× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 2e eeuw  Benignus van Dijon

Info afb.

Benignus (ook Barin, Bénin, Bérain, Béron, Blin, Bonin, of Bonnin) van Dijon, Frankrijk; bisschop & martelaar; † 2e eeuw.

Feest 1 & 2 november.

Hij staat bekend als de eerste bisschop van Dijon en wordt de Apostel van Bourgondië genoemd. Wetenschappelijk gesproken is er over hem nagenoeg niets bekend. De kennis die we over hem hebben ontlenen we aan een legende die in de 6e eeuw ontstond. De verteller doet zijn best alle hem bekende gegevens met elkaar in verband te brengen. De geloofsverkondigers die volgens de overlevering in de omliggende streken het evangelie hadden gebracht, krijgen een plaats in deze vertelling. Zo worden de ontstaansgeschiedenissen van de verschillende kerken in Auvergne en Bourgondië teruggevoerd op een eerbiedwaardige traditie, in dit geval de grote kerkvader Sint Polycarpus van Smyrna († 155; feest 23 februari).

Legende
Sint Benignus was afkomstig uit de stad Smyrna in Klein-Azië (het huidige Izmir aan de wetskust aan de wetskust van Turkije). Daar was nog leerling was geweest van Sint Polycarpus, die op zijn beurt de apostel Johannes († ca 100; feest 27 december) nog gekend had. De bisschop had hem in gezelschap van de priester Andoche († 2e eeuw; feest 24 september), de diaken Thyrsus († 2e eeuw; feest 24 september), de subdiaken Andéol (oorspronkelijk Anatolius; † 2e eeuw; feest 1 mei) en nog een paar geestelijken naar Gallië gestuurd om daar het evangelie te verkondigen. Ze landden ergens in de buurt van Marseille.

Andéol bleef enige tijd achter in Carpentras; vandaar trok hij naar Viviers waar hij uiteindelijk de marteldood gestorven is.

Andéol bleef achter in Carpentras en verkondigde er enige tijd het evangelie. Vandaar trok hij naar het Rhônedal, waar nog een levende verering voor de god Mythras bestond. Hij preekte er recht tegenin en riep zoveel haatgevoelens op dat hij werd gearresteerd en voorgeleid aan keizer Severus (193-211) die blijkbaar juist in de buurt was. Toen deze hem niet tot andere gedachten wist te bewegen, liet hij hem geselen en in de gevangenis werpen. Uiteindelijk kliefden een aantal soldaten zijn schedel in kruisvorm met een houten zwaard. Zijn lijk werd in de Rhône gegooid.

Volgens sommigen speelde zich dit alles af in de plaats Bourg-St-Andéol (destijds Bergoïates geheten). Anderen menen dat Andéol de marteldood stierf in Viviers (ten zuiden van Montélimar) en dat zijn lijk vervolgens zou zijn afgedreven naar Bourg-St-Andéol, waar het door een Romeinse vrouwe, Tullia genaamd, uit het water werd gehaald en eerbiedig begraven. Zij zou daarop zelf christen geworden zijn.

De overigen bereikten de stad Autun. Daar werden ze welwillend ontvangen door de senator Faustus. Benignus wist zo overtuigend over Jezus en het evangelie te vertellen dat de Romeinse hoogwaardigheidsbekleder zijn godsdienst opgaf en zich tot Christus bekeerde, samen met zijn zoon Symforianus († 178; feest 22 augustus).
Spoedig groeide dit eerste begin uit tot een bloeiende christengemeente.

Faustus vroeg nu aan Benignus naar Langres te gaan en daar te proberen de kleinkinderen van matrone Leonilla, de drieling Speusippus, Eleusippus en Meleusippus, tot het ware geloof te bekeren. Zo toog Benignus daarheen op weg, en wist door zijn inspirerend voorbeeld de drie jongemannen inderdaad tot Christus te brengen. Zij lieten zich dopen, verwijderden alle Romeinse godenbeeldjes uit hun villa en veranderden hun woning in een kerkje dat door Benignus werd toegewijd aan de apostel Sint Johannes.

Volgens een andere traditie stierven zij de marteldood omwille van Christus in de landstreek Cappadocië (= tegenwoordig Midden-Turkije) tijdens de vervolgingen onder keizer Marcus Aurelius (161-180). Vele eeuwen later zijn de stoffelijke resten van de drieling en hun grootmoeder naar het Franse plaatsje Langres overgebracht, waar ze vereerd worden tot op de dag vandaag in de kerk van St-Geomes. De legendeverteller verklaart dus de verering voor deze heiligen, zoals hij die in zijn tijd kent, door te veronderstellen dat zij ter plaatse de marteldood zijn gestorven.

Vervolgens ging Benignus door naar Dijon. Daar vond hij gastvrij onderdak bij een vrouw, Paschasia genaamd († ca 178; feest 9 januari). Van daaruit ontstond ook In deze stad een eenvoudige christengemeente; evenals te Langres richtte hij ook hier een kerkje in ter ere van de apostel Johannes.

Terwijl Benignus naar Dijon vertrok, gingen Andoche en Thyrsus naar Saulieu. Ze namen er hun intrek bij de rijke koopman Felix, die ze tot Christus bekeerden. Maar juist zoals het geval was met Benignus in Dijon wist de keizer ook hen op het spoor te komen. Hij liet hen alle drie voor zich verschijnen en bezwoer hun dat ze terug moesten keren tot de vertrouwde Romeinse goden. Op hun dappere weigering werden ze achtereenvolgens gegeseld, aan een boom opgehangen, op de brandstapel geworpen, die echter doofde door een plotseling onweer, en uiteindelijk met ijzeren staven doodgeslagen.

De legende besluit met de mededeling dat ze door Faustus en Symforianus werden begraven. Dat zou er eerder op wijzen dat hun marteldood in Autun heeft plaatsgevonden, en dat hun relieken later naar Saulieu zijn overgebracht.
Toen niet lang daarna het feest aanbrak ter ere van de godin Kybele, maakte Symforianus de feestgangers belachelijk, omdat ze een god vereerde die in het geheel niet bestond, tenzij als boze geest. Ter verantwoording geroepen voor de stadhouder Heraclius gaf hij openlijk te kennen dat hij intussen christen geworden was en dat de Romeinse goden niets voorstelden. Ondanks herhaaldelijk aandringen wenste hij zijn mening niet te herroepen. Hij werd ter dood veroordeeld. Toen hij werd overgebracht naar de plaats van de terechtstelling buiten de stad, schreeuwde zijn moeder hem vanaf de stadsmuren toe standvastig te blijven, omdat hem na de dood een beter leven wachtte. Zo stierf hij de marteldood door het zwaard.

Het was juist de tijd dat keizer Marcus Aurelius (161-180) in de stad verbleef om er de pas gebouwde verdedigingsmuren te inspecteren. Hij stond bekend als een verbitterd tegenstander van de nieuwe godsdienst en vroeg dus aan de stadhouder Terentius of er in deze streken soms al christenen waren waargenomen. Deze begreep zelfs niet waarop hij doelde, maar hij wist wel te vertellen dat er iemand rondliep met een kaalgeschoren hoofd, die opriep de vertrouwde goden af te zweren en rituelen met water en zalf uitvoerde. De keizer herkende het profiel van de christen en gaf opdracht bedoelde persoon op te sporen en aan hem voor te geleiden. Benignus was intussen voor alle zekerheid al gevlucht naar dorpjes in de buurt. Tot voor kort vertelden de inwoners van Prenois (oorspronkelijk Prunidum of Prunetum) en Épagny (Spaniacum) met trots dat Sint Benignus op zijn vlucht bij hen onderdak had gevonden. In Épagny wijst men nog altijd de put aan waarbij Sint Benignus uiteindelijk door soldaten van de keizer werd gearresteerd.

De keizer bezwoer de heilige terug te keren naar de Romeinse goden en beloofde hem een prachtige carrière in het Romeinse Rijk. Maar Benignus lachte hem openlijk uit om dit armzalige voorstel en weigerde. Daarop begon Marcus Aurelius te dreigen met de verschrikkelijkste martelingen. Toen Benignus nog geen krimp gaf, droeg de vorst zijn soldaten op zijn voeten met vloeibaar lood te verankeren in een uitgeholde steen, priemen te steken in zijn vingertoppen en hem zo in de gevangenis te gooien tezamen met een troep uitgehongerde wilde honden. Men liet hem een week aan zijn lot over. Toen men vervolgens de gevangenis opende kwam Benignus volkomen gaaf van lijf en leden op eigen voeten naar buiten. Hij zei dat hij hemelse bijstand had genoten en dat hij door engelen was gevoed, getroost en bevrijd. Verbijsterd besloten ze hem eigenhandig te doden. Een van de soldaten greep een staaf ijzer en brak hem daarmee de nek; een tweede stak voor alle zekerheid nog een lans door zijn hart. De gelovigen van Autun verklaarden dat ze op dat moment zijn ziel in de gedaante van een hagelwitte duif naar de hemel hebben zien opstijgen.
Paschasia werd gestraft voor het feit dat zij aan een christen gastvrijheid had verleend en stierf de marteldood.
[Gué.1880p:80-85]

Verering & Cultuur
Rond 509 bouwde Sint Gregorius van Langres († 540; feest 4 januari) het klooster St-Bénigne en liet de relieken van Benignus hierheen overbrengen. Boven zijn graf met een wonderdoende sarcofaag in Dijon bouwde Gregorius in 535 een basiliek. Deze werd vanaf 1001 in opdracht van Sint Wilhelmus van Dijon († 1031; feest 1 januari) vervangen door een grotere.
In Épagny toont men nog altijd de boom waaronder Benignus zou hebben uitgerust van zijn vlucht en de naburige put waar de heilige apostel tenslotte zou zijn gearresteerd. Hij heet nog altijd de Sint-Benignusbron. Sinds onheuglijke tijden komen gelovigen er naartoe - vooral in tijden van nood en rampspoed - om van het geneeskrachtige water te drinken. Zelfs de bladeren van de boom werden onder de aanwezigen verdeeld om als relikwie mee naar huis te nemen.
Saint Bénigne is patroon van Dijon. Hij wordt afgebeeld als bisschop (mijter, staf, tabberd); met sleutel (vanwege zijn zending om Bourgondië te evangeliseren); met honden in zijn buurt; (doorboord) met twee lansen; met priemen of lange spijkers in zijn vingertoppen.


Bronnen
[Bdt.1925; Bly.1986p:214; Gri.1974p:172.174.179; Gué.1880/13p:80-85]; Lin.1999; Dries van den Akker s.j./2007.10.22]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen