenis met de bedoeling om hem binnen een paar dagen ter dood te brengen. Nu verscheen een engel aan Andreas en droeg hem op naar Matteus in Ethiopië te gaan. Maar Sint Andreas antwoordde dat hij de weg niet wist.
Dat doet denken aan het antwoord dat de profeet Habakuk gaf toen hem werd opgedragen om het lekkere maaltje dat hij juist wilde gaan opeten zoveel duizend kilometer verderop naar zijn benarde collega Daniël in de leeuwenkuil te Babel te gaan brengen. Daar had de engel een nog drastischer antwoord in petto dan in het geval van Andreas (Daniël 14,33-36).
De engel gebood hem naar de kust te gaan en daar het eerste het beste schip te pakken dat hij zou tegenkomen. Andreas haastte zich hieraan te voldoen. De boot bracht hem dankzij een gunstige wind regelrecht tot bij de stad waar Matteus zich bevond. Onder de hoede van de engel wist Andreas tot bij de evangelist in de gevangenis door te dringen. Toen hij zag in wat voor toestand hij zich bevond, kon hij zijn tranen niet bedwingen. En zo verrichtte hij zijn gebed. De Heer verhoorde hem en gaf het gezichtsvermogen aan Matteus terug dat hem op zo'n wrede wijze door de ongelovigen was ontnomen. Matteus verliet nu de gevangenis en begaf zich naar Antiochië, terwijl Andreas in Ethiopië bleef. Maar toen de inwoners daar in de gaten kregen dat hij zijn vriend had weten te bevrijden, werden ze woedend; ze maakten zich van hem meester, en sleepten hem met geboeide handen door de hele stad achter zich aan. Zijn bloed liet een breed spoor achter. Temidden van dat alles hield Andreas niet op voor zijn vervolgers te bidden.
Daarmee geeft Andreas gevolg aan Jezus' vermaning: "Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen" (Matteus 05,44). Bovendien had Jezus deze woorden zelf waargemaakt, toen hij nog op kruis bad tot de Vader: "Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen" (Lukas 23,34). Trouwens in hun lijden omwille van het evangelie herinneren zowel Matteus als Andreas aan Jezus zelf.
Met als gevolg dat hij ze uiteindelijk tot bekering wist te brengen. Toen dat was gebeurd, begaf hij zich naar Griekenland.
Tot zover de legende. Ze werd tegen het eind van de 13e eeuw op schrift gesteld door Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli). Deze middeleeuwse bisschop voegt er een verrassend commentaar aan toe: hij kan de legende zelf niet geloven!
Dat is tenminste wat er verteld wordt. Maar ik voor mij heb er moeite mee dit te geloven. Want als het waar is dat Sint Matteus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zou gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen.
Het komt herhaaldelijk voor, dat de schrijver van de Legenda Aurea een eigen commentaar levert bij de legende. Hij kan de legende maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd - per boot! - aankomt. Maar vanwege het feit dat Matteus' gebed niet in staat was hem te redden, terwijl dat toch niets minder geweest zal zijn dan dat van Andreas; waarom zou het gebed van de apostel dan wel machtig genoeg geweest zijn om de evangelist te genezen en te bevrijden, en diens eigen gebed niet?
Wanneer ik daar een antwoord op moest geven, zou ik naar Jezus verwijzen, van wie ze ook gezegd hebben: "Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden!" (Markus 15,31). Naar mijn overtuiging wordt daarin zelfs de kern van het evangelie tot uitdrukking gebracht: een gelovige weet dat hij zichzelf niet kan redden; hij kan alleen gered wórden. In dat mysterie is Jezus ons voorgegaan. Hier horen wij hoe zijn leerlingen Hem daarin hebben nagevolgd, zelfs tot verbijstering van latere gelovigen de schrijver van de Legenda Aurea.
[183»Andreas]
Volgens de overlevering moet Matteus ergens tussen de jaren 70 en 90 de marteldood gestorven zijn. Zijn stoffelijk overschot zou in de eeuwen daarna naar de Italiaanse plaats Salerno zijn overgebracht.
Verering & Cultuur
Sinds de vijfde eeuw bestaat er ook een apocrief (= niet als waar erkend) evangelie, dat op zijn naam staat: de 'Pseudo-Matteus'. Hierin wordt onder andere verteld dat de os en de ezel het Jezuskind aanbaden.
Temidden van de apostelen wordt Matteus afgebeeld met een zwaard of hellebaard (zijn martelwerktuig) of met weegschaal of geldbuidel (verwijzing naar zijn oude beroep). Wordt hij afgebeeld als evangelist, dan heeft hij vaak een gevleugelde mens of engel bij zich in de buurt.
Hij is patroon van de Italiaanse stad Salerno. Daarnaast van accountants, bankiers, belastingbeambten, -inspecteurs en -ontvangers, boekhouders, douanebeambten, douaniers, financiële beambten, handelsreizigers, veiligheidspersoneel en wisselagenten, en van de geldhandel. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen dronkenschap.
Weerspreuken (21 september)
'Quand il pleut Saint-Matthieu,
fais coucher tes vaches et tes boeufs.'
['Met Matteus regenval,
Zet de beesten dan op stal']
'Is het op Sint-Matteusdag goed weder,
soo hoopt men op 't volgend jaer veel goeden wijn.'
'Is het weer met Matteus klaar,
is dat goed voor het volgend jaar.'
'Is het weer met Matteus klaar,
't voorpselt goede oogst volgend jaar.'
'Matteus helder en klaar,
brengt goede wijn voor 't komende jaar.'
'Matteus, storm en wind
Pasen ook nog winter vindt.'
'Sint Matteus koud en guur,
maakt de druiven wrang en zuur.'
Kent u dat, luisteraar? Er is van alles misgelopen in je leven. Je hebt er schuld aan. Dat weet je. De mensen kijken je erop aan. Maar je verliest je trots niet; je laat je niet kennen; je houdt je rug recht. Jou krijgen ze er niet onder. Nee, de pijn houd je voor je zelf. Aan jou zullen ze niets merken. Al halen ze hun neus voor je op en kijken ze je met de nek nog niet aan.
Ik heb het meegemaakt. Weet hoe dat voelt. Ik was een gehaat belastingophaler. Het enige wat ik had was mijn geld. Daar hield ik mij aan vast. En toen…, toen kwam die man langs. Hij keek naar mij en zei alleen maar: “Ga met Míj mee. Kom.” Hij kéék! Naar mij! En hoe! Er lag iets in zijn stem… Er straalde iets uit zijn ogen. U zult het niet geloven, maar ik ben opgestaan en heb de hele boel de boel gelaten – mijn goede geld ook ja – en ben meegegaan.
U kent mij vast wel. Ik ben Matteus, de tollenaar. Ik heb deze gebeurtenis zelf opgeschreven in mijn evangelieverhaal over Jezus. Ik lees het u voor:
‘Toen Jezus vandaar verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteus heette, en Hij zei tot hem: "Volg mij." De man stond op en volgde Hem.’
In die ene zin ligt het grote keerpunt van mijn leven samengevat. Als zoiets in mijn leven mogelijk was, waarom bij u dan niet?
U denkt vandaag na over heiligen en martelaren. Mag ik daar een bijdrage aan leveren? In de 13e eeuw verscheen het beroemde boek ‘Gouden Legenden’(Legenda Aurea) van de dominicaner pater Jacobus de Voragine. Hij vertelt hoe ik na Jezus’ heengaan in het verre Ethiopië ben gaan preken. Ik werd er gevangen genomen en gruwelijk gemarteld. Ze rukten mij de ogen uit, en wierpen mij in de dodencel in afwachting van mijn terechtstelling. God weet, hoe ik daar in de eenzaamheid om hulp heb geschreeuwd. Plotseling stond mijn mede-apostel Andreas voor mijn neus. Hij was, zei hij, in een oogwenk per boot vanuit Turkije naar mij toegekomen: “Ach, Matteus, wat zie je eruit. De Heer heeft mij gestuurd om je hier uit te halen.” Hij viel op zijn knieën en bad om uitkomst. En het wonder geschiedde: ik kreeg mijn gezichtsvermogen terug en Andreas leidde mij naar buiten.
Maar dan komt het. Jacobus vertelt dit verhaal in de 13e eeuw. En hij voegt er een persoonlijke noot aan toe. Ik zal hem u letterlijk voorlezen. Hij schrijft:
‘Dat is tenminste wat er verteld wordt. Maar ik voor mij heb er moeite mee dit te geloven. Want als het waar is dat Sint Matteus pas bevrijd en genezen werd door toedoen van Sint Andreas, zou dat betekenen dat deze grote evangelist zelf niet bij machte zou zijn geweest af te smeken wat zijn broeder Andreas zo gemakkelijk voor hem wist te verkrijgen.’
Tot zover de schrijver Jacobus.
Als het niet om zulke ernstige dingen ging, is dit bijna grappig. Jacobus kan mijn bevrijdingsverhaal maar nauwelijks geloven. Niet vanwege de ongeloofwaardige wonderen, bv. dat Andreas binnen korte tijd de enorme afstand tussen Noord-Turkije en de binnenlanden van Afrika aflegt, en vervolgens prompt precies op tijd – nota bene per boot! - aankomt. Maar vanwege het feit dat mijn gebed niet in staat was mijn eigen redding te bewerkstelligen. Daar moest Andreas aan te pas komen. Alsof diens gebed meer waard was dan het mijne.
Maar Jacobus, ben je dan vergeten dat Jezus hetzelfde is overkomen? Daar hebben de spotters onder het kruis toch ook geroepen: “Anderen heeft hij gered. Laat Hij nu zichzelf eens redden!” Hoewel zij dat cynisch bedoelden, spreken zij daar een ontzagwekkende waarheid uit: wij mensen kunnen onszelf niet redden. Wij kunnen alleen gered wórden. Dat is aan het voorbeeld van Jezus duidelijk geworden. En aan mij. Tot twee keer toe. Eerst, toen Hij langskwam en mij aanzag. Later, toen Andreas naar mij werd toegestuurd.
En u luisteraar? U leeft in een tijd waarin men zegt dat het allemaal uit jezelf moet komen. Gelooft u dat wij alleen gered kunnen wórden? Zouden we er niet veel dankbaarder mensen van worden? Veel bescheidener en minder veeleisend?
Er zit nóg een kostbaar element in mijn bevrijdingsverhaal. God gebruikt mensen om zijn reddingswerk uit te voeren. Bij mij waren dat eerst Jezus zelf; later Andreas. Wie waren dat in uw leven? En wie weet, heeft God ook ooit wel van u gebruik gemaakt om te laten zien dat Hij een God van redding en bevrijding is…?
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen