×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Catharina (ook Aikaterinè of Ekatarina) van Alexandrië (ook de Grote), Egypte; martelares; † 310.
Feest 24 (oosterse kerk) & 25 november.
Inleiding op de legendes
Hieronder volgen twee grote legendes over Catharina van Alexandrië. De tweede, over het martelaarschap van de heilige, is de oudste: waarschijnlijk in de oosterse kerk ontstaan in de zevende of achtste eeuw. In het westen zou het verhaal bekendheid gekregen hebben doordat de kruisvaarders ermee in aanraking kwamen en het meenamen naar onze streken. Feit is, dat de verering van Catharina in het westen precies in die tijd een grote vlucht nam.
In het oosten stamt Catharina's verering ze wordt daar ook genoemd Ekatarina - al uit de vierde of vijfde eeuw. In ieder geval stamt het klooster op de berg Sinaï in de Egyptische woestijn, dat sinds de oudste tijden aan haar is toegewijd, minstens uit die tijd. Onze legende besluit ook met een 'verklaring' voor dat feit.
De eerste legende is uit later tijd. Hier worden alle elementen die in de tweede legende van belang zijn, aangekondigd en klaargezet. Bovendien besluit deze legende met het mystieke huwelijk van Catharina met Christus. Dit verhaal geeft met name de intensiteit en de liefde aan die er tussen God en een mens(enziel) kan bestaan; juist zoals mystieke bijbeluitleggers dat ook menen te zien in het Hooglied. In de beeldende kunst is dat een geliefd thema geworden. Aanvankelijk alleen in de oosterse kerk, maar later ook - vanaf halverwege de vijftiende eeuw - in de westerse.
- Eerste Legende -
Voordat Constantius Chlorus (293-306), de vader van Constantijn de Grote († 337; feest 21 mei), trouwde met de latere keizerin Helena († ca 328; feest 18 augustus), had hij al een vrouw gehad. Maar deze was gestorven in het kraambed van haar eerste kind. Dat kind was een zoon, Costes genaamd. Zijn vader bracht diens huwelijk tot stand met de enige dochter en erfgenaam van het Egyptische koningshuis. Zij was een deugdzame prinses, Sabellina geheten. Hij leefde met haar geruime tijd in welvaart en voorspoed, zij het dan volgens heidense wetten, want ze waren jammer genoeg afgodendienaars.
Zoals dat gewoonlijk gaat bij moeders die het leven zullen schenken aan een heilige, had koningin Sabellina een profetische droom. Haar werd daarin de roem voorspeld van haar eerste kind. Niet lang daarna bracht ze dat kind ter wereld en ze noemde het Catharina, 'rein en zuiver'. Op het moment dat ze het levenslicht aanschouwde leek het wel alsof een stralend licht haar omspeelde.
Van jongs af aan was zij de oogappel van al wie met haar te maken kregen, omdat ze even lieflijk van karakter was als van uiterlijk. Ze dronk met zoveel gulzigheid aan de bron van de wijsheid, dat ze op vijftienjarige leeftijd niemand meer had die zich met haar kon meten in de filosofie der heidenen. Ze was thuis in de kennis der sterren, planeten en kosmische verschijnselen; ze wist alles van sinus en cosinus, en van twee- of driedimensionale meetkunde. Ze zou antwoord geweten hebben op al de vragen waarmee de koningin van Sheba indertijd bij koning Salomo was aangekomen. Het liefst las ze in de werken van Plato. En door bij Socrates in de leer te gaan had ze zich een al maar edeler en zuiverder levensinstelling eigen gemaakt.
Haar vader, de koning, gelastte, dat de zeven knapste geleerden de hele dag bij haar in de buurt moesten zijn. Maar Catharina was zo goddelijk begaafd, dat zij ze allemaal de baas was. In plaats dat zij haar leermeesters werden, waren ze in feite haar leerlingen. Daarnaast liet haar vader voor haar een toren bouwen met allemaal kamers en meetkundige apparaten, zodat ze naar hartelust kon studeren.
Het was ongeveer in deze tijd, dat haar vader, koning Costes, stierf. Zij erfde zijn koninkrijk en alles wat daarbij hoorde. Maar ook als koningin toonde Catharina net als daarvóór minachting voor alle wereldse beslommeringen en uiterlijk vertoon. Ze sloot zichzelf op in haar paleis en wijdde zich eens te meer aan haar studies. Maar dat beviel haar onderdanen niet. De edelen kwamen haar opzoeken en gaven als hun wens te kennen, dat er een parlement bijeengeroepen zou worden. De gedeputeerden wezen haar erop hoeveel tijd en aandacht zij aan haar studie besteedde, en dat het daarom raadzaam was een man te huwen, die als koning zou kunnen regeren en het leger aanvoeren.
Dit bracht haar volkomen in de war. Ze sprak: "Wat zou dat voor een man moeten zijn?"
"Vrouwe", gaf de woordvoerder ten antwoord, "u bent vorst over ons allen, onze koningin; iedereen weet, dat u beschikt over vier kostbare gaven. Op de eerste plaats, dat u van de hoogst denkbare afkomst bent; op de tweede plaats, dat u de grootste schatten geërfd hebt en voor zover wij weten de rijkste vrouw bent ter wereld; op de derde plaats, dat u in kennis, kunde en geleerdheid iedereen de baas bent; en op de vierde plaats bezit u een gratie en schoonheid zoals wij die bij niemand anders ooit hebben gezien. Welnu, als de goede God u met zulke uitnemende gaven heeft toegerust zoals Hij met niemand anders heeft gedaan, zouden wij u willen verzoeken om te zien naar een echtgenoot, zodat u straks een erfgenaam voor dit alles zult hebben, tot zegen van al uw onderdanen."
"Als God en de natuur - zoals u zegt - zulke goede dingen in ons tot stand hebben gebracht, aldus Catharina in haar reactie, zien wij ons des te meer genoodzaakt Hém te beminnen en te behagen, en dientengevolge nederigheid te betrachten waar het al deze gaven betreft. Welnu, heren afgevaardigden, luister naar mijn woorden: als dus iemand mijn echtgenoot wil zijn en de heer van mijn hart, dan zal ook hij over vier bijzondere gaven moeten beschikken; gaven die ervoor zorgen, dat iedereen op deze wereld op hem een beroep moet doen, terwijl hij zelf niemands hulp nodig heeft! Dus op de eerste plaats moet hij van zulk een edele afkomst zijn, dat alle mensen hem hun eer betuigen; en tegelijk zo groot van zichzelf, dat ik nooit het gevoel zal krijgen, dat hij koning is geworden dankzij míjn verdiensten. Op de tweede plaats moet hij zo rijk zijn, dat er niemand rijker is dan hij. Hij moet zo schoon zijn, dat zelfs de engelen van de hemel niets anders willen dan in zijn dienst te mogen staan. Tegelijk moet hij zo mild zijn, dat hij alle onrecht en kwaad kan vergeven die hem worden aangedaan. Vind zo iemand voor me, en hem zal ik tot echtgenoot nemen en maken tot de heer van mijn hart."
Nu sloot ze haar ogen en bleef verder onbeweeglijk stil zitten. En alle heren en edelen en raadslieden keken elkaar aan en wisten niet wat hierop nog te antwoorden: "Zo eentje als zij er wil hebben is er nooit geweest en zal ook wel nooit komen."
Daar stonden ze nou met hun verlangen. Ook haar moeder, Sabellina, kwam nog een duit in het zakje doen: "M'n lieve kind, waar zul je ooit zo'n echtgenoot vinden?"
Daarop reageerde Catharina met:
"Als ik niet in staat ben hém te vinden, weet hij misschien wel míj te vinden; en anders maar niet."
En ze had er heel wat mee te stellen om haar maagdelijkheid te bewaren.
Nu leefde er op twee dagreizen afstand van de stad Alexandrië een kluizenaar. Hem verscheen vanuit de hemel de Heilige Maagd Maria. Ze stuurde hem naar de jonge koningin Catharina met de blijde boodschap, dat de echtgenoot die zij wilde hebben wel degelijk bestond: namelijk haar zoon. Die was immers groter dan welke vorst ter wereld ook: Hij was de koning der glorie en de Heer van alle machten en krachten. Catharina was bereid Hem als haar toekomstige bruidegom te dienen en te beminnen. Daarop overhandigde de kluizenaar haar een beeltenis van de Heilige Maagd met haar goddelijke Zoon. Op het moment, dat Catharina het hemelse gelaat van de Verlosser van de wereld voor zich zag, werd haar hart vervuld van liefde voor zoveel schoonheid en onschuld. Ze vergat zelfs haar boeken, bollen en bollebozen: ja, Socrates en Plato leken hierbij vergeleken onbenullige mannetjes van de tweede garnituur. Ze zette de afbeelding in haar studeervertrek.
Die nacht had zij een droom. Ze was in gezelschap van de oude kluizenaar op reis. Hij voerde haar naar een heiligdom dat gelegen was op de top van een hoog gebergte. Toen ze de poort bereikten, kwam hun een stoet van in het wit geklede engelen tegemoet. Ze hadden kransen van witte lelies in hun handen. Catharina was zo beduusd dat ze zich op de grond neerwierp. Maar een engel sprak tot haar:
"Sta op, lieve zuster Catharina, en kom binnen."
Ze brachten haar naar een binnenplaats, waar een tweede stoet van engelen stond, nu gekleed in purper. Zij droegen kransen van rode rozen op het hoofd. Weer wierp Catharina zich ter aarde. Maar ook zij zeiden:
"Sta op, lieve zuster Catharina, want het heeft de koning der glorie behaagd u met eerbetoon te overladen."
Catharina stond op, tintelend van vreugde. Nu brachten zij haar in een centrale ruimte; daar stond in volle glorie een koninklijke vrouwe; haar majesteit en schoonheid zou geen mensenhart zich kunnen voorstellen, laat staan dat een ordinaire pen ze zou kunnen beschrijven. Om haar heen een gezelschap van engelen, heiligen en martelaren. Zij namen Catharina bij de hand en stelden haar voor aan de koningin: "Onze lieve vrouwe, vol van genade en keizerin des hemels, Moeder van onze zegenrijke koning, met uw welnemen stellen wij hier aan u voor onze geliefde zuster wier naam staat opgetekend in het boek des levens; zij vraagt u in alle nederigheid, dat u haar wilt accepteren als haar dochter en dienstmaagd."
Onze Lieve Vrouwe, vol van genade en goedheid, heette haar welkom, nam haar bij de hand en bracht haar voor Onze Heer: "U, mijn zegenrijke koning en zoon, zij eer, vreugde en heerlijkheid. Zie, ik plaats hier in uw aanwezigheid uw dienares Catharina; zij heeft uit liefde voor u van alle aardse zaken afstand gedaan."
Maar de Heer wendde zijn gelaat af en weigerde haar met de woorden:
"Ze is niet geschikt genoeg voor mij, en ook niet mooi genoeg."
Nu ontwaakte het meisje met een gevoel van groot verdriet, en ze huilde tot het krieken van de morgen.
Toen liet ze de kluizenaar bij zich komen. Ze viel hem te voet en vertelde wat ze allemaal in haar droom had gezien, en riep:
"Wat moet ik doen om mijn hemelse bruidegom waardig te zijn?"
De kluizenaar bemerkte, dat zij nog rondtastte in de duisternis van het heidendom. Hij leidde haar binnen in het christelijk geloof. Toen diende hij haar het doopsel toe, en met haar samen ook haar moeder Sabellina. Toen ze die nacht op bed lag, verscheen haar de Gezegende Maagd opnieuw, nu in gezelschap van haar Zoon, plus nog een hele stoet van engelen en heiligen. En opnieuw stelde Maria Catharina voor aan de Heer der Glorie:
"Nu is ze gedoopt, en ik zelf heb mij aangeboden als haar meter."
Op dat moment glimlachte de Heer haar toe, strekte zijn hand naar haar uit, sprak een trouwbelofte uit en stak haar een ring aan de vinger.
Bij het ontwaken herinnerde Catharina zich wat zij gedroomd had, en zie, ze droeg een ring aan haar vinger. Vanaf dat moment beschouwde ze zichzelf als de echtgenote van Christus. Ze verachtte de wereld en alle decorum die bij aardse koninklijke waardigheid hoort. Ze was met haar gedachten steeds bij de dag dat zij met haar hemelse Heer en Echtgenoot volkomen verenigd zou zijn. Op deze manier hield ze verblijf in haar paleis te Alexandrië, tot op het moment dat haar moeder Sabellina stierf.
[182p:468vv]
- Tweede Legende -
Catharina was de dochter van koning Costes. Van kinds af aan had zij onderricht ontvangen in alle Vrije Kunsten. Eens riep keizer Maxentius (305-311) alle inwoners van de provincie, rijk of arm, bijeen om in Alexandrië hun offers aan de goden te komen brengen. Op dat moment was Catharina pas achttien jaar. Ze was thuis gebleven in haar paleis, tezamen met haar gehele huishouding. Ze hoorde buiten het roerige geluid van gezangen vermengd met weeklachten. Ze liet vragen wat dat rumoer te betekenen had. Toen ze dat te weten was gekomen, tekende ze zich met het kruisteken en begaf zich met een paar dienaars naar het marktplein, waar ze ontzettend veel christenen zag die zich uit angst voor de dood naar de tempel lieten voeren om aan de afgoden te offeren. Ze was tot in haar ziel geraakt door dit schouwspel. Manmoedig ging ze op de keizer af:
"Ik kom u groeten, majesteit, omdat ik dat aan uw waardigheid verschuldigd ben. Maar ook om u ertoe te bewegen uw goden weg te doen, en de ene ware God te aanbidden."
Vervolgens begaf zij zich in een discussie met de keizer, en gebruikte daarbij de technieken van het syllogisme, van de allegorie en de metafoor. Tenslotte drukte ze zich weer uit in gewone-mensen-taal:
“Ik heb me tot de wetenschapper in u gericht. Maar zegt u me eens eerlijk: hoe hebt u het klaar gespeeld om zoveel mensen bij elkaar te brengen voor de dwaasheid van die afgodenverering?"
Daarop zette zij met zoveel wijsheid de waarheid van Gods menswording uiteen, dat de keizer met stomheid geslagen was en geen antwoord meer had! Tenslotte bracht hij uit:
"Vrouwe, sta me toe eerst deze plechtigheden te beëindigen, daarna zal ik u naar behoren antwoord geven."
Hij liet haar naar zijn paleis brengen en gelastte dat zij zorgvuldig moest worden bewaakt. Hij was namelijk niet weinig in de war gebracht, omdat zij zo knap was...
Nu wás Catharina ook van een schoonheid die een normaal mens niet kon aanschouwen zonder in extase te raken. Na het feest begaf de keizer zich naar het paleis en zei tot Catharina:
"Ik heb daarnet je welsprekendheid gehoord en je wijsheid bewonderd. Maar ik was te druk met de plechtigheden. Vandaar dat ik niet alles heb begrepen van wat je zei. Begin eens van voren af aan. Wie ben je?"
"Ik ben Catharina, dochter van koning Costes. Ik ben van adellijke afkomst, en van jongs af aan opgevoed in de Vrije Kunsten. Maar dat alles heb ik eraan gegeven en tenslotte mijn toevlucht gezocht bij mijn Heer Jezus. Want die goden van u: die zouden niet in staat zijn ook maar iemand te hulp te komen; u niet of wie dan ook van uw mensen."
"Ik heb je wel door", sprak nu de keizer,
"jij probeert met je listige welsprekendheid ons te ontmoedigen, waarbij je dan gebruik maakt van dezelfde trucjes als de filosofen."
Hij had al snel in de gaten gekregen, dat hij met zijn antwoorden niet tegen haar opkon. Vandaar dat hij in allerijl alle toenmalige wetenschappers en filosofen van de stad Alexandrië bij elkaar liet roepen. Hij stelde hun grote beloningen in het vooruitzicht, als zij erin zouden slagen het jonge meisje de baas te worden.
Er kwamen er wel vijftig op af: allemaal grote mannen en wereldberoemd in hun tak van wetenschap. Eenmaal aangekomen vroegen ze de keizer nog eens uit te leggen waarom precies hij ze van zo heinde en ver bij elkaar had geroepen. De keizer gaf ten antwoord:
"Er is hier een meisje dat in wijsheid en geestkracht haar weerga niet kent. Ze is alle wijze mannen van hier de baas, en ze beweert, dat onze goden in feite niets méér zijn dan boze geesten! Dus het is aan jullie haar tot andere gedachten te brengen. Als het zover is, zal ik jullie rijk beladen met geschenken naar huis terug laten gaan."
Eén van de redenaars riep:
"Wat een idiote onderneming: om alle wijzen uit de vier windstreken bij elkaar te roepen; alleen maar om een meisje van repliek te dienen; en dan te weten dat waarschijnlijk de eerste de beste beginneling onder onze leerlingen haar al tot zwijgen zou weten te brengen."
Waarop de keizer reageerde:
"Ik had haar natuurlijk kunnen dwingen tot het offeren aan onze goden, of ik had haar een lijfelijke afstraffing kunnen laten geven. Maar het leek me in dit geval beter, als zij door jullie argumenten tot andere gedachten zou worden gebracht."
"Laat maar komen: dat kind. Dan zal ze wel moeten toegeven, dat ze het te hoog in haar bolletje heeft; en dat ze tot vandaag kennelijk nog nooit een echte geleerde was tegengekomen."
Toen Catharina hoorde dat er voorbereidingen werden getroffen voor een openbaar debat, richtte zij zich tot de Heer. Er daalde een engel naar haar af om haar tot standvastigheid te bewegen. Hij zei:
"Ze zullen je niet omver weten te praten; sterker nog. Jij zult het zijn die hen zal weten te overtuigen van jouw gelijk, en door jouw toedoen zullen ze allemaal de overwinningspalm van het martelaarschap bemachtigen!"
Ze werd tenslotte voor keizer Maxentius geleid. Daar riep ze onmiddellijk:
"Kunt u wel: met vijftig gediplomeerde redenaars tegen één jong meisje? En waarom belooft u hun bij een eventuele overwinning wél een beloning en mij niet? Maar wees gerust. Mijn beloning zal bestaan in de Heer Jezus Christus: Hijzelf is de hoop en de kroon van allen die voor Hem strijden."
De redenaars begonnen haar meteen duidelijk te maken, dat een God onmogelijk mens kon worden en een groot lijden ondergaan. Waarop zij antwoordde, dat het nota bene de heidenen zelf waren geweest, die de menswording van Christus hadden voorzegd. Want stond er bij de Sibylle niet te lezen: 'Gelukkig de God die aan een kruishout hangt'?
En zo voer Catharina voort ten overstaan van de redenaars. Ze wist ze in de hoek te dringen met glasheldere argumenten, totdat ze volkomen overdonderd waren en werkelijk niet wisten wat ze nog moesten zeggen.
De keizer was natuurlijk woedend. Hij hoonde, dat zij zich schandelijk in de luren hadden laten leggen door een jong ding. Maar de meest wijze van deze geleerde mannen nam namens al zijn collega's het woord:
"U moet weten, majesteit, dat er nog nooit iemand in staat is geweest om ons te weerstaan. Maar het moet wel Gods Geest zelf zijn die in dit meisje spreekt. Zij heeft ons dermate vervuld met bewondering, dat we geen woord meer durven inbrengen tegen die Christus: wij komen dan ook tot de slotsom dat Hij wel de enige ware God moet zijn!"
De keizer was buiten zichzelf van woede, en liet ze allemaal midden in de stad levend verbranden. Catharina stond hen bij, en wist hun nog juist te bevestigen in de laatste waarheden van het geloof. Het enige waar ze zich over beklaagden, was dat ze nog niet gedoopt waren. Maar zij stelde ze gerust:
"Daar hoef je niet bang voor te zijn. Jullie bloed zal je tot doopsel dienen."
Ze ontvingen allen het kruisteken. Toen werden ze in het vuur geworpen. Terwijl ze hun levensgeest aan God teruggaven, werden hun haren en kleren door het vuur niet aangetast. De christenen belastten zich met hun begrafenis.
Intussen sprak de keizer tot Catharina:
"Denk toch om je jeugd, en ik zal je tot keizerin maken in mijn paleis. We zullen een standbeeld van je laten maken; dat stellen we dan op in het centrum van de stad; zodat het volk je zal komen vereren en aanbidden."
"Houd toch op met dingen te zeggen die al een misdaad zijn wanneer je eraan denkt. Ik heb nu eenmaal Christus als bruidegom uitgekozen; Hij is mijn eer en mijn liefde. Je kunt dartelen of martelen, maar je kunt me nooit van Hem af brengen."
Daarop liet de keizer haar ontkleden, haar met ijzeren gesels slaan en vervolgens voor tien dagen opsluiten in een onderaardse kerker zonder eten of drinken.
Toen moest de keizer even weg naar een andere provincie. Zijn vrouw, die een minnaar had die Porfyrius heette, kwam Catharina midden in de nacht in haar gevangenis opzoeken. Eenmaal binnen bemerkte ze welk een stralend licht de kerker vervulde, en ze zag hoe engelen haar wonden verbonden. Catharina legde haar daarop uit welk een eeuwige vreugden aan dit alles verbonden waren, en zo wist ze haar te bekeren. En ze zei:
"Je zult nog de marteldood sterven."
Toen Porfyrius hiervan hoorde, kwam ook hij naar Catharina. Hij wierp zich voor haar voeten neer en ook hij ontving het geloof in Christus, tezamen met tweehonderd van zijn manschappen.
Twaalf dagen na zijn vertrek keerde de keizer terug. Hij liet het meisje voor zich brengen in de veronderstelling, dat ze door die langdurige vasten wel een toontje lager zou zingen. Maar toen hij haar daar zo blakend en stralend voor zich zag staan, veronderstelde hij, dat iemand haar intussen stiekem in de gevangenis te eten moest hebben gebracht. Hij liet dus zijn bewakers één voor één afranselen. En Catharina maakte hem duidelijk:
"Geen menselijk wezen is mij te eten komen geven; het was Christus zelf door middel van zijn engelen."
De keizer was eens te meer onder de indruk van haar schoonheid, en nogmaals stelde hij haar voor om haar naast zich op de troon te doen verheffen. Maar zij weigerde. Daarop zei hij:
"Nou, dan kun je kiezen: ofwel je offert aan de goden, en je zult het er levend van afbrengen; ofwel je zult onder helse pijnigingen aan je eind worden gebracht!"
Waarop zij antwoordde:
"Bedenk maar de verschrikkelijkste pijnigingen en ga je gang maar, want ik ben er onderhand aan toe om mijn vlees en bloed als een offergave aan Jezus aan te bieden: Hij heeft immers voor mij hetzelfde gedaan! Hij is mijn God, mijn meester, mijn bruidegom en minnaar, en niemand anders."
Een prefect fluisterde nu de keizer het idee in om vier wielen te laten maken, voorzien van ijzeren punten, om daarmee het lichaam van Catharina uiteen te scheuren. Zo zouden de andere christenen worden afgeschrikt. Men besloot, dat men de heilige aan de vier wielen zou vastbinden en dat men twee wielen de ene kant op zou laten draaien en twee de andere kant. Op die manier zou straks Catharina's lichaam er in vellen en flarden bijhangen. Maar zij smeekte God, dat Hij ter ere van zijn naam en voor de bekering van allen die zich eraan stonden te vergapen, deze helse machine zou vernietigen. Daarop donderde een engel het gevaarte met zoveel geweld ondersteboven, dat er vierduizend man onder verpletterd werden.
Dat was het moment waarop de keizerin, die alles van boven uit het paleis had gadegeslagen, de moed had om naar beneden te komen en aan haar man te zeggen, dat ze het met al die gruwelijkheden nu wel welletjes was geweest. De vorst beval haar de borsten af te snijden en vervolgens het hoofd in tweeën te klieven. Nu de keizerin het martelaarschap tegemoet ging, vroeg ze aan Catharina voor haar te bidden. Maar Catharina sprak haar moed in:
"Wees gerust, lieve prinses van God, want je koningschap van deze wereld gaat nu veranderd worden in een eeuwig koningschap, en in plaats van een sterflijke echtgenoot krijg je nu een onsterflijke."
Nu begon de keizerin haar beulen zelfs tot spoed aan te manen: zo bemoedigd was zij door Catharina's woorden. Ze brachten haar dus buiten de stad en deden aan haar wat de keizer bevolen had. Porfyrius kwam haar stoffelijk overschot weghalen om het te begraven.
De volgende morgen liet Maxentius aan de beulen om het lichaam van zijn vrouw vragen in de veronderstelling dat zij zich ervan ontdaan hadden. Maar Porfyrius trad naar voren en verhief temidden van de mensenmenigte zijn stem:
"Ik was het die haar begraven heb, omdat ik net als zij het christelijk geloof heb omhelsd."
Maxentius brulde van spijt en van woede: "Moet je zien: nu heeft zelfs Porfyrius, mijn steun en toeverlaat, de enige nog die ik vertrouwde, zich het hoofd op hol laten brengen."
En de soldaten die erbij stonden, riepen:
"Ook wij zijn christen geworden en wij zijn bereid ervoor te sterven!"
Maxentius liet ze allemaal in blinde woede onthoofden, Porfyrius incluis. Hun lijken moesten voor de honden worden geworpen.
Nu wendde hij zich tot Catharina:
"Jouw toverkunsten hebben ervoor gezorgd, dat de keizerin is gestorven. Nog blijft mijn aanbod overeind: je kunt als je wilt de eerste worden in mijn paleis."
Zij wees dit voorstel natuurlijk verontwaardigd van de hand. Nu gelastte hij, dat ze onthoofd moest worden. Toen zij naar de plaats van de terechtstelling werd gevoerd, hief zij haar ogen ten hemel, en sprak:
"Jezus, jij bent de hoop en het heil van alle gelovigen; de eer en de roem van de maagden; jij bent onze lieve Heer: verhoor mijn gebed. Geef, dat ieder die mij aanroept in het uur van zijn dood of in één of andere vorm van gevaar, gered wordt krachtens alles wat ik hier nu heb moeten doorstaan."
En een stem uit de hemel sprak:
"Kom maar hier, mijn lieve bruid; de deuren van de hemel staan wijd voor je open. En ieder die jouw martelingen gedenkt, zal ik geven wat hij ook vraagt."
Op dat moment vielen de slagen neer op haar hoofd. Er stroomde melk in plaats van bloed uit haar wonden.
Engelen kwam haar stoffelijk overschot halen en droegen het vandaar naar de berg Sinaï, waar het twintig dagen later al werd begraven. Tot op de dag van vandaag stroomt er een wonderdadige olie uit haar gebeente, die iedere zwakte of ziekte geneest. Het martelaarschap van Catharina viel ongeveer in het jaar 310.
[183»11.25]
Verering & Cultuur
Zij is patrones van de jonge (ongehuwde) meisjes, maagden, meisjes in het algemeen en van echtgenoten en gehuwde vrouwen en van voedsters; van kloosterzusters; van scholieren, studenten, docenten (onderwijzend personeel), wijsgeren, filosofen en theologen, wetenschappers, hoogleraren, predikers, redenaars, schrijvers en dichters; van juristen, advocaten, notarissen en wetgeleerden; van leraren; van bibliothecarissen en boekdrukkers; op grond van het rad uit haar martelgeschiedenis van alle ambachtslieden waar draaibewegingen aan te pas komen zoals molenaars, pottenbakkers, messen- en scharenslijpers, wiel- en wagenmakers, leerlooiers, touwslagers, spinners en spinsters en van daaruit van wevers, naaisters, modisten, modeontwerpers, kleermakers, schoenmakers en lakenhandelaren; van kappers en kapsters; en van tabakshandelaren.
Zij is patrones van bibliotheken, meisjesscholen, van de onderwijzende stand, seminaries, universiteiten (waaronder Parijs).
Haar voorspraak wordt ingeroepen tegen ademnood, barenspijnen, gewrichtsziekten, hersenziekten, hoofdpijn, ringworm ('katrienenrad' of '-wiel'), migraine, ringworm, tongziekten, zweren; daarnaast om tot de dood te volharden en om verdronkenen terug te vinden.
In de Oosterse kerk wordt zij vereerd als heilige genezer; in het Westen behoort zij tot de veertien Noodhelpers.
Vaak wordt zij afgebeeld in gezelschap van de heilige Barbara. Zowel in het oosten als in het westen (zie beide afbeeldingen).
In dat geval symboliseren zij in de westerse kunst het kloosterleven: Catharina het contemplatieve of beschouwende en Barbara het actieve of apostolische.
Waarom die symbolische betekenis zo over beiden is verdeeld...?
In Midden- en Oost-Europa komt hen als derde vaak de heilige maagd Margaretha vergezellen. In het Duitse taalgebied spreekt men van 'Die Drei Heiligen Madl':
"Margaretha mit den Wurm
Barbara mit dem Turm
Katharina mit dem Radl:
Das sind die drei heil'gen Madl."
Tenslotte komt er soms nog een vierde heilige maagd bij: Dorothea. In dat geval spreekt men van 'De Vier Kapitale Maagden' (Quattuor Virgines Capitales).
- Catharina in Nederland -
In Nederland is zij patrones van Eindhoven. Er zijn Catharinakerken te Aalsum (Friesland), Akkrum, Amsterdam, Barneveld, Breda (begijnhofkerk), Buchten, Bunschoten, Echteld (Gelderland), Eindhoven, Elsloo (Friesland), Grevenbicht, Harderwijk, Hengstdijk, Herpt, 's-Hertogenbosch, Heusden, Huizinge (middeleeuwse kerk), Jislum, Jubbega, Kerkrade, Ledacker, Leeuwarden-Hoek, Lemiers, Leunen, Lions, Montfoort, Nijkerk, Papenhoven, Sterksel, Teerns, Ulestraten, Utrecht (zij is patrones van de kathedrale kerk en gaf haar naam aan de Catherijnesingel, het Catherijneconvent en het winkelcentrum Hoog-Catherijne), Wellerlooi, Woudenberg en
Zoutelande (gem. Veere); daarnaast nog in Purmerend en Swichum tezamen met Nicolaas.
Bekend is het aan haar gewijde Norbertinessenklooster Catharinadal te Oosterhout (Noord-Brabant).
De Oostpoort te Delft heette in de middeleeuwen Catherijnepoort.
- Catharina in België -
De Belgische hoofdstad Brussel kent een Catharinakerk; op haar feestdag vindt het Katrientjesfeest. Daarnaast zijn er Catharina-bedevaartsoorden te Ressegem-Herzele (Oost-Vlaanderen: tesamen met Mauritius), Ruisbroek-Puurs (Antwerpen), St-Katarina-Lombeek-Ternat (Brabant) en St-Katelijne-Waver (Antwerpen); van de beide laatstgenoemde plaatsen is zij tevens beschermheilige.
Weerspreuk(en)
'Als het vriest op Sint-Katrinadag,
Een harde winter men verwachten mag' [131]
'Doet Sinte-Katrien haar witte mantel aan,
ze blijft er zeven weken rond mee gaan' [131;500]
'Gelijk het weer is met Sinte-Katrien
zal men het in februari zien' [131]
'Met Sint-Katrien
heeft elk hout wortel.'
'Op Sint Catharina sterkt de winter' [213]
'Sint-Catharina
heeft dikwijls een witte mantel.'
'Met Sint-Katrien
heeft elk hout wortel.'
'Sint Katrijn,
gooit de koude steen in de Rijn' [213]
'Sinte-Katrien
houdt haar witte mantel zeven weken aan' [131]
'Sinte Katrien
verschijnt graag in een witte mantel' [213]
'Vorst op Sint-Catharina,
dan vriest het zeven weken lang.' [500]
'Vriest het met Sint Katrien,
dan vriest 't nog zes weken nadien' [213]
'Zo Katrien is in 't wit
volgt een harde winter' [131]
'Zoals de dag van Sinte-Katrijn
zal het de laatste januari zijn' [131;213]
- Catharina in Duitsland -
In Duitsland zijn er Catharinakerken te Braunschweig, Frankfurt/Main, Hamburg en Lübeck.
Weerspreuk(en)
'Sankt Katharine schmeisst den ersten Stein in den Rhein,
Sankt Gertrud (17 maart) zieht ihn wieder heraus' [213]
[Sint Katrien gooit de eerste steen in de Rijn,
Sint Geertruid haalt hem er weer uit]
'Um die Zeit von Sankt Katharein
winterts gerne ein' [213]
[Rond de tijd van Sint Katrien
krijg je de winter al te zien]
- Catharina in Frankrijk -
Zij is patrones van de abdij Sainte-Cathérine-du-Mont bij Rouen; lange tijd was dit een belangrijke Catharina-bedevaartplaats.
Weerspreuk(en)
'Quand Chatherine au ciel fait la moue,
il faut partauger longtemps dans la boue' [213]
[Als Katrien naar de hemel chagrijnig kijkt,
je voorlopig in de blubber prijkt]
'Sainte Catherine, ne va pas sans son blanc manteau' [213]
[Sint Katrien gaat er niet op uit zonder haar witte mantel]
- Catharina in Zwitserland -
Zij is patrones van het kanton Valais en van de plaatsen Fribourg en Sion.
- Buiten Europa -
Zij is patrones van de deelstaat Santa Catarina in Brazilië.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen