× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 6e-5e eeuw vóór Christus  Tobias van Ninive

Info afb.

Tobias van Ninive, Babylonië; hoofdpersoon van het Boek Tobias; † ca 6e à 5e eeuw vóór Chr.

Feest 31 januari & 13 september & 2 november.

Volgens het verhaal leefde de jonge Tobias ten gevolge van de ballingschap ver van het Heilig Land in de stad Ninive, tezamen met zijn vader Tobit en zijn moeder Anna. De oude Tobit wordt een rechtvaardige genoemd, want hij onderhield ook in die vreemde omgeving de Wet van God, hoe moeilijk het soms ook was. Zo liet hij een feestmaal staan om een dode volksgenoot te begraven. Omdat de Wet zegt dat je onrein bent, wanneer je een dode aanraakt, bleef de oude Tobit buiten slapen: hij wilde in zijn onreinheid zijn huisgenoten door aanraking niet verontreinigen. Maar door een ongelukkig toeval kreeg hij vogelpoep in zijn oog en werd blind. Hij dreigde tot armoede te vervallen.
Nu herinnerde hij zich dat hij bij een oude vriend in het verre land Medië een aanzienlijke hoeveelheid zilver in bewaring had gegeven. Hij besloot zijn zoon Tobias erop uit te sturen om dat kapitaal op te halen. Als reisgezel trof hij een onbekende jongeman. Deze maakte zich bekend als een volksgenoot. Dat stelde de oude Tobit gerust, want deze zou getrouw de Wet van God onderhouden. In feite was het de engel Rafaël. De oude Tobit drukte zijn zoon nog eens op het hart alle geboden van Gods Wet te onderhouden. Toen togen de twee op weg.

Onderweg werd Tobias in een rivier bijna opgeslokt door het riviermonster. Zijn reisgezel zei hem echter hoe hij het dier onschadelijk kon maken. Bovendien raadde hij hem aan de ingewanden te bewaren, want die hadden wonderbare en geneeskrachtige werking. Zo kwamen ze na een lange reis aan in Medië en gingen logeren bij een ver familielid. Deze had een dochter die in grote moeilijkheden was geraakt. Ze was al zes keer getrouwd geweest. Maar telkens als ze wakker werd van haar eerste huwelijksnacht, vond ze haar echtgenoot naast zich dood in bed. Haar diensters dachten dat zij bezeten was door een boze geest en lieten haar in de steek.
De jonge Tobias was bij de eerste oogopslag verliefd op haar. Maar toen hij hoorde hoe het haar zes eerdere bruidegommen was vergaan, sloeg hem de schrik om het hart. Zijn reisgezel herinnerde hem aan de ingewanden van de vis en ried hem aan een gedeelte ervan in het bruidsvertrek te verbranden. Dat hielp en levend en wel kwamen nu beiden uit hun eerste huwelijksnacht. Terwijl Tobias van de wittebroodsweken genoot, stuurde hij zijn reisgezel erop uit om de som geld op te halen.
Daarna liet hij zijn bruid afscheid nemen van thuis en ging terug naar Ninive. Zijn ouders hadden zo lang moeten wachten dat ze de hoop allang hadden opgegeven hem nog ooit levend terug te zien. Maar toen Tobias met zijn vrouw en zijn reisgezel bijna thuis waren, rende zijn hondje vooruit en sprong kwispelstaartend tegen de oude man en de oude vrouw op.
Nu gaf de reisgezel aan Tobias de raad met de overgebleven visingewanden de ogen van zijn vader in te smeren. Dat deed hij en na enig wrijven vielen bij de oude Tobit de schellen van de ogen, zoals een velletje bij een ei. Op dat moment maakte de reisgezel zich bekend als de aartsengel Rafaël die gedurig voor Gods aangezicht staat en de gebeden van de mensen onder Gods aandacht brengt. Op datzelfde moment was hij uit het gezicht verdwenen.


Tobit

'Trouw aan God en gebod'

Het boek Tobit komt wel in katholieke, maar niet in protestantse bijbeluitgaven voor. Toen rond 200 vóór Christus de Joodse schriftgeleerden een definitieve lijst van bijbelboeken opstelden, zaten ze met de vraag, welk criterium ze daarbij moesten hanteren. Ze spraken uiteindelijk af, dat alleen verhalen en boeken in de bijbel mochten worden opgenomen, wanneer ze binnen de grenzen van het Land waren ontstaan én wanneer ze oorspronkelijk geschreven waren in de taal van het Land: het Aramees of Hebreeuws.

Van het boek Tobit zijn alleen Griekse handschriften bekend. De Joodse schriftgeleerden namen het dus niet op in hun bijbelverzameling. Gedurende de tweede eeuw vóór Christus kwam er in de Egyptische stad Alexandrië een Griekse bijbelvertaling tot stand, de Septuagint (= 'de Zeventig'). Volgens de legende werd zij vervaardigd door tweeënzeventig geleerden, zes uit iedere Joodse stam: vandaar de naam. De legende vertelt ook nog, dat iedere geleerde apart werd gezet en de hele bijbel moest vertalen. Bij vergelijking bleek, dat ze allemaal woordelijk met elkaar overeenkwamen: dit was voor ongelovigen het bewijs, dat zowel het boek als de vertaling te danken was aan Gods inwerking. Hoe dan ook, deze geleerden namen ook boeken op in de bijbel die oorspronkelijk in het Grieks of buiten het land waren geschreven. Zo werd hun bijbel uitgebreid met de boeken Judith, Tobit, de beide boeken der Makkabeeën, Wijsheid, Wijsheid van Jezus Sirach (of Ecclesiasticus), Baruch, plus een aantal extra hoofdstukken in de boeken Esther en Daniël. De vroegste christenen baseerden zich op deze Septuagint.
Luther wilde met zijn Reformatie terug naar de oorspronkelijke bronnen. De Joodse bijbel was eerder dan de Septuagint: hij koos dus voor de eerste, en nam voor zijn bijbeluitgaven de aanvullingen van de Septuagint niet over.
Dat is jammer, want het kleine boekje Tobit is een pareltje van vertelkunst en biedt de bidder stof tot troost en overweging.

Het verhaal van Tobit neemt ons mee naar de tijd van de ballingschap in Nineve. Tobit is van de stam Naftali en woonde vroeger in Galilea. Hij is het slachtoffer geworden van de Assyriërs, die in 721 vóór Christus het Noordrijk van Israël binnenvielen en de bewoners met zich meevoerden. Van hen is nooit meer iets vernomen; zij zijn verdwenen in de geschiedenis.

De verteller van het verhaal hoort thuis in de profetische traditie. En Tobit is zijn woordvoerder. Dat blijkt uit zijn visie op de gebeurtenissen. Immers, Tobit beschouwt de ballingschap als een terechte straf van God voor alle wandaden van zijn volksgenoten: "In mijn jeugd, toen ik nog in Israël, mijn vaderland, woonde, had heel de stam van mijn voorvader Naftali zich afgescheiden van het heiligdom in Jeruzalem, de stad die uit alle stammen van Israël was uitverkoren als de plaats waar zij allen moesten offeren en waar de tempel stond, die gewijd was tot woning van de Allerhoogste en gebouwd voor alle geslachten tot in eeuwigheid." Maar nee, Tobits volksgenoten hadden zich afgescheiden van hun broeders in het zuiden, en daarmee ook van de tempel. Ze hadden een eigen Noordrijk gesticht met een eigen hoofdstad Samaria. Ze hadden tempeltje geopend op de plekken waar lang geleden plaatselijke afgoden waren vereerd: Samaria, Betel en Gilgal. Daar hadden ze naast JHWH de oude goden weer binnengehaald, bijvoorbeeld "het stierenbeeld van Baäl", zoals Tobit vol afschuw opmerkt. Het is alsof we de profeet Amos terughoren.
We herinneren ons, dat afgoden niet funest zijn vanwege de foute afbeeldingen, maar vanwege het menselijk gedrag, waarmee die goden het liefste gediend zijn. De god van de vruchtbaarheid wordt uitsluitend gediend en te vriend gehouden door middel van daden van vruchtbaarheid. Onvruchtbaren hebben daar - soms letterlijk - geen leven. De god van de economische rijkdom wordt alleen maar gediend met het opstapelen en verzamelen van rijkdom; de god van oorlog en geweld... Maar al die goden zijn te enen male niet de God van Naastenliefde en Gerechtigheid, die het liefste gediend wordt met daden van naastenliefde en gerechtigheid.

Voor Amos was het geen vraag, waarom de bewoners van het Noordrijk door ramp op ramp getroffen werden. Het leek wel alsof de schepping en de geschiedenis zich tegen hen keerden. En dat was ook zo. Want schepping en geschiedenis kwamen uit de handen van JHWH, die ze geordend had op het patroon van de naastenliefde en gerechtigheid. Maar omdat zijn mensen keer op keer ingingen tegen de bedoeling, waarmee alles was gemaakt, keerden schepping en geschiedenis zich tegen hen. De verteller van het boek Tobit schaart zich achter deze visie. Het was een uitgemaakte zaak, dat het Noordrijk zijn verovering en verbanning door de Assyriërs aan zichzelf te wijten had.
Het lijkt wel, of de verteller zijn lezers alleen al wil troosten met het feit, dat hij als hoofdpersoon voor zijn verhaal een balling uit het Noordrijk kiest. Die waren er immers niet meer. Daar had men op het moment dat hij schreef, al eeuwenlang geen teken van leven meer van vernomen. Die waren verloren gegaan in de geschiedenis, zo geloofde men. Maar niet degenen die trouw waren aan Gods Wet. Ze waren er nog. Ze leefden voor God. Hij hield zijn oog op hen gericht.

Temidden van zijn afvallige volk is Tobit zo'n uitzondering. Toen hij nog in het Land woonde, was hij als noorderling trouw gebleven aan de tempel van JHWH te Jeruzalem in het Zuidrijk. Zelfs in de vreemde omgeving van Nineve hield hij vast aan Gods geboden. De verteller wordt niet moe daar telkens met veel nadruk op te attenderen. We horen hoe Tobit daardoor zelfs tot een zekere welstand komt: hij heeft een baan aan het hof en bewoont een huis tezamen met zijn vrouw Anna en zijn zoon Tobias. Het blijkt, dat hij zelfs nog ergens tien talenten zilver achter de hand heeft. Dat is bijna 350 kilogram. Misschien zou u zelf even in de krant de dagprijs van het zilver kunnen opzoeken en uitrekenen, hoeveel geld dat vandaag de dag zou betekenen...!
Bij alles wat Tobit doet, neemt hij Gods geboden in acht. Als hij straks zijn zoon Tobias op reis stuurt, drukt hij hem op het hart een betrouwbaar reisgezel uit te kiezen. De oude Tobit is pas gerust, wanneer blijkt, dat zijn jongen een vrome volksgenoot getroffen heeft, zoon van een vader, die een evenbeeld is van de oude Tobit: even wetgetrouw. Het afscheid is een lange opsomming van geboden, die de oude man zijn zoon nog eens inprent. In het voorbijgaan klinkt daar ook dat prachtige gebod: "Wat jij niet wilt dat jou geschiedt: doe dat ook een ander niet!" De boodschap van de verteller is duidelijk. De vraag luidt: "Hoe moet je als goed mens leven temidden van andere culturen, die zich beter voordoen en machtiger zijn dan de onze?" Zijn antwoord luidt: "Hou het bij de les van onze geschiedenis: "Ga ervan dat God bestaat als Onverwachte Uitkomst ten Goede!" Kortweg: "Bemin God". Dat is één. En twee: "Bemin je naaste als jezelf... bemind bent!" Als je dat doet, zul je leven. Dat gegeven wordt in de prachtige vertelling uitgewerkt. Sterker nog, de verteller geeft van het begin af aan zijn bedoeling aan de lezer prijs.

De oude Tobit raakt - juist doordat hij bijna demonstratief Gods Tora temidden van de vreemdelingen wenst te onderhouden - in de moeilijkheden. Hij begraaft een dode, wordt daardoor onrein, moet buitenshuis slapen om de anderen niet mede te verontreinigen en wordt blind, omdat er vogelpoep in zijn ogen terechtkomt. Zijn vrouw moet uit werken gaan, maar desondanks dreigen ze tot de bedelstaf te geraken. De nood wordt nog hoger, als zij een bokje als loon krijgt en Tobit veronderstelt, dat zij het gestolen heeft. Zijn vrouw maakt hem het bittere verwijt, dat de vroomheid in zijn hart blijkbaar niet zo mooi is als aan de buitenkant. Op dat moment richt de oude man een smeekgebed tot God.
Tegelijkertijd wordt er honderden kilometers verderop in Medië nog een smeekgebed tot God opgezonden door een jonge vrouw, Sara. Zij is de dochter van Raguël, van wie opgemerkt wordt dat hij de Wet van Mozes trouw onderhield. Sara is de wanhoop nabij, want telkens als zij met een bruidegom de huwelijksnacht ingaat, blijkt de jongeman de volgende morgen te zijn overleden. Dat was al zes keer gebeurd. Zelfs haar naaste omgeving verdacht haar ervan, dat zij het boze oog aantrok. Alleen het feit, dat zij enig kind was en haar vader niet nog meer verdriet wilde aandoen, weerhield haar ervan zichzelf van het leven te beroven. In haar nood richtte zij aan het venster haar smeekbede tot God.

Deze bedacht een plan, waardoor beide noodsituaties in één klap ten goede zouden keren. Zo deed Hij zijn Naam, JHWH, alle eer aan, die we in dit verband het liefste zouden willen weergeven met 'Onverwachte Uitkomst ten Goede'. Wie temidden van anderen die zich van God of gebod niets lijken aan te trekken, trouw blijft aan God en zijn Tora, die wordt zonder het wellicht zelf in de gaten te hebben door Gods engelen geleid; die weerstaat boze geesten, waar anderen ten onder gaan; die blijkt onaantastbaar voor het boze oog; hij zal de ogen openen van blinden; ja, hij zal tot redding en zegen zijn voor ieder die hij ontmoet. Zijn leven zal verlopen als in een sprookje: "En hij leefde nog lang en gelukkig."
Dat is de boodschap van het verhaal. Hoe knap en aandoenlijk de verteller dat in elkaar steekt en uitwerkt...? Om daarachter te komen, leest u het beste zelf nog eens het boek Tobit.

Om nog eens te lezen: Tobit


Bronnen
[000:OT/Wijsheid; 003; 011; 014; 103; 111a; 122; 132/2p:84; 300p:383; Dries van den Akker s.j./2007.09.06]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen