× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
†   Boekje over Jan Berchmans

Info afb.

Geschreven bij gelegenheid van het vierde eeuwfeest van Jan Berchmans.
Verschenen als boekje dat in 1999 werd uitgegeven in Brussel door het Provincialaat van de Jezuïeten.

HET GEWONE MET LIEFDE

Jan Berchmans (1599-1621)

Dries van den Akker s.j.


> I   Rome
> II  Vlaanderen: Diest en Mechelen
> III Verantwoording
> IV  Boeken
> V   Jaartallen


I ROME

1 De Moeikes

1

"Het heeft gedonderd in Huize Berchmans. Dat mag je wel zeggen. Wat was zijn vader kwaad!"

"Maar zo kennen wij frater Jan helemaal niet. Voor zover ik weet, heb ik in Rome nooit iemand kwaad op hem gezien. Jij?"

Ik wendde mij naar Marcus, mijn medebroeder naast mij. Ook hij leek verbaasd: "Nee, dat past inderdaad niet in het beeld, dat wij van Jan hebben. Was hij dan vroeger thuis als kind zo lastig?"

Marcus en ik waren twee jonge jezuïeten, die in Rome voor priester studeerden. De rector van onze universiteit, het Romeins College, had ons naar Vlaanderen gestuurd om gegevens te verzamelen over frater Jan Berchmans, een mede-jezuïet, die enkele maanden geleden op 22-jarige leeftijd als een heilige was gestorven. We hadden eerst in het noviciaat in Mechelen navraag gedaan. Daar had frater Jan de eerste twee jaar van zijn opleiding doorgebracht. Thans bevonden wij ons in zijn geboorteplaats Diest, en waren in gesprek met twee tantes van hem - 'moeikes' zeggen ze hier, zussen van zijn vader. Ze hadden zich voorgesteld als moeike Lienke en moeike Maayke. Het waren wat oudere begijnenzusters, die samen een huisje bewoonden op het begijnhof. Omdat ze geen mannen ontvangen in hun privé-vertrekken, zaten we in de spreekkamer.

We hadden ons laten vertellen, dat Jan in zijn Vlaamse tijd vaak bij hen over de vloer kwam. Zij zouden ons dus wel inzicht kunnen verschaffen over de tijd vóór hij ingetreden was bij de jezuïeten.

"Jan lastig? had moeike Lienke geantwoord, hoe kom je erbij? Hij was een schat van een jongen. Maar ja, dat zeggen natuurlijk alle moeikes over hun neefjes en nichtjes. In het geval van Jan heb ik lange tijd gedacht, dat hij misschien wel te goedig was, en over zich liet lopen. Daar heb ik mij in vergist. Dat hebben we later wel gemerkt. Voor wij dat allemaal aan jullie vertellen, zouden we toch graag eerst van jullie vernemen, wat er in Rome allemaal met Jan gebeurd is. Daar weten wij niets van. Hier in het hoge noorden krijgen wij maar weinig berichten door."

2 Frater Glimlach

"De mensen die Jan in Rome gekend hebben, spreken net zo over hem als u. Dan vallen er woorden als 'aardig', 'allervriendelijkst', 'beminnelijk', 'vrolijk', 'serieus', 'engelachtig', 'heilig'. Bij de mede-jezuïeten in huis hadden ze hem zelfs de bijnaam gegeven van 'Frater Hilaris'. Wij praten onder elkaar Latijn. Hoe zouden wij dat in onze taal zeggen: 'Frater Opgewekt'? 'Welgemoed'? 'Glimlach'? Wij hebben een broeder in huis, die eens opmerkte: 'Als ik in een sombere bui ben, zorg ik tijdens de gesprekken in de buurt van frater Glimlach te zitten. Want hoe die het doet, weet ik niet, maar bij hem verdwijnt mijn slechte humeur als sneeuw voor de zon.'

U kunt begrijpen, hoe grote schok zijn dood in Rome teweeg heeft gebracht. De dagen, dat hij in onze kerk stond opgebaard, zijn honderden, nee ik geloof wel duizenden mensen langs gekomen om hem een laatste groet te brengen. Ze wilden hem nog even aanraken en het liefst een aandenken meenemen, want hij was een heilige.

Op onze reis vanuit Rome naar hier hebben wij - in omgekeerde richting natuurlijk - dezelfde weg afgelegd als Jan drie jaar geleden, toen hij van hier naar Rome ging voor zijn studie. In alle jezuïetenhuizen waar wij kwamen: vanaf Loreto, via Bologna, Genua, Avignon, Lyon, Dijon, Parijs: als ze hoorden dat wij noorderlingen waren, vroegen ze of wij die engelachtige scholastiek kenden, die een paar jaar geleden naar Rome was gegaan. Wij, jezuïeten noemen studenten 'scholastieken'. Toegegeven, ook zijn reisgezel, frater Bartel Penneman, had een goede indruk achtergelaten. Maar ze raakten niet uitgepraat over de jongste van de twee, frater Jan. Ze waren ontsteld, toen ze hoorden, dat beide jongemannen intussen overleden waren. Onderweg heb ik wel een paar keer tegen frater Marcus hier gezegd: 'Als ik Jan niet zelf gekend had, zou ik de indruk krijgen met zo'n onwerkelijk, wezenloos heilig boontje van doen te hebben. Maar ik heb hem zelf meegemaakt: hij wás gewoon zoals de mensen zeiden. Hij maakte een onuitwisbare indruk. Hij had iets... hoe moet ik dat nu uitdrukken?

Precies om dat uit te vinden heeft onze pater rector, pater Cepari, ons vanuit Rome naar hier gezonden. Frater Marcus van Doorne, omdat hij als Bruggeling een Vlaming is. En omdat een jezuïet op reis volgens de regel van onze stichter, vader Ignatius, bij voorkeur een reisgezel mee moet hebben, viel de keus op mij. Ik ben weliswaar een Hollander, maar ik kan de Vlaamse taal zonder veel moeite verstaan.

Pater Cepari wil een boek over Jan schrijven. Bij ons vertrek gaf hij de opdracht mee: 'Probeer maar uit te vinden, hoe God in Vlaanderen het fundament heeft gelegd voor frater Jans heiligheid.'

En zo zijn we hier bij u gekomen."

3 Ziekte en Dood

De spreekkamer rook naar boenwas. In de open haard brandde een lekker warm vuur. Het was hartje winter. Buiten vroor het. De moeikes hadden ons als vorsten ontvangen. Ze schonken ons warme melk in, en zetten vervolgens een royaal bord voor ons neer met geurig vers bruin brood, boter en hesp. Het maakte indruk op ons, dat ze stil zaten te luisteren naar onze verhalen.

Onderweg van Rome naar hier hadden wij telkens opnieuw weer moeten vertellen over ziekte en dood van frater Jan in Rome. Maar het greep ons veel meer aan, nu we tegenover deze twee oudere moeikes zaten, die Jan van kinds af hadden gekend, en die zo zielsveel van hem hielden. Eigenlijk waren wij ontzettend nieuwsgierig waarom het zo gedonderd had in Huize Berchmans. Maar de moeikes stonden erop, dat wij eerst vertelden.

Frater Marcus nam het woord: "Jan is op vrijdag 13 augustus van de afgelopen zomer gestorven. 's Morgens om even over achten. Wij zaten net in de collegezaal, toen de klok van het huis aanhoudend begon te luiden. Ieder van ons wist wat dat betekende. Het was de laatste dagen snel bergafwaarts gegaan. Stel je voor, precies een week vóór zijn dood had hij nog voor een volle gehoorzaal furore gemaakt, toen hij als invallend dagvoorzitter het Openbaar Dispuut op het Grieks College had geleid. De hele zaal was vol lof. Iedereen was gecharmeerd geweest van zijn beminnelijke manier van optreden.

En nu - precies een week later - was hij er niet meer. Bij het horen van de klok onderbrak onze docent, een jezuïetenpater en huisgenoot van Jan, zijn betoog en stelde voor een gebed uit te spreken om de ziel van onze geliefde frater Glimlach bij God aan te bevelen: 'Hoewel dat waarschijnlijk niet nodig is, vulde hij aan, want deze frater was - zoals u allen weet - een heilige.'"

4 Openbaar Dispuut

"Spontaan begon hij te vertellen. Hoe frater Jan een ijverig student was geweest. Hoe hij vaak tot diep in de nacht op was gebleven om te studeren. Hoe hij zijn studie had opgevat als een dienst aan God. Hoe alles wat hij deed voor hem een dienst aan God was. Precies dat hadden wij, zijn medebroeders en studiegenoten, aan den lijve ondervonden, omdat hij van zijn omgang met ieder van ons een vriendendienst maakte. Eenvoudig. bescheiden, haast ongemerkt. Aldus onze docent. Na een korte pauze ging hij voort: 'Het meest heeft frater Glimlach van zich doen spreken nu ruim een maand geleden, toen hij de naam van ons Romeins College heeft hooggehouden door het Openbaar Dispuut met vlag en wimpel te doorstaan.'


Dat is een soort openbaar examen, dat aan het eind van het schooljaar wordt georganiseerd. Alle hoge pieten van Rome komen er naar toe. Op de eerste plaats de kardinalen en prelaten, want het is tenslotte een kerkelijke universiteit. Maar ook ministers en adellijke dames en heren. Kortom, ieder die graag gezien wil worden als weldoener van Gods Kerk, geeft acte de présence. Vergeet niet: zij zijn de sponsors. Vaak hangt de grootte van het bedrag, dat zij schenken, af van dat Openbaar Examen. Verloopt dat goed, dan verkondigen zij in hun kringen met trots, dat zij daaraan bijdragen. Tenslotte bevinden zich onder de aanwezigen ook professoren en docenten van andere, concurrerende opleidingen.

Zij komen allemaal luisteren naar de beste student van het jaar. Dit keer was dat frater Glimlach. Het is een grote eer, wanneer je daarvoor wordt uitgekozen. Maar het is ook zwaar. Stel je voor: de kandidaat staat voor iedereen goed zichtbaar op een soort preekstoel tegenover een commissie van professoren. Daar zitten ook docenten bij van andere universiteiten. Zij mogen de kandidaat vragen stellen over de complete stof van de afgelopen jaren, of het nu is welsprekendheid, logica, cosmologie, natuurwetenschappen, wiskunde, filosofie - alles. Al die proffen zijn wel geestelijken, maar geen heiligen. Vaak gebruiken ze deze gelegenheid voor hun eigen belang. Komen zij van elders, dan nemen zij de kans te baat om te demonstreren, hoe goed ze zelf zijn, en hoe hoog dus het niveau is van het opleidingsinstituut, waar zij lesgeven. Of er is er een, die het niet eens is met een wetenschappelijke stellingname van een van onze docenten. Dan wordt zo'n Openbaar Dispuut gebruikt om dat uit te vechten. Wordt zo iemand door de dagvoorzitter uitgenodigd om aan de kandidaat een vraag te stellen, dan houdt hij eerst zelf een ellenlang betoog, verstopt er allerlei drogredenen en schijnargumenten in, en al die tijd moet de kandidaat maar luisteren. Je mag geen aantekeningen maken. Het behoort juist tot de eisen dat je het betoog van de vragensteller kunt onthouden en samenvatten. Dan moet je toewerken naar een eigen, betere stellingname. Eerst som je alle argumenten op, waarom jouw stellingname niet aannemelijk lijkt; daar moet je de argumenten van de vragensteller van zojuist in verwerken. Vervolgens doe je hetzelfde met de argumenten die vóór jou pleiten, en je besluit met je conclusie. Intussen kun je steeds onderbroken worden door tegenwerpingen of verzoeken om uitleg. En dat alles twee uur lang. In welsprekend Latijn. Want voor zo'n Openbaar Dispuut is de vormgeving even belangrijk als de inhoud. Woordspelingen, citaten van beroemde schrijvers en onverwachte zinswendingen worden door het verwende publiek met applaus en kreten van bijval begroet.

Frater Jan deed het fantastisch. Hij was beleefd en vriendelijk. Van de stekelige elementen in de gestelde vragen deed hij net of hij ze niet in de gaten had. Hij pakte ze een voor een op, ging er serieus op in, liet telkens zien wat er waardevol in was en wat niet. Soms maakte hij een grapje, of hij stelde een retorische vraag, waarbij hij zich vrijmoedig tot de zaal wendde; zo van: 'Of is er wellicht iemand onder u, die zou menen...?' En dan kwam er een prachtig voorbeeld van overdrijving. Ongelooflijk. Net een volleerde toneelspeler. Je voelde hoe het gehoor ademloos met stijgende bewondering zat te luisteren. De dames in zwarte sluiers, die zich met hun waaiers daarnet nog koelte hadden zitten toewuiven in de snikhete zaal, vergaten de hitte en hun waaiers vielen stil. Zo ook de prelaten en hooggeplaatste heren. Aanvankelijk hadden ze telkens hun voorhoofd gedept met een vochtig zijden doekje, maar ook zij vergaten de transpiratie. Die achtste juli heerste de zomerhitte van Rome in volle hevigheid. Flarden zweetlucht vermengden zich met allerhande geurtjes van parfum en reukwerk.

Met name voor Jan daar vooraan in zijn zwarte toog was het eigenlijk niet om uit te houden. Maar je merkte niets aan hem. Ik hoorde iemand een rij vóór mij zijn buurvrouw in het oor fluisteren: 'Het lijkt wel of daar niet een gewoon mens staat, maar een engel.' Wij waren er trots op dat hij zo goed voor de dag was gekomen.

Veel tijd om uit te rusten kreeg hij niet. Diezelfde middag stonden er gasten van buiten bij ons op de stoep. Of er iemand van de scholastieken zo vriendelijk wilde zijn hun de mooiste plekjes van Rome te laten zien. Pater Rector wees frater Glimlach aan. Een van ons heeft toen aan Jan gevraagd, of hijzelf ook niet vond, dat het langzamerhand een beetje te veel werd. Maar hij antwoordde: 'Frater, of het te veel wordt, moet ik overlaten aan degenen, die daarvoor aangewezen zijn. Ik hoef alleen maar te gehoorzamen.' Dus daar ging hij weer. De hitte in. Met zijn gasten langs de bezienswaardigheden van de stad. Hij wist er veel van af. Onuitputtelijk leek zijn voorraad anekdotes en wetenswaardigheden. Kort daarop kreeg hij de mededeling dat hij over een maand zou moeten optreden als vragensteller op het Openbaar Dispuut van het Grieks College. Dat betekende voor hem weer studie, studie en nog eens studie. Hoe vaker hij overdag andere klusjes moest opknappen - soms werd hij wel drie keer op een dag gevraagd met anderen de stad in te gaan - hoe meer het voorkwam, dat hij tot diep in de nacht opbleef om te studeren.

Opgewekt deed hij gewoon wat hem gevraagd werd. Hij hield zich stipt aan alle regels. Want, zo redeneerde hij, in de regels lagen eeuwen van levenservaring opgesloten. Die wisten het dus beter dan hij. Dat was zijn houvast. Wanneer hij bij uitzondering toch zijn eigen zin deed, noemde hij dat de zonde van hoogmoed.

Dat tweede Openbaar Dispuut vond plaats op vrijdag 6 augustus. De dagvoorzitter bleek verhinderd, dus of frater Jan dat op zich wilde nemen. Eerst improviseerde hij een fijnzinnig wetenschappelijk openingsbetoog van een uur. Omdat hij zelf wist wat het voor de kandidaat betekende om daar te staan, kleedde hij zijn vragen vriendelijk en overzichtelijk in. Eens te meer waren de aanwezigen onder de indruk van zijn charme en zijn bescheidenheid.

Die middag is hij met barstende hoofdpijn in bed gekropen. Hij kon niet meer. Hij is er dan ook niet meer van opgestaan. Precies een week later is hij volkomen uitgeput gestorven."

5 Toneel

Intussen was het buiten donker geworden. Het haardvuur waren we helemaal vergeten. Moeike Maayke stelde voor dat we een bezoekje zouden brengen aan Onze Lieve Heer in de begijnhofkerk. Ze had behoefte om even te bidden. Omdat we buiten langs moesten, kleedden we ons warm aan. Tegen de heldere hemel twinkelden de sterren in de vrieskou. Geknield in de kapel moest ik eraan denken, hoe vaak Jan hier zou hebben gebeden. Flarden van het verhaal van daarnet gingen voorbij. Vragen kwamen in mij op. Twijfels. verwarrende gedachten. Ik schrok er zelf van en bad: "Lieve Heer, u ziet wat ik denk en voel. Help mij."

Terug in de spreekkamer porde moeike Lienke het vuur op. Ze stak de kaarsen aan. Vervolgens zetten de beide tantes ons een heerlijke maaltijd voor. Ik begreep best, waarom Jan hier graag op bezoek kwam. En helemaal, toen ze ons tracteerden op gekruide warme wijn.

Terwijl haar handen bezig waren, begon moeike Lienke herinneringen op te halen: "Wisten jullie dat Jan op het jezuïetencollege in Mechelen inderdaad toneel gespeeld heeft? Dat was dus in het jaar voordat hij toetrad tot de jezuïeten. Zo heeft hij de rol gespeeld van de profeet Daniël, die het opneemt voor de kuise Suzanna. Je kent waarschijnlijk dat verhaal uit de bijbel wel.

Zij neemt een bad in de tuin en wordt begluurd door twee oudere mannen, die bij de joden in hoog aanzien staan. Als Suzanne alleen is, komen die viezerikken tevoorschijn om haar te overweldigen. Maar zij zet het op een gillen. Die kerels schreeuwen nog harder en beschuldigen haar ervan, dat zij door hen op heterdaad werd betrapt met een knappe jongeman, die hun helaas te vlug af was. Omdat het twee alom gerespecteerde mannen zijn, gelooft iedereen hun verhaal. Behalve Daniël. Dat was onze Jan dan. Als de menigte op weg is om de vrouw dood te stenigen, roept Jan ineens: 'Ik doe er niet aan mee. Die vrouw is onschuldig. En dat kan ik bewijzen!' Er volgde in het stuk nog een hele redevoering. Enfin, je weet hoe het afloopt. Jan laat elk apart verhoren en vraagt ze: 'Wat was het voor een boom, waaronder u vrouwe Suzanna betrapte met die jongeman?' De eerste zei: 'Onder zo'n lage struik met dorens, zo'n mastiekboom. Ideaal om je te verbergen, want je kunt er alleen maar languit onder liggen.' De tweede antwoordde: 'Onder zo'n hoge steeneik met van die hoge, brede takken. Je kunt eronder in de schaduw staan.' Een donderend gejuich ging op. Niet alleen bij de spelers op het toneel, maar ook onder het publiek, dat geweldig meeleefde. We hebben het zelf gezien, want Jan had ons een uitnodiging gestuurd."

Moeike Lienke snoot haar neus. In het halfduister van de kamer zag je, hoe haar ogen glinsterden van trots en verdriet bij deze dierbare herinneringen.

"Toch vond ik hem in dat andere stuk nog beter. Toen speelde hij de rol van Sint Natalie, de vrouw van de heilige martelaar Adriaan. Die rol paste beter bij zijn zachte, bescheiden stem. Ik geloof niet, dat ik Jan iemand ooit een grote mond heb horen geven. Hij had er de stem niet voor. Daar heeft hij ook nog pijn van gehad.

Want in het laatste toneelstuk waarin hij op het jezuïetencollege van Mechelen meespeelde - over het heilige keizersechtpaar Sint Hendrik en Sint Cunigonde - was hem de hoofdrol van keizer Hendrik toebedeeld. Hij had er inderdaad de goede uitstraling voor. Op een vrije middag is hij bij ons een heel stuk komen voordragen. Honderden regels kende hij al uit het hoofd. De hele rol bestond wel uit vijfduizend regels. Hij liet goed uitkomen, dat keizer Hendrik een diep-godsdienstig man was. Hij geloofde zelf in wat hij moest zeggen. Toch is hem de rol op het laatste moment afgenomen. Zijn stem was te zwak voor een keizer. Ze hebben hem een ander bijrolletje gegeven. Het deed hem pijn. Maar daar heeft geen leraar of klasgenoot iets van gemerkt."

6 Waarom?

"U moet me maar niet kwalijk nemen, kwam ik ertussen, maar er zit mij iets ongelooflijk dwars in al die verhalen." Ik aarzelde. Door dat laatste toneelverhaal van moeike Lienke was die verwarrende twijfel weer opgekomen, die ik daarnet in de kapel had gevoeld. Ik slikte. Was het wel goed mijn gevoelen te uiten?

"Zeg het maar", moedigde moeike Maayke mij aan met een glimlach.


Ik raapte al mijn moed bij elkaar: "Nou, als je daar in Rome zag, hoe hard Jan studeerde, dag en nacht... Ieder van ons wist, hoe serieus hij werkte en wat een taaie volhouder hij kon zijn. Als je hem iets vroeg, deed hij het altijd. Dus toen hij gevraagd werd als beste leerling van ons jaar voor het Openbaar Dispuut, deed hij het. Toen hem vervolgens gevraagd werd een maand later zelf ondervrager te zijn op het Grieks College, deed hij het. Werd hem gevraagd iemand rond te leiden in de stad, deed hij het. Zo kan ik nog wel even doorgaan. De paters waren er maar wat trots op met zo'n student te kunnen pronken. Overal waar de eer van de jezuïetenorde op het spel stond, gebruikten ze hem. Uw verhaal over dat toneel, levert het zoveelste bewijs. Ik zit met de vraag: 'Is Jan niet gewoon opgeofferd voor de meerdere eer en glorie van onze jezuïetenorde? Iedereen wist dat hij zich liet gebruiken. Hij was te meegaand en te bescheiden om voor zichzelf op te komen. Staat er niet ergens in de bijbel: 'Hij was te goed voor deze wereld'? Die zin is Jan op het lijf geschreven. Een fijne vent was het. En nu zijn we hem kwijt. Omdat wij, jezuïeten, zo nodig met hem voor de dag moesten komen, zonder dat wij ons bekommerden om hemzelf..."

Ik was steeds heftiger gaan spreken. Mijn medebroeder Marcus naast mij had zich verbijsterd naar mij toegewend: "Ik wist helemaal niet dat jij met zulke gedachten rondliep?"

"Ik wíl zo ook niet denken. Ik kan alleen die opmerking van die dokter niet vergeten, weet je nog wel? Die kwam twee dagen voor zijn dood nog even langs om polshoogte te nemen. Hij schrok dat Jan zo hard achteruit was gegaan. Het was op het laatst zo erg: toen Jans arm van het bed gleed en heel vreemd naar beneden bleef bungelen, bleek hij al de kracht niet meer te hebben om hem zelf terug op bed te leggen. Dat moesten wij doen."

"Wat zei die dokter?" vroeg moeike Lienke.

"Een van ons - er waren altijd wel een paar huisgenoten aan het bed - maakte de opmerking: 'Frater Jan heeft misschien wel erg veel van zichzelf gevraagd de laatste tijd.' Toen zei die dokter: 'Daar hadden jullie wel eens eerder aan mogen denken.'

Die woorden blijven rondspoken in mijn hoofd."

Het bleef nu geruime tijd stil tussen ons.

7 Ziekte en Gezondheid

Moeike Lienke porde het vuur in de haard op, en legde er een vers houtblok bij. Ze schonk nog een warme wijn in en sneed een paar plakken suikerbrood af. Ze ging weer zitten. Zo verliep enige tijd, terwijl we daar met zijn vieren zonder woorden bijeen waren. Toen klonk de zachte stem van moeike Maayke: "Zou Jan er zelf ook zo over gedacht hebben?"

"Ik weet wel zeker van niet", riep frater Marcus naast mij hartstochtelijk uit. "Onze pater rector in Rome heeft ons stukken uit zijn persoonlijke aantekeningen voorgelezen. Hij is er immers van overtuigd, dat het notities van een heilige zijn. Welnu, de maanden die aan zijn dood voorafgingen, schreef Jan herhaaldelijk, dat het onderwerp gezondheid hem zo bezighield. Hij was daar blijkbaar bezorgd over. Zo maakte hij melding van hardnekkige vermoeidheid, heftige migraine-aanvallen en bloedspuwingen. Maar tegelijk wilde hij daar geen aandacht aan besteden. Hij keurde die bezorgdheid in zichzelf af. Het hinderde hem. Steeds weer vroeg hij in zijn gebed aan God de genade, dat hij die zorg om zijn gezondheid mocht overwinnen en kwijtraken.

Achteraf krijgen die aantekeningen wel een heel schrille betekenis. Blijkbaar was zijn ziekte al sinds maanden begonnen. Toen pater rector ons deze stukken uit Jans dagboek voorlas, hebben wij hem met verbazing gevraagd, of hij daar in zijn wekelijkse gesprekken niets van gemerkt had.

Dat was misschien wel gedurfd en brutaal om dat zomaar aan onze rector te vragen. Maar hij had ons zelf altijd voorgehouden, dat onze stichter, vader Ignatius, van de overste verwachtte, dat hij voor zijn mensen was als een vader, en dat een onderdaan met alles wat hem op het hart lag, bij hem aan moest kunnen kloppen. Ignatius zegt, dat hij dat zelf in zijn gebed tot God de Vader heeft geleerd: 'Begin je gebed altijd te vragen wat je verlangt.' Het is onze opdracht, aldus Ignatius, dat in de onderlinge verhoudingen binnen onze jezuïetenorde na te volgen.

Pater rector was dan ook helemaal niet verbaasd of geërgerd, toen we hem die netelige vraag stelden. Hij ging er uitvoerig op in. Hij bracht ons in herinnering, dat juist in de tijd, dat Jan zo'n punt maakte van zijn gezondheid, zijn vriend en reisgezel vanuit België, frater Bartel Penneman, ernstig ziek was geworden. Eind januari al was hij naar Napels overgebracht, omdat ze daar beter in staat waren zulke zware patiënten naar behoren te verplegen. Zo nu en dan sijpelden er vanuit Napels bij ons in Rome berichten binnen. Telkens bleek dat het steeds slechter ging met frater Bartel. Wat begon met hardnekkige vermoeidheid, verergerde tot migraine-aanvallen en bloedspuwingen tot totale uitputting erop volgde. Precies dezelfde verschijnselen dus, waar Jan juist in die tijd mee bezig was. Vandaar dat pater rector destijds meende, dat die opmerkingen van Jan te maken hadden met de toestand van zijn vriend Bartel. De dood van Bartel op 31 mei is inderdaad voor hem een zware klap geweest. Voor ons allemaal trouwens. Ook Bartel was een fijne medebroeder.

Voor Jan viel het bericht midden in de voorbereidingen op dat Openbaar Dispuut. Het was een aanslag op zijn concentratie. Het was daardoor - zo meende pater rector - dat hij zijn gedachten niet voldoende meer bij de studie kon houden. Hij veronderstelde, dat Jan van toen af werd gestoord door de hinderlijke vraag: 'Stel je voor, dat mij ook zoiets overkomt? Hoe zou ik daarop reageren? Als ik heilig wil worden - zo staat het letterlijk in zijn aantekeningen - moet ik nu die vraag onder ogen zien, en er antwoord op vinden. Niet denken: dat komt nog wel.'

'Je hoort wel eens van medicijnenstudenten, dat ze vrezen zelf alle ziektes in hun lijf te hebben, die ze moeten bestuderen. Ik meende dat Jan om zo'n reden met die ziektes bezig was. Maar nu alles achter de rug is, zei pater rector, ben ik tot het besef gekomen, dat Jan in de ziekteverschijnselen van zijn vriend Bartel zijn eigen symptomen herkende. Dat plaatste hem voor de allesbeslissende vraag: Wat is voor mij uiteindelijk het allerbelangrijkste: mijn gezondheid of mijn ideaal? Wat ik wil of wat God wil?

Ik geef toe - zo vervolgde pater rector - op dat moment heb ik niet in de gaten gehad, dat die vraag voor Jan gewoon keiharde realiteit was. De goede God moge het mij vergeven. In de maanden, dat hij die twee Openbare Disputen voorbereidde, moet hij gevoeld hebben, hoe de vermoeidheid toenam en de pijn almaar groter werd. Terwijl hij anderzijds zijn studie beschouwde als zijn dienst aan God, net zoals hij zijn onuitputtelijke hartelijkheid als zijn roeping verstond. Dat wij hem die bijnaam gaven van Frater Glimlach heeft hij opgevat als een bevestiging. Hij wilde in studie en leven een teken van liefde zijn. En dat mocht niet ophouden bij vermindering van gezondheid: die was van minder belang. Dat was wat God in zijn ogen van hem vroeg. In dat licht waren ziekte en vermoeidheid een hindernis. Daar heeft hij dus tegen gevochten.'

Toch waren er onder ons die doorvroegen: 'Maar pater rector, hij had nog een heel leven vóór zich. God weet, hoeveel goed hij nog had kunnen doen?'

'Menselijkerwijs gesproken ben ik het volkomen met jullie eens, had pater rector gezegd. Maar Jan laat ons juist zien, dat er nog iets meer is dan dat. Vergeet niet, dat onze vader Ignatius ons leert bidden, dat "wij niet méér zouden moeten verlangen naar een lang leven dan naar een kort leven". Je herinnert je - ging pater rector voort - waarom Ignatius daar zo de nadruk op legt? Daarmee kunnen wij laten zien, dat het in ons bestaan uiteindelijk niet gaat om wat mensen belangrijk vinden, maar wat voor God belangrijk is. En dat heeft frater Jan ons inderdaad laten zien.'"

"Jullie hebben daar in Rome een uitstekende rector", sprak moeike Maayke bewonderend.

Toch lieten mijn gedachten mij niet met rust: "Het klinkt allemaal zo mooi! Ik ben zo bang, dat wij het allemaal zo heilig maken, omdat wij willen dat het zo was."

8 Waar leef je voor?

"Misschien is dat toch niet, waar het tenslotte om gaat." Weer moeike Maayke's zachte stem. Ze deed me steeds meer aan Jan denken. "Misschien is de vraag: waar had Jan het allemaal voor over? Waar deed hij het uiteindelijk voor? Of - als je dat beter verstaat - waar ging zijn allergrootste liefde naar uit?"

Ze liet een stilte vallen. Waarschijnlijk verwachtte ze van ons een reactie. Ik antwoordde: "Jan zelf deed het allemaal voor de meerdere eer en glorie van God. Daar ben ik zeker van. Maar zoiets kan de goede God toch niet willen?"

"Laten we niet te snel denken te weten wat God wel of niet wil. Herinner je, dat ook Jezus zelf zo'n definitief keuze-moment heeft gekend. Toen Hij aan de vooravond van zijn lijden en gewelddadige dood in de Hof van Olijven in doodsangst bad tot de Vader: 'Vader, laat deze kelk alstublieft aan mij voorbijgaan, maar niet wat Ik wil, uw wil moet geschieden.' Welnu, ik denk dat de Vader niet een gewelddadige dood voor zijn Zoon wilde. Toch is het gebeurd. Nee, wat de Vader wilde was, dat Jezus consequent onder alle omstandigheden tot het uiterste zou laten zien, dat Gods liefde en barmhartigheid het laatste woord hebben over mensen. Ook, ja juist over vijandige mensen die gemene streken uithalen. En Jezus hééft dat laten zien. In weerwil van de pijn.


Ik heb de indruk, dat Jan op zijn manier voor een dergelijke keuze heeft gestaan. Hij meende dat God van hem vroeg de anderen altijd in gehoorzaamheid ten dienste te staan. Met liefde en vriendelijkheid. Precies zoals jullie hem daar in Rome en wij hier in Diest gekend hebben. Daaraan heeft hij alles ondergeschikt gemaakt. Denk je ook niet?"

"Ik geloof vast dat u gelijk heeft", hoorde ik frater Marcus naast mij zeggen. Op zijn sterfbed vroeg hij om drie dingen: een kruisbeeld, een rozenkrans en het regelboekje. Dat was zijn houvast. Zo is hij gestorven."

9 De Zin van het Leven

Daar kwam weer de zachte stem van moeike Maayke: "Ik ben jullie heel dankbaar voor je liefdevolle relaas over ziekte en dood van Jan. Ik heb het gevoel, dat ik nu zijn leven in zijn geheel beter kan overzien. Het is alsof de verborgen betekenis van de gebeurtenissen steeds duidelijker wordt. Of moeten we zeggen: Gods bedoeling? Met welke opdracht stuurde jullie rector je ook alweer van Rome naar hier?"

"Wij moeten proberen uit te vinden, hoe God het fundament heeft gelegd voor Jans heiligheid hier in Vlaanderen."

"Precies. Nu we weten, hoe zijn leven is afgelopen, lijkt het wel alsof alles wat er hier in zijn jeugd is voorgevallen, daarvan een voorspel was. Alsof Jan niet alleen op het laatste moment van zijn leven zo'n definitieve keuze heeft gemaakt, maar dat hij op een aantal momenten in zijn jonge jaren zo'n zelfde definitieve keuze heeft gemaakt en consequent op zijn ideaal is afgestevend.

Laat ons nu maar aan jullie vertellen over het leven van Jan hier in Vlaanderen. Misschien dat we nu beter het geheim ervan kunnen ontdekken. In ieder geval zal het duidelijk worden, waarom het in Huize Berchmans zo gedonderd heeft.

En nog iets. Telkens, als je naar aanleiding van wat wij vertellen iets te binnen schiet, wil je ons dan asjeblieft onderbreken?"

II Vlaanderen: Diest en Mechelen

10 Ouderlijk Huis


"Jan was een normaal kind. We moeten oppassen, dat we hem niet al in zijn kindertijd beginnen af te schilderen als de toekomstige heilige. Hij was een vroom jongetje, zoals vele jongetjes in onze tijd. Van zijn ouders leerde hij bidden, zoals dat gebeurt in verreweg de meeste gezinnen. Hij ging naar de basisschool als alle kinderen van zijn leeftijd. Hij viel op door zijn ijver en zijn ernst.

Hij was thuis de oudste van vijf kinderen, die binnen zes jaar geboren werden. Ook dat is allemaal niets bijzonders. Omdat hij de oudste was, moest hij - zo klein als hij was - al gauw meehelpen in de huishouding of op zijn kleinere broertjes en zusjes passen.

Toen moeder - Lieske heette ze - ziek werd na de geboorte van de vijfde, werd Jan vaak met de kinderen het huis uitgestuurd om moeder te ontlasten. Vader had zijn handen vol aan zijn bedrijfje op de benedenverdieping. Hij was meester maatschoenmaker en huidenvetter. Een eerzaam beroep.

Jan leerde dus al vroeg behulpzaam zijn en lief. Hij was een schat van een jongen. Naarmate moeder Lieske zieker werd, ging Jan uit school wel eens langs bij het Mariabeeld in de Grote Kerk: bij zijn hemelse moeder bad hij voor zijn moeder thuis. Alles heel gewoon. Waarschijnlijk zijn jullie net zo opgevoed.

Het was geen geheim dat Jan graag priester wilde worden. Ook dat was niet buitengewoon. In de familie had Jan een paar ooms bij de paters norbertijnen en in Mechelen zat een aangetrouwd familielid bij de capucijnen. En dan waren wij er natuurlijk nog, zijn begijnen-moeikes. Hier kwam Jan graag. Ook in onze ogen was Jan het liefste kind van de hele wereld. Maar hopelijk wordt dat van alle kinderen gezegd door de volwassenen in hun omgeving. Jan had het in zich om een goed priester te worden.

De ernstige problemen deden zich pas voor in het jaar, dat Jans vader, die ook Jan heette, werd gekozen in het stadsbestuur. Dat was een hele eer. Misschien had hij het ook te danken aan het feit, dat zijn vrouw, Lieske, dochter was van een voormalig burgemeester. Helaas ging haar gezondheid zo sterk achteruit, dat het beter was als de kinderen voorlopig bij familie zouden worden ondergebracht. Jan is nog het langst thuisgebleven. Hij was lief en gehoorzaam en knapte allerlei huishoudelijke karweitjes op. Tenslotte moest ook voor hem een ander onderkomen gezocht worden. Tien jaar was hij toen."

11 Op Studie


"Toen pastoor Van Emmerik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk hier in Diest hoorde, dat het kereltje priester wilde worden en hoe dienstbaar en gemakkelijk het kind was, nam hij hem bij zich in de pastorie tegen een vergoeding van honderd rijnguldens per jaar. Dat was een flinke greep in de beurs van vader Jan, die ook nog voor de andere kinderen moest zorgen en die bovendien hoge onkosten had door de ziekte van zijn vrouw. Misschien vond hij dat kleine Jan het intussen wel een beetje verdiend had.

Pastoor Van Emmerik was een goed mens. Jan was gelukkig, want zijn droom van priester-worden kon doorgaan. Op de onderbouw van de grootschool, de middelbare school, studeerde hij met ijver en taai doorzettingsvermogen. Hij was liever en aardiger dan ooit. Ik vermoed, dat hij toen al voorvoeld moet hebben, dat daar iets bijzonders van hem gevraagd werd; dat daar - om zo te zeggen - zijn toekomstige roeping begon door te schemeren.

Drie jaar ging dat goed. Toen kwam de klap. Het was in de maand juli van het jaar 1612, de tijd van de kermis in Diest. Jan had vacantie en ging even thuis langs. Daar deelde vader hem kort en goed mee, dat de zaken slecht gingen, dat de ziekte van moeder en het onderhoud van de andere kinderen steeds duurder werden, dat het geld opraakte, en dat hij, vader, dus niet langer bij machte was studie en kostgeld voor Jan op te brengen. Zijn zoon moest dus maar van school af, zo gauw mogelijk een goed vak leren, liefst hetzelfde vak als zijn vader, zodat hij voor thuis kon meeverdienen.

Het kind was volkomen van streek.

Toen zijn wij ingesprongen. Zoals je weet mogen begijnenzusters beschikken over hun eigen vermogen. We hadden de erfenis van onze ouders apart gelegd voor het geval dat we nog eens krap zouden komen te zitten. Wij lieten vader Jan weten, dat wij het zonde zouden vinden, als zoon-Jan niet de kans zou krijgen om priester te worden, en dat wij bereid waren ons erfdeel ervoor beschikbaar te stellen. Je begrijpt: dat was vader's eer te na. Het leek erop, dat we niet door zijn trots heen zouden breken. Wij hebben hem toen gezegd: 'Denk je niet, dat onze vader en moeder het prachtig gevonden zouden hebben, als ze wisten, dat hun spaargeld zou worden besteed aan de priesterstudie van hun kleinzoon?' Vader ging alsnog overstag. We vonden een goed kosthuis voor kleine Jan, en alles was geregeld. De jongen was zielsgelukkig."

12 Mechelen

"Een paar weken later diende zich een veel betere oplossing aan. Blijkbaar was de hele kwestie de bisschop in Mechelen ter ore gekomen. Die besefte dat hij straks aan Jan wel eens een heel goed priester zou kunnen hebben. Vergeet niet, dat heel veel priesters in de onlusten met de protestantse geuzen waren gevlucht of gedood. Nog afgezien van de priesters, die overgelopen waren naar de kant van Luther en Calvijn. Goede priesters waren zeldzaam. De bisschop zorgde zelf voor een kosthuis in Mechelen, zodat Jan daar op de bovenbouw van de plaatselijke grootschool zijn studies kon voortzetten. De bisschop zat er zelf in de raad van beheer.

Jan werd ondergebracht bij kanunnik Froymont. Die had een kosthuis voor katholieke studenten. Hij had aangeboden de jongen gratis bij zich in huis te nemen. Als tegenprestatie zou Jan het werk van huisknecht verrichten. En zo hield hij de hal, de gangen en de trappen schoon, alsmede de werkkamer van de kanunnik, de gemeenschappelijke woonkamer en de kamertjes van de internen. Dat waren allemaal rijkeluiszoontjes. Die waren van huis uit gewend bediend te worden. Daarnaast fungeerde Jan als tafeldienaar, en hij had de zorg voor twee Hollandse jongetjes, zonen van de kasteelheer te Rhoon, niet ver van Den Briel in Holland, waar de heerschappij van de geuzen zo'n vijftig jaar geleden begonnen is. De kasteelheer was een eigenzinnig man. Terwijl alle dorpen en steden in de omgeving zich hadden aangesloten bij de protestantse geuzen en dus de katholieke kerk de rug hadden toegekeerd, was hij katholiek gebleven. Maar sinds de geuzen aan de macht waren, was katholiek-zijn officieel verboden. Daar trok die kasteelheer zich dus niets van aan. Gevolg was wel, dat alle katholieke scholen sinds lang gesloten waren. Omdat hij toch een gedegen katholieke opleiding voor zijn zoons wenste, had hij ze in Mechelen ondergebracht bij diezelfde kanunnik Froymont. Van Jan werd verwacht, dat hij er 's morgen op toezag, dat ze hun ochtendgebeden netjes opzegden. Dat was hem wel toevertrouwd, want hij sloeg die zelf nooit over. Hij moest zorgen, dat ze er netjes uitzagen: kleren in de plooi, haren gekamd, nagels geborsteld; dat ze hun ontbijt opaten en daarbij de goede tafelmanieren in acht namen; en dat ze op tijd naar school gingen. Dan moest hij op een holletje naar zijn eigen klas. Tussen de middag moest hij ze weer opvangen; bij de maaltijd tafeldienen; daarna terug met ze naar school en na schooltijd weer ophalen. Hij was er verantwoordelijk voor, dat ze hun huiswerk maakten en lessen leerden; dat ze voor het slapen-gaan hun avondgebeden niet vergaten en dat ze op tijd gingen slapen.

Zijn Gods wegen niet wonderbaar? Want zou hij dit ooit gekund hebben, als hij dat vroeger thuis allemaal al niet had gedaan? Vergeet niet: we hebben het over een jongen van dertien, veertien jaar!

Tussen dit alles door hield hij dus het huis schoon. Aan zijn eigen huiswerk kwam hij vaak pas 's nachts toe. Dan zat hij rechtop in zijn bed te leren met een hand om de kaars om de anderen niet te storen in hun slaap. In Rome mag het heet geweest zijn, hier bij ons is het 's nachts vaak behoorlijk koud. Want voor de nacht gaan de haardvuren onder de as."

13 Kinderen

"Het wordt bijna eentonig om te zeggen, maar zijn leraren op school waren vol lof over zijn ijver en de studieresultaten. Kanunnik Froymont riep steeds, dat zijn huis nog nooit zo proper geblonken had als bij deze bescheiden en trouwe huisknecht, en die twee Hollandse jongetjes droegen hem op handen. Op vrije middagen ging hij met ze wandelen. Hij was een meester in het verzinnen van spelletjes en bezigheden. Hij bracht die jongens wel eens mee hier naar toe. Ook toen hij allang naar Rome was vertrokken, kwamen ze nog wel eens aan. Dan vroegen wij wat zij in Jan het meest waardeerden. Zij vertelden, dat hij moeiteloos ernst en plezier met elkaar kon verbinden. De allergewoonste, dagelijkse dingen spraken voor hem van Gods geheim. Net zoals Jezus dat kon. Zo waren ze eens aan het spelen in het park, toen ze een hond zagen, die steeds de stok uit het water ging halen, die zijn baasje erin gooide. Jan had die man gevraagd of de twee jongens het ook eens mochten proberen. Dat mocht. Telkens als het dier kwispelstaartend en zich uitschuddend de stok terugbracht, kreeg het een brokje brood als beloning. Midden in dat spel, alsof het er gewoon bijhoorde, had Jan opgemerkt: 'Zie je hoe die hond alles voor je doet in ruil voor een eenvoudige stukje brood? Dan moeten wij natuurlijk helemaal alles doen voor God, die ons de hemel als beloning geeft.'

Jan verstond de kunst om met kinderen om te gaan."

Op dit moment onderbrak frater Marcus het relaas van de moeikes: "Weet u wat wij in het noviciaat in Mechelen hoorden? Elke week moesten de fraters twee aan twee de achterbuurten in om de kinderen godsdienstles te geven. Dat was moeilijk, want je moest ze uit hun spel halen. Gelukkig hadden hun ouders ontzag voor de zwarte gewaden die de priesterstudenten droegen. Dan riepen ze hun kroost toe, dat ze goed naar de mannen-van-God moesten luisteren. Maar ja, veel ouders hebben helemaal geen vat op straatkinderen. Het was een hele kunst om hen ergens bij te betrekken. Jan lukte het. Hij liet ze bijvoorbeeld mooie plaatjes zien, vertelde het verhaal bij de afbeelding en besloot met ieder kind zo'n plaatje te geven. Een andere keer bracht hij rozenkransen mee. Hij liet zien, dat hij er zelf ook een had, en deed voor hoe je ermee kon bidden. Kwam je dan daarna terug in die buurt, dan kon het gebeuren dat je groepjes straatkinderen samen de rozenkrans zag bidden. Vaak bleven de ouders staan luisteren. Die zeiden dan: 'Stuur ons voortaan die jongen maar; die kan het beter dan onze pastoor.'"

14 Jezuïetenleerling

"Hebben jullie ook niet het gevoel, kwam weer moeike Maayke's bescheiden stem, dat de bedoeling van Jans leven steeds meer vorm begint te krijgen? Dat zich - al blijft ons kennen in gebreke - Gods plan steeds duidelijker aftekent?"

We lieten die opmerking even op ons inwerken. Daarop vervolgde moeike Lienke haar verhaal: "Toen Jan drie jaar had doorgebracht op de grootschool, kwam er een jezuïetencollege in de stad Mechelen. Dergelijke colleges zijn beroemd, zoals je weet. Ze leveren de beste leerlingen af. Voorstanders roepen dan ook steeds, dat de jezuïetencolleges een zegen van God zijn. Vooral hier in het noorden, waar de geuzen zo'n bedreiging zijn voor het katholiek geloof. Ze kunnen een bolwerk vormen tegen het oprukkend protestantisme.

Maar meestal komen ze in conflict met de bestaande scholen. In Mechelen was dat al niet anders. De poppen waren aan het dansen, toen Jan te kennen gaf, dat hij naar de jezuïetenschool wilde. Kanunnik Froymont zag er niets in. Bisschop Hovius was ontstemd. Hij zat immers in de raad van beheer en zag de een na de andere leerling van zijn school verdwijnen. En in Jans geval lag het nog gevoeliger, want had hij, de bisschop, een paar jaar geleden niet persoonlijk zijn best voor hem gedaan? Stank voor dank.

Vader Jan kwam hoogstpersoonlijk van Diest naar Mechelen om zijn zoon het idee uit het hoofd te praten. Hij moest goed beseffen, dat de universiteit van Leuven geen studiebeurzen beschikbaar stelde aan leerlingen die van jezuïetencolleges afkomstig waren. Hoe dacht hij dan ooit priester te kunnen worden? Want zoals Jan drommels goed wist, kon vader zo'n dure studie niet bekostigen. Daarmee leek de kous af. Maar intussen had Jan toelatingsexamen gedaan voor het jezuïetencollege. Dat had hij zo goed gemaakt, dat ze hem daar meteen in de hoogste klas wilden plaatsen. Toen de studieprefect van de jezuïeten hoorde, waarom het hele plan niet door kon gaan, liet hij weten, dat zij, de jezuïeten, zich garant stelden voor de betaling van Jans studie aan de universiteit, op voorwaarde dat hij tegen die tijd volhardde in zijn bedoeling om priester te worden.

Zo ging Jan dus naar het jezuïetencollege. Ondanks alle tegenstand om hem heen. En dat voor iemand, van wie iedereen riep, dat hij zo lief, bescheiden, meegaand en gehoorzaam was.

Zou hij op dit moment al gevoeld hebben, dat het in zijn leven er toch niet puur om ging om mensen een plezier te doen, maar om God van dienst te zijn? En dat de vriendelijke gehoorzaamheid aan zijn omgeving alleen maar betekenis had, wanneer hij ze beoefende omwille van Gods liefde? Ik zou anders geen goede verklaring weten voor het feit, dat hij nu ineens voor niemand opzij ging: niet voor zijn vader, niet voor de bisschop en niet voor zijn broodheer, kanunnik Froymont van wie hij helemaal afhankelijk was.

Dit was nog maar het voorspel, want de hardste botsing moest nog komen. Met zijn vader. Want zoals wij al eerder zeiden, het heeft gedonderd in Huize Berchmans."

15 De Brief

"Het schooljaar op het jezuïetencollege was voor Jan uitstekend verlopen. Niet alleen speelde hij glansrollen in de toneelstukken. Zijn studieresultaten waren uitmuntend. Hij behaalde zelfs in een of ander vak de eerste prijs; ik meen in welsprekendheid, retorica.


De bom barstte aan het eind van dat schooljaar. Hij was intussen zeventien. In augustus 1616 liet Jan bij zijn ouders thuis in Diest een brief bezorgen. Hij was dus niet zelf gekomen, maar had een studiegenoot gestuurd. Deze overhandigde de brief beneden in de winkel aan vader-Jan. Vader nodigde de jongen uit mee naar boven te komen. Wijdbeens staande midden in de kamer met de lage houten zoldering las hij de brief. Daarna bleef het enige ogenblikken stil. Stilte voor de storm. Want toen begon hij te grommen als een naderend onweer: 'Dát ontbrak er nog maar aan. Maar daar komt niets van in, zowaar ik Jan Berchmans heet!' De jongeman die de brief bezorgd had, wist met zijn houding geen raad en maakte zich in een hoekje van het vertrek zo klein mogelijk. Vanuit haar bedstee vroeg moeder Lieske met haar zwakke stem: 'Wat is dat Jan? Wat heb je daar?'

'Wat er is, moeder? Wat ik hier heb? Dat zal ik je zeggen. Lig je goed? Hou je maar goed vast. Je zoon Jan laat ons per brief weten, dat hij besloten heeft bij de jezuïeten in te treden. Hoor je wel: bij de jezuïeten! Hij weet niet wat hij zegt.'

Hij smeet de brief op het bed van zijn vrouw. Zij liet haar ogen langs de regels gaan en nam de tijd om alles goed tot haar te laten doordringen. Wat de stemming van vader er niet beter op maakte. Met iets ondeugends in haar stem merkte ze op: 'Volgens mij weet hij heel goed wat hij zegt. Hij schrijft immers van de jezuïeten, dat ze de hamer van alle ketterijen zijn? Dat zijn je eigen woorden. Ben jij het niet zelf geweest, die altijd riep, dat ze die ketterhamers op die vervloekte en godvergeten protestantse geuzen moesten afsturen...? Onze jongen wil daar bijhoren.'

'Juist. Precies. Zie je het vóór je? Die brave, zoete, lieve Jan van ons met zijn bescheiden karakter en zachte stem en wat ze allemaal over hem beweren...? En die wil ineens ketterhamer zijn? Moeder, laat me niet lachen.'

'Maar Jan, laten we eerlijk zijn. Wijzelf hebben hem toch in deze geest opgevoed? Weet je nog van Scherpenheuvel - hoe lang is dat onderhand geleden? Tien jaar? Twaalf? Het was nog vóór ik ziek werd. Hoe dan ook, ik herinner me die verschrikkelijke bedevaart naar het Mariaheiligdom van Scherpenheuvel hier dichtbij nog als de dag van gisteren. Het was op de vigilie van Maria Geboorte, dus 7 september 's avonds. We hadden de kinderen meegenomen. Jan moet vijf geweest zijn. Ik was in verwachting van onze vierde. Er waren honderden, misschien wel duizenden pelgrims bijeen. We zongen liederen, baden de rozenkrans en een van de jezuïetenpaters hield een schone feestpredicatie. Het was een prachtige avond. Tot onverwachts die horde geuzen op hun strijdrossen kwam aandenderen. Ze joegen ons uiteen. Ik hoor nog het gegil van de vrouwen en het huilen van de kinderen. Die rabauwen hadden brandende fakkels bij zich die ze in de Mariakerk wierpen. Even snel als ze opgedoken waren, verdwenen ze weer. Ieder was verdoofd. Alsof de bliksem was ingeslagen. Het houten kerkje brandde als een fakkel. En toen waren daar die twee jezuïetenpaters. Met gevaar voor eigen leven zijn ze de vuurzee ingegaan. We hielden onze adem in. De een bracht de hosties, het Heilig Brood, in veiligheid, de ander kwam tevoorschijn met het wonderbeeld van Maria. Een donderend applaus ging voor ze op. In plechtige processie zijn we toen hier naar Diest gewandeld. Nog maanden daarna waren die twee jezuïeten het gesprek van de dag.

Sindsdien hebben wij onze kinderen dag aan dag voorgehouden, dat ze altijd pal moesten staan voor Onze Lieve Heer en zijn moeder, de Heilige Maagd. God weet, hoeveel Jan zich hiervan nog herinnert. Misschien droomt hij ervan voor God en Maria net zulke heldhaftige daden te verrichten?'

'Welnee, het is gewoon de romantiek van een onvolwassen blaag. Dat zie je toch aan het idiote verhaal uit het oude Egypte?'

Vader griste de brief van het bed, terwijl hij zei: 'Omdat hij op zijn vingers kan natellen, dat wij ertegen zijn, schrijft hij: "Ik hoop, dat jullie niet onredelijk zullen zijn en dat je je niet tegen Christus' roep zult verzetten." En dan komt het - vader begon met een gemaakt pathetische stem voor te dragen: "Wees liever zoals die ouders vroeger in het oude Egypte. Die hadden een krokodillenafgod, waaraan ze kinderen moesten offeren met de bedoeling dat zij verscheurd zouden worden. Grote feesten hielden ze, als ze eenmaal verscheurd waren. Zo hoop ik ook dat u er blij om bent, dat u uw kind mag afstaan aan de ware God."

Asjeblieft. Met de complimenten van je zoon. En jij wilt dat nog goedpraten? Die jongen beseft niet, hoeveel pijn hij jou en mij aandoet met die wijsneuzige aanstellerij.'

'Waarom ga je niet naar hem toe in Mechelen? Dan kun je zelf zien hoe hij het meent. Het is toch niet ondenkbaar dat Onze Lieve Heer gebruik maakt van de romantische idealen van een 17-jarige om hem in zijn dienst te roepen?'

Op zulke momenten gaf moeder Lieske er weer even blijk van, dat ze uit een familie kwam met de wijsheid van de bestuurservaring."

16 De Biechtvader


"Op hoge poten is vader naar Mechelen gegaan in gezelschap van de jongen die de brief had bezorgd. Die vertelde later, dat het een vreselijke tocht was geweest. Vader had geen woord tegen hem gezegd. Alsof hij zelfs vergeten was, dat er nog iemand naast hem liep. Gelukkig is de afstand Diest-Mechelen niet zo groot.

Om te beginnen beende vader naar Jans biechtvader, een pater jezuïet. Hij beschuldigde hem ronduit van indoctrinatie en zieltjeswinnerij: 'En daar is mijn goedgelovige zoon het slachtoffer van geworden.'

De man ontkende natuurlijk. Hij zei, dat hij naar eer en geweten Jan had begeleid in zijn gesprek met God. En dat Jan geheel zelfstandig tot zijn besluit gekomen was: 'Precies zoals onze stichter en vader Ignatius dat voorschrijft.' Toen had vader-Jan zich dreigend in zijn richting over de tafel gebogen: 'Zo? En wat schrijft jullie vader Ignatius dan voor in zo'n geval?'

'Als u mij toestaat, zal ik het u voorlezen.' De pater stond op, liep naar een kast, haalde er een klein boekje uit met de titel "Geestelijke Oefeningen", bladerde even en zei: 'Hier heb ik het. Wees gerust: het is niet lang: "Wie begeleiding geeft, moet niet naar één kant afwijken of toeneigen, maar als de wijzer van een weegschaal in het midden blijven. Hij moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper." Voilà!'

Na een ogenblik stilte sprak vader: 'Kunt u mij dan zeggen, hoe Jan wél op het idee gekomen is om jezuïet te worden?'

'Zoals u weet is hij vorig jaar op ons college gekomen. Wij wisten, dat hij graag priester wilde worden. Aanvankelijk was er in het geheel geen spoor te bekennen van een roeping tot de jezuïetenorde. Dat kwam pas, toen hij het levensverhaal gelezen had van Aloysius van Gonzaga. Van toen af hield de vraag hem bezig, of iets dergelijks ook voor hem was weggelegd.'

'En wie mag dat wel zijn, die Alo... wie?'

'Zou u hem dat niet beter zelf kunnen vragen?'"

17 Het Gesprek

"Op al veel minder hoge poten begaf vader zich naar het huis van kanunnik Froymont. Ook daar liep het anders dan hij zich voorgesteld had. Zijn zoon bleek niet in het minst bevreesd te zijn of timide. Integendeel. Hij bewaarde zijn kalmte en vriendelijkheid, maar hield voet bij stuk. Vader had gemeend hem te kunnen overdonderen, maar het was eerder andersom. Hij raakte onder de indruk van de vastberaden rust die zijn zoon uitstraalde. Die altijd lieve, gehoorzame Jan gaf dit keer eenvoudig geen duimbreed toe. Zonder zijn beminnelijkheid te verliezen. Toen zijn vader hem naar Aloysius vroeg, begonnen zijn ogen te schitteren en verscheen er een blos op zijn wangen: 'Aloysius was een prins van Italiaanse adel. Hij walgde van de dubbele moraal die er thuis aan het hof heerste. Veel schone schijn en vechten voor de katholieke zaak, maar intussen hielden alle mannen er openlijk meerdere maîtresses op na. Zijn eigen vader was geen uitzondering. Aloysius brak op zijn zeventiende met zijn milieu, omdat hij een man uit één stuk wilde zijn, zuiver en alleen gericht op zijn ideaal: een leven in dienst van God en de allerzuiverste Heilige Maagd Maria. Daarom ging hij in Rome bij de jezuïeten. Zijn vader heeft hemel en aarde bewogen om hem terug te krijgen. Hij had relaties tot in de hoogste Romeinse kringen. Daar heeft hij de jezuïeten nog veel last mee bezorgd.'

Hier liet Jan een veelbetekenende pauze vallen. Hij kuchte en vervolgde: 'Aloysius hield voet bij stuk. Als jezuïetenstudent ging hij in zijn vrije tijd Rome in om pestlijders te verzorgen. Hij is besmet geraakt en gestorven. Hij was drieëntwintig. Dit gebeurde in 1591, nu vijfentwintig jaar geleden.'

'Je wilt toch niet zeggen dat je als pestlijder aan je eind wilt komen?'

'Nee vader. Maar net als Aloysius wil ik al mijn talenten, alles wat ik in het leven en op school geleerd heb, en wat ik van u en moeder heb meegekregen, zuiver en alleen in dienst stellen van de lieve Heer en de Heilige Maagd.'

'Maar dat doe je nu toch ook al? En dat kun je als eerzaam priester hier straks toch ook?'

'Dat is waar. Maar Ignatius zegt: "Je kunt dezelfde dingen doen op eigen houtje, zonder gelofte, of onder gelofte. Dat laatste heeft God liever. Dan doe je het uit vriendschap. Net zoals wanneer je met elkaar getrouwd bent." Zo heb ik het althans begrepen.'

Vader bemerkte dat de zaak er voor hem steeds ongunstiger begon uit te zien. Ten einde raad stelde hij voor: 'Wil dan omwille van je moeder en mij nog één keer een ander laten luisteren naar je verhaal. Zodat we er meer vrede mee kunnen hebben. Nu meen je dat God je roept: dat zie ik wel aan je. Maar straks zou misschien kunnen blijken, dat het toch menselijke inbeelding was.'

'Maar vader, ik ben er zeker van, dat het God is die aanhoudend op mijn deur klopt. Goed, als ik moeder en u ermee gerust kan stellen, dan ben ik bereid mij nog eens aan een onderzoek te laten onderwerpen.'

Onmiddellijk troonde vader hem mee naar de paters capucijnen. Die maakten er geen half werk van. Drie paters namen in de ruime spreekkamer plaats aan de ene kant van de tafel. Jan zat alleen tegenover hen. Vader had een stoel gevonden, wat achteraf tegen de muur. Een van die drie paters was het aangetrouwde familielid. Meer dan een uur lang kreeg Jan een spervuur van vragen over zich heen. Maar hij verloor zijn waardigheid niet, en rustig antwoordde hij op alles wat hem werd voorgelegd. Uiteindelijk stonden twee paters op en zeiden, dat ze - voorzover het aan mensen is te oordelen over zaken van God - geen enkel beletsel hadden kunnen vinden; wat hun betreft was hier sprake van een authentieke roeping. Maar het familielid bleef achter en beloofde vader, dat hij de komende tijd zo nu en dan zijn zoon zou opzoeken om er nog eens dieper op door te gaan."

18 Vader en Zoon

"De vader van de terugweg was een heel andere dan die van de heenweg. Omdat hij in de war was en het gevoel had bij zijn zoon een nederlaag geleden te hebben, wilde hij daarmee niet zijn zieke vrouw belasten. Hij besloot bij ons, zijn zussen, langs te gaan hier op het begijnhof.

'Maar Jan, wat zit je nu eigenlijk zo dwars? Je zou er juist trots op moeten zijn' had moeike Lienke gezegd.

'Wat mij dwars zit? Dat zal ik je haarfijn uit de doeken doen. En hij begon op zijn vingers af te tellen: 'Ik heb hem alle kans gegeven. Drie jaar lang heb ik pastoor Van Emmerik honderd dure rijnguldens kostgeld betaald. Ik heb er van afgezien hem een vak te laten leren en hem mede-kostwinner te laten worden, hoewel we het geld hard nodig hadden. Ik heb erin toegestemd dat hij naar Mechelen ging, zonder dat ik de middelen ervoor had. Ik heb het goed gevonden, dat jullie financieel voor hem insprongen. Maar om zichzelf nu als bedelaar af te schilderen, dat schiet mij toch wel in het verkeerde keelgat. Natuurlijk, hij bedoelt het als beeldspraak. Maar die is wel bijzonder ongelukkig gekozen.' Hij trok de brief tevoorschijn. Het document was intussen behoorlijk verfrommeld: 'Moet je horen: hij vermoedt dat wij het met zijn beslissing niet eens zullen zijn, en dat wij zullen zeggen: Wacht nog een paar jaar tot je afgestudeerd bent. En dan schrijft hij letterlijk: "Dat zegt een bedelaar toch ook niet, als u hem ineens een heel grote gift wilt schenken. Ik zou uw gezicht wel eens willen zien, als die bedelaar dan zou zeggen: Dat kom ik over een paar jaar nog wel eens in ontvangst nemen. Zo wil uw zoon, de bedelaar voor God, deze kans niet voorbij laten gaan."'

Vader was niet meer af te remmen. Hij werd steeds heftiger: 'Hij heeft ons steeds gezegd dat hij priester wilde worden. Moeder had gehoopt, dat het haar nog gegeven zou zijn zijn priesterwijding mee te maken. Ik had gedacht, dat hij straks als priester aan moeder de laatste sacramenten zou toedienen; dat hij zou voorgaan in haar begrafenisdienst; dat hij hier in Diest pastoor zou worden... En daar komt nu allemaal niets van terecht. Want die jezuïeten - heb ik begrepen - zijn nog erger dan kloosterlingen. Kloosterlingen zitten voor hun leven opgesloten achter dezelfde kloostermuren, hoewel zelfs daar de soep niet zo heet wordt gegeten. Maar bij de jezuïeten sturen ze je naar het andere eind van de wereld: Turkije, China, de Nieuwe Wereld aan de overzijde van de oceaan. En dan zullen wij hem nooit meer zien. Ik ben nog niet zo ver als die Egyptische krokodillenvereerders.'

Vader snoot zijn neus. Wij zwegen. Na enige ogenblikken ging hij verder: 'Hij neemt nu al definitieve beslissingen zonder mij. Zeventien jaar is hij pas. Ik geloof dat mij dat het meeste pijn doet: dat hij mij en moeder niet nodig heeft gehad bij zijn besluitvorming. Hij laat mij voelen, hoezeer ik in gebreke ben gebleven. Wat heb ik nu als vader voor hem kunnen betekenen? Door Lieske's ziekte is hij nu al zo'n zeven jaar het huis uit. We konden toch niet anders?'

Moeike Lienke zocht naar troostwoorden: 'Natuurlijk doet dat pijn, Jan. Maar als ik zo vrij mag zijn: heb jij destijds in je jonge jaren met je schoonvader eigenlijk niet precies hetzelfde gedaan?'

'Hoe bedoel je?'

'Jij en Lieske hebben destijds toch ook je zin doorgedreven in weerwil van Lieske's vader, weet je nog? Jullie wilden trouwen, want je hield van elkaar. Haar vader heeft zich er met hand en tand tegen verzet. Hij was op dat moment burgemeester en keek liever omhoog dan omlaag, als het om een goede partij voor zijn dochter ging. Met die opmerking heeft hij niet alleen jou, maar ook ons en onze ouders pijn gedaan. Wij waren harde werkers. Jij had een goed en eerlijk vak geleerd. Sommige van onze familieleden hadden zelfs hier in het stadsbestuur van Diest gezeten. Maar daar had je schoonvader geen oog voor. Ik herinner me nog goed, hoe jij en Lieske toen je zin hebt doorgedreven. Je zorgde eenvoudig dat Lieske in verwachting raakte. Toen moesten jullie wel trouwen. Zo heb je haar vader voor een voldongen feit geplaatst. Vandaar dat kleine Jan al vijf maanden na jullie trouwen werd geboren.'

Vader kon bij de herinnering een jongensachtige scheve glimlach niet onderdrukken.

'Jan doet eigenlijk bij jou nu precies hetzelfde. Hij volgt de weg van zijn hart. Als iemand daar begrip voor zou moeten hebben, ben jij het wel. Volgens mij denkt de lieve God bijzonder goed na bij het smeden van zijn plannen. Als het je niet zo'n pijn deed, zou je er zelfs iets van goddelijke humor in kunnen zien.'"

19 Geld


"Maar vader was niet in de stemming voor humor. De enige troef die hij nog in handen had, was de capucijn. Deze ging inderdaad enige dagen na het driemans-onderzoek bij Jan langs. Het werd een lang gesprek. Maar na afloop hield Jan het gevoel over, dat de man helemaal niet kwam om Gods wil te zoeken. Hij was gekomen om hem, Jan, het idee om bij de jezuïeten te gaan, uit het hoofd te praten. Zodra hij dat besefte, besloot hij de volgende keer op zijn hoede te zijn. Enkele dagen later vond een tweede gesprek plaats. Al gauw dreigde het dezelfde kant op te gaan als de vorige keer. Op dat moment is Jan in zijn volle lengte van zijn zeventien jaar vóór die man in zijn bruine pij gaan staan en sprak: 'Ik begrijp met welke bedoeling u door die deur naar binnen bent gekomen. Wilt u zo vriendelijk zijn door diezelfde deur weer naar buiten te gaan. En wel nu. Onmiddellijk!'

Jan schreef een nieuwe brief aan zijn ouders. Het was intussen al september. Hij vroeg daarin om één ding: hun zegen over zijn besluit.

Nogmaals toog vader naar Mechelen. In machteloze woede riep hij zijn zoon toe:'Als je maar niet denkt, dat ik er ook maar één duit aan zal bijdragen!'

Waarop Jan antwoordde: 'Vader, als deze kleren die ik aanheb, een belemmering zouden vormen, zou ik ze hier voor uw ogen uittrekken.' Op dat moment bleek tot vader's ontzetting, dat Jan al zijn spaargeld had opgemaakt aan deze kwestie. Door fooien en bijverdiensten had hij in de afgelopen jaren vijfentwintig rijnguldens bij elkaar gespaard. Daar had hij drie maanden kostgeld van kunnen betalen. Maar toen hij in de afgelopen tijd niet zeker wist of het God zelf was die bij hem aanklopte en daarover zekerheid wilde krijgen, heeft hij het bedrag in drieën verdeeld. Een derde gaf hij weg aan de armen. Een derde besteedde hij aan het Maria-altaar in de grote kerk van Leuven en een derde aan het onlangs gerestaureerde Mariaheiligdom in Scherpenheuvel: er moesten missen van gelezen worden, opdat hij met Gods hulp tot een goede keuze zou komen.

Vader was sprakeloos, en besefte dat hij verslagen was. Onverrichterzake keerde hij terug naar Diest. Op 24 september van dat jaar, 1616, is Jan begonnen aan het noviciaat, de nieuwelingentijd, bij de jezuïeten."

20 Moeder en Vader

"Maar nog was de strijd niet geheel gestreden. Twee maanden nadien liet vader per brief aan zijn zoon in het noviciaat weten, dat moeder's gezondheid hard achteruitging. Het zag ernaar uit, dat ze spoedig zou sterven. Ze verlangde ernaar afscheid van hem te nemen en hem haar laatste zegen te geven. Maar in plaats van zelf te komen, schreef hij zijn moeder een vrome afscheidsbrief, waarin hij haar eraan herinnerde, dat ze nu al zo'n zeven, acht jaar door miserie en pijn werd bezocht. Haar wachtte nu de kroon van de hemelse beloning.

Waarschijnlijk was deze handelwijze van Jan de uiterste consequentie van zijn roeping: een leven voor God, waaraan al het andere ondergeschikt moest worden gemaakt. In feite de praktische toepassing van Jezus' woord aan zijn volgelingen in het evangelie: 'Wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.' Ook zijn vrome woorden zullen wel mede ingegeven zijn door het feit dat hij juist vol enthousiasme aan deze weg begonnen was. Hoe dan ook, hij heeft er zijn familie veel pijn mee gedaan. Dat zou nog blijken.

Op vader had dit alles echter een bijzonder verrassende uitwerking. Twee maanden na de dood van zijn vrouw Lieske meldde hij zich in Mechelen bij Jans voormalige biechtvader, de jezuïetenpater met wie hij een half jaar tevoren zo'n forse botsing had gehad. Hij wilde aan God de vraag voorleggen wat hij met de rest van zijn leven zou aanvangen. Hij hoopte dat een jezuïetenpater hem daarbij wilde begeleiden! Na die week van bezinning meldde vader zich bij de bisschop van Mechelen met het verzoek priester te mogen worden. De priesterwijding volgde ruim een jaar later: 14 april 1618. Jan is daar natuurlijk bij geweest. Het laat zich raden wat er door hem heen is gegaan."

21 Chinezen en Ketters

"Van zijn novicenmeester leerde Jan vooral, dat het er in het leven niet om ging om buitengewone dingen te doen, maar om de gewone dingen op buitengewone wijze te doen. Het moet Jan bijzonder aangesproken hebben."

Hier onderbrak moeike Lienke haar lange verhaal. Ze wendde zich tot ons met de vraag: "Daar weten jullie natuurlijk meer van dan wij. Jullie hebben immers navraag gedaan op het noviciaat, voordat je hier kwam?"

Frater Marcus, enigszins doezelig geworden van het lange luisteren - het was intussen al behoorlijk laat geworden - ging er gretig op in: "Dat klopt. Jan wist de gewoonste alledaagse dingen een bijzondere glans te geven. Juist zoals vader Ignatius zegt: 'God zoeken en vinden in alle dingen.'

Maar tegelijk had Jan toch ook heel andere dromen. Want toen er eens een pater missionaris uit China in het noviciaat kwam vertellen, hoe zwaar en moeizaam het leven en werk van iemand was, die het evangelie in China wilde verkondigen, en dat er zelfs martelaren bij vielen, nam hij zich onmiddellijk voor om zich aan te bieden voor het missiewerk in China. Al gauw bleek dat zijn gezondheid daar waarschijnlijk niet sterk genoeg voor was. Sindsdien verlangde hij ernaar om het in deze streken op te nemen tegen de ketterse geuzen. Zij kleineerden de betekenis van het Heilig Brood, de hostie, en de verering van Maria maakten ze belachelijk. Misschien zweefde hem toch het voorbeeld voor ogen van die twee jezuïetenpaters die destijds de hostie en het Mariabeeld uit de vlammen hadden gered?

Hoe dan ook, in de nalatenschap van Jan in Rome is een briefje teruggevonden, gedateerd op 1620, één jaar voor zijn dood. Daarop belooft hij plechtig altijd pal te staan voor het geloof in de zuiverheid van Maria. Hij had het met zijn bloed ondertekend.

Er is nog iets dat misschien het beste verklaard kan worden door het feit, dat hij van plan was geweest om in te staan voor de waarheid van de katholieke zaak tegenover ketterse geuzen. Twee dagen voor zijn dood ontving hij de laatste sacramenten. Hij had uitdrukkelijk gevraagd op de grond gelegd te worden. Pater rector hield de hostie omhoog met de gebruikelijke woorden: 'Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden van de wereld.' Jan richtte zich op om op zijn knieën te kunnen zitten. Vergeet niet; even tevoren was hij zelfs niet bij machte geweest zelf zijn afgegleden arm op zijn bed te terug leggen. Hij was niet meer dan een geraamte in nachthemd. Hij zonk dan ook terug, zodat medebroeders toeschoten om hem overeind te houden. Toen sprak hij buiten adem, maar duidelijk verstaanbaar: 'Ik verklaar dat dit brood is de Zoon van God, de almachtige Vader en van de Allerheiligste Maagd. Ik verlang te leven en te sterven als een ware zoon van onze moeder, de heilige, katholieke Kerk. Ik verlang te sterven als een ware zoon van de gezegende maagd Maria. Ik wil sterven als een ware zoon van de jezuïetenorde, de Sociëteit van Jezus!'

Hij ontving de hostie en zonk uitgeput terug."

22 Einde en Nieuw Begin

Na enige stilte klonk moeike Maayke' stem: "Het is laat. We moeten gaan slapen. Het hele verhaal is bijna verteld. Alleen nog wat er gebeurd is in de maand die verliep tussen het beëindigen van Jans noviciaat en zijn vertrek naar Rome."

Ze knikte naar moeike Lienke en deze hervatte haar relaas: "Op 25 september 1618 legde Jan zijn geloften af. In het vertrouwen, dat zijn vader hem nu wel zou begrijpen, schreef hij in zijn enthousiasme weer zo'n typische Jan-brief: 'De 25e september hoopt uw zoon te sterven, sterven voor de wereld. Verheug u, beste vader, want voortaan zal ik alleen nog leven in Jezus.'

Wij zouden liever zeggen, dat hij aan een nieuw leven begon, een leven zuiver en alleen in het teken van de dienst aan God door vriendendiensten aan mensen, koste wat kost.

Hoeveel het hem ging kosten, is niet alleen pas in Rome gebleken. Ook in die resterende vier weken hier in Vlaanderen heeft hij zijn deel gehad. Van Mechelen was hij naar Antwerpen verhuisd om daar aan de jezuïeten-opleiding zijn filosofiestudie te beginnen. Reeds na een week kreeg hij te horen, dat hij zijn studies in Rome mocht voortzetten. Een prachtige uitverkiezing.

Zijn vertrek was vastgesteld op 24 oktober. In een brief vroeg hij zijn vader of ze elkaar op zondag 21 oktober in Diest konden ontmoeten. Hij hoopte dat hij bij hem de vroegmis mocht dienen. De rest van die dag zou hij afscheid kunnen nemen van alle familie en bekenden.

Op zaterdag 20 oktober meldde hij zich tussen de middag op het noviciaat in Mechelen om daar de middagmaaltijd te gebruiken. Daarna zou hij de resterende kilometers naar Diest afleggen. De frater die hem opendeed op het noviciaat begroette hem: 'O Jan, gecondoleerd. We hebben de laatste dagen veel voor de zielenrust van je goede vader gebeden. Wat is dat snel gegaan!'

Verbijsterd staarde Jan zijn medebroeder aan: 'Is vader dood!?'

'Wist je dat dan niet?' De arme frater wist van ellende niet waar hij het zoeken moest: 'Hebben ze je dan niet gewaarschuwd? Het is intussen al een week geleden!'

Jan heeft geruime tijd in de kapel doorgebracht. Hij is niet meer naar Diest gekomen. Die middag heeft hij ons allemaal een afscheidsbrief geschreven.

Een week later vertrok jullie Frater Glimlach in gezelschap van Bartel Penneman voor de verre voetreis naar Rome. Niemand kon toen bevroeden, hoe dicht beide jongemannen het ideaal waren genaderd, waarheen ze op weg waren."

III VERANTWOORDING

In 1627 publiceerde de rector van de filosofie-opleiding der jezuïeten in Rome, pater Cepari, een levensbeschrijving van Jan Berchmans. Hij was trouwens ook de schrijver van Aloysius' levensbeschrijving, die in het leven van Jan zo'n belangrijke rol speelt. Een half jaar na het overlijden van Jan Berchmans stuurde hij de Brugse jezuïetenstudent Marcus van Doorne naar Vlaanderen met een kostbaar aandenken van Jan. Dat is een historisch feit. De schrijver vermoedt, dat hij de opdracht meegaf onderzoek te doen naar Jans jeugd met het oog op zijn geplande levensbeschrijving. Indertijd was het gebruikelijk dat een jezuïet op reis een gezel meekreeg. De bronnen zwijgen over hem. De schrijver maakte daar de ik-figuur van. Dat gaf hem de mogelijkheid 'moderne' vragen te verweven in het zeventiende-eeuwse verhaal, dat met name in zijn vroomheid soms ver van ons af staat.

De begijnen-moeikes Lienke en Maayke zijn historisch. De ontmoeting tussen hen en de twee scholastieken, welke het kader vormt van het verhaal, komt voor rekening van de schrijver. De feiten die de moeikes vertellen, zijn historisch, maar de centrale rol die zij spelen in Jans Vlaamse tijd, is ontsproten aan het brein van de schrijver.

Het geboortehuis van Jan in Diest is ingericht als gedachteniskapel; ook het Mariaheiligdom te Scherpenheuvel wordt nog altijd door pelgrims bezocht.

Voor alle duidelijkheid vindt u hierna een jaartallenoverzicht.

Delft, Stanislashuis / Egmond, St-Adelbertabdij
Op de feestdag van Jan Berchmans 26 november 1998
ter voorbereiding op het vierde eeuwfeest van zijn geboorte.

IV BOEKEN

Delehaye s.j., Hippolyte
St Jean Berchmans (1599-1621)
Paris, Lecoffre, 1932. Coll. 'Les Saints'

Foley s.j., Albert S.
A Modern Galahad.
St. John Berchmans. Milwaukee, Bruce, 1937

Penning de Vries s.j., P.
Jan Berchmans. Een heilige van in de twintig.
Brugge, Tabor, 1984. Reeks 'Voorbeelden en Voorsprekers' nr. 2.

Schoeters s.j., K.
Sint Jan Berchmans, een vaandrig van Christus (1599-1621).
Mechelen, 1949.

Schoeters s.j., K.
Sint Jan Berchmans, kind van zijn volk en zijn tijd.
Tielt, Lannoo, 1932.

Van Bever, Johan
Het zonnige leven van Sint Jan Berchmans. Zijn geschriften, relikwieën en portretten.
Diest, Pro Arte, 1947

V JAARTALLEN

11599-1609 Diest
1598.11.--Huwelijk Jan Berchmans sr X Lieske van de Hove, burgemeestersdochter
1599.03.13Geboorte Jan Berchmans jr
1604.09.07Geuzen verwoesten Mariaheiligdom Scherpenheuvel
1605.--.--Eerste tekenen ziekte moeder na geboorte vijfde kind
1608.--.--Vader in stadsraad. Moeder ernstig ziek
1609.--.--Kinderen huis uit. Jan nog even alleen thuis
1609.07.12Inwijding gerestaureerd Scherpenheuvel
1609.10.--Jan mag priester worden; intern bij pastoor Van Emerik voor 100 guldens per jaar
1612.07.15Vader wil Jan terug als mede-kostwinner. Begijnhof springt financieel bij.
21612-1616 Mechelen; grootschool
1612.09.--Verhuizing; huisknecht bij kanunnik Froymont; oppas van twee Hollandse jongetjes
1615.08.--overstap naar jezuïetencollege; speelt in toneelstukken
1616.08.--1e brief naar huis: wil jezuïet worden; bemoeienissen vader om het tegen te houden
1616.09.--2e brief: vraagt zegen over besluit in te treden
31616-1618 Mechelen; noviciaat jezuïeten
1616.09.24intrede
1616.11.--dood moeder
1618.04.14priesterwijding vader
1618.09.25geloften
1618.10.13?dood vader
41618-1621 Rome; voortzetting jezuïetenstudies
1618.10.24vertrek met Bartel Penneman
1618.12.31aankomst
1620.--.--met bloed ondertekende belofte aan Maria
1621.01.--ziekte Bartel Penneman
1621.05.31dood Bartel Penneman
1621.07.08Openbaar Dispuut Romeins College
1621.08.06Openbaar Dispuut Grieks College
1621.08.13dood Jan Berchmans
1627.--.--Verschijning van levensbeschrijving door pater Cepari

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen