× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 67  Petrus Apostel

Info afb.
Onder: Niet jij hebt Mij uitgekozen... en Overweging door Petrus

Petrus (ook Kefas) Apostel, Rome, Italië; martelaar; † 67.

Feest 16 januari (Petrus’ banden: oosterse kerk) & 22 februari (Petrus’ stoel te Rome) & 29 juni (tezamen met Paulus) & 1 augustus (Petrus’ banden: westerse kerk).

Petrus heette aanvankelijk Simon, zoon van Jona (of Johannes). Zijn broer heette Andreas. Zij waren vissers op het moment dat Jezus hen vroeg Hem te volgen (Markus 01,16-20). Van Jezus kreeg hij de bijnaam Petrus ('rots': Matteus 16,18; Johannes 01,42). Hij was getrouwd. Dat mogen we afleiden uit het feit dat hij een schoonmoeder had. Zij wordt door Jezus genezen (Markus 01,29-31). Via Paulus weten we dat Petrus zijn vrouw meenam op zijn missiereizen: ‘Zouden wij niet het recht hebben een vrouw mee te nemen op onze reizen, zoals de andere apostelen en de broeders des Heren en Kefas...?’ (1 Korinte 09,05). Met Kefas wordt met zeer grote waarschijnlijkheid Petrus bedoeld.

In de oude Sint-Stevenskerk te Nijmegen bevindt zich een middeleeuwse wandschildering waarop Sint Petrus’ vrouw wordt afgebeeld. De kunstenaar heeft er de naam Perpetua onder geplaatst. Waarop hij (zij?) dat baseerde...? Wellicht was hij in de war met Petronilla † 1e eeuw; feest 31 mei), die van oudsher met Petrus in verband wordt gebracht?

Uit de evangelies krijgt men de indruk dat hij een spontaan, hartelijk karakter had, ook met alle fouten van dien. Zo wilde hij niet dat Jezus hem de voeten waste, omdat het slavenwerk was. Toen Jezus zei dat ze dan niet langer bij elkaar zouden horen, wou hij ineens helemaal gewassen worden (Johannes 13,06-09). Van de andere kant hield hij glashard vol Jezus niet te kennen, toen het hem te benauwd werd en hij tijdens Jezus' verhoor door omstanders werd herkend als een van zijn leerlingen. Jezus had het hem in de vooravond nog voorzegd: "Eer de haan kraait, zul je me driemaal verloochend hebben" Toen er een haan kraaide, herinnerde Petrus zich Jezus' woorden en huilde bitter om zijn lafhartigheid (Matteus 26,69-75). Als de leerlingen na Jezus' heengaan weer zijn gaan vissen en Hem herkennen op het strand, bedenkt Petrus zich geen moment, trekt zijn kleed aan (!), springt overboord en zwemt voor de boten uit naar Jezus toe (Johannes 21,01-09). Deze Petrus is de prins der apostelen geworden (Johannes 21,15-32).

In de eerste tien hoofdstukken van het bijbelboek ‘Handelingen van de Apostelen’ wordt verteld hoe Jezus’ leerlingen, en Petrus in het bijzonder, steeds meer bezield werden door zijn Heilige Geest, en dus steeds meer op Jezus gingen lijken.

Petrus met Tabita

Eens kwam Petrus op een grote rondreis ook bij de leerlingen die in Lydda woonden, en trof daar een zekere Enéas aan, die reeds acht jaar wegens verlamming het bed moest houden. Petrus sprak tot hem: "Enéas, Jezus Christus geneest u, sta op en maak zelf uw bed in orde." Onmiddellijk stond hij op. Alle inwoners van Lydda en van de Saronvlakte zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.

Dit verhaal doet denken aan de genezingen van lammen in de evangelies: bv. Markus 02,01-12, de lamme door het dak: Petrus' aanmaning hier "Maak uw bed in orde" herinnert enigszins aan Jezus' aanbeveling aan de lamme daar: "Neem uw bed op..." Het verhaal hier herinnert ons ook aan Johannes 05,01-09, de genezing van de lamme in Betsaïda, doordat het aantal jaren van de verlamming uitdrukkelijk wordt genoemd: hier 8 jaar bij Johannes 38 jaar.

Er leefde destijds in Joppe een leerlinge met name Tabita, wat in vertaling Dorkas, Gazelle, betekent. Zij was onuitputtelijk in het doen van goede werken en het geven van aalmoezen. Juist in die dagen was zij echter na een ziekte gestorven. Men waste haar en legde haar in een bovenvertrek. Omdat Lydda dichtbij Joppe ligt, stuurden de leerlingen, die gehoord hadden dat Petrus daar verbleef, twee mannen naar hem toe met het verzoek: "Kom zonder uitstel naar ons toe." Petrus ging aanstonds met hen mee. Bij zijn aankomst brachten ze hem in het bovenvertrek, waar alle weduwen wenend hem omringden en al de kleren en mantels lieten zien die Dorkas gemaakt had toen ze nog in hun midden was. Petrus deed allen naar buiten gaan, knielde neer en bad. Toen sprak hij, zich kerend naar het lijk: "Tabita, sta op." Zij opende de ogen, zag Petrus en ging overeind zitten. Hij reikte haar de hand en hielp haar opstaan. Vervolgens riep hij de heiligen en de weduwen en gaf haar levend aan hen terug.

Dit werd bekend in heel Joppe, zodat velen het geloof in de Heer aannamen.

[Handelingen v.d. Apostelen: 9,32-42]

Dit verhaal doet sterk denken aan Jezus' opwekking van Jaïrus' dochtertje: Markus 5,21-24.35-43. De belangrijkste overeenkomst is natuurlijk dat een vrouw uit de dood wordt opgewekt. Maar er zijn nog enkele details. Net als Jezus stuurt Petrus allen naar buiten. Ze spreken bijna dezelfde woorden. Waar Jezus zei: "Talita koemi, sta op!", horen we Petrus zeggen: "Tabita, sta op!" Net als Jezus pakt Petrus de vrouw bij de hand om haar op te richten.

De conclusie moet bijna wel zijn, dat in Petrus Jezus zelf aan het werk is; in Petrus zijn de tijden van het evangelie teruggekeerd. Een echte heiligenlegende.

Het tweede deel van de Handelingen van de Apostelen vertelt voornamelijk hoe Paulus het christendom onder de heidenen verkondigt. Toch is het Petrus die het eerst een heiden, Cornelius, tot Christus brengt (Handelingen 10). Na de verhuizing uit Jeruzalem vestigde hij zijn zetel in de Syrische stad Antiochië; weer later ging hij naar de hoofdstad van het Romeinse Rijk, Rome.

'Quo vadis?'

Beroemd is de legende 'Quo vadis?' Tijdens de christenvervolgingen onder keizer Nero, drongen de gelovigen erop aan dat Petrus de stad zou ontvluchten. Uiteindelijk gaf hij gehoor aan hun dringende bede. Aan de rand van de stad kwam hij echter Jezus zelf tegen; Hij droeg zijn kruis in de richting van Rome. Verbijsterd vroeg Petrus "Quo vadis? Waar gaat U heen, meester?" Waarop Jezus antwoordde: "Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden." Toen begreep Petrus dat hij er verkeerd aan deed de stad te ontvluchten; hij moest bij zijn mensen blijven. Hij keerde terug, en werd inderdaad enige tijd latere gearresteerd en net als zijn Heer tot de kruisdood veroordeeld. Hij vond van zichzelf dat hij maar weinig op Jezus geleek. Daarom vroeg hij de gunst om met het hoofd naar beneden gekruisigd te worden.

Petrus' Marteldood

Nero liet de twee kopstukken onder de christenen, de apostelen Petrus en Paulus arresteren door een zekere Paulinus. Deze wierp de twee in de gevangenis en droeg de bewaking op aan Processus en Martinianus. Maar Petrus wist deze wachters tot Christus te bekeren. Omdat er in de gevangenis geen water voorhanden was om hen te dopen, keerde Petrus in tot gebed en op hetzelfde moment sprong er een fontein op uit de stenen vloer. Nu openden de voormalige bewakers de deuren van de gevangenis voor hen en gaven hun de vrijheid terug. Later, na de marteldood van Petrus en Paulus, kwam hun dat eveneens op de doodstraf te staan: op last van Nero werd hun met het zwaard het hoofd afgehakt († 69?; feest 2 juli).

Op uitdrukkelijk aandringen van zijn medegelovigen nam Petrus de vlucht en ging op weg om de stad Rome te verlaten. Maar bij één van de stadspoorten aangekomen - op die plaats staat nu de Kerk van Maria Onderweg - kwam Christus hem tegemoet. Hij sprak: "Maar Heer, waar gaat u heen (Quo vadis)?" Waarop de Heer antwoordde: "Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden." Petrus herhaalde: "Opnieuw gekruisigd?" "Ja". Daarop hernam Petrus: "Maar dan ga ik terug, Heer, om samen met u gekruisigd te worden." Daarop steeg de Heer weer ten hemel. Petrus bleef in tranen achter.

Hij begreep dat het uur van zijn marteldood geslagen had. Hij ging terug de stad in. Daar werd hij onmiddellijk gegrepen door de politie van Nero. Hij werd voor de stadhouder, Agrippa, geleid. Linus vertelde later dat Petrus' gelaat straalde van vreugde.

Linus was één van Petrus' leerlingen: hij zou hem opvolgen als bisschop van Rome, de belangrijkste van alle bisschoppen; † 76; 23 september.

De stadhouder zei tot hem: "Dus u bent die man die er vreugde in vindt om temidden van het lagere volk te wonen? En die de vrouwen van de achterbuurten weghoudt van hun man in bed?" Waarop Petrus ten antwoord gaf: "Mijn enige vreugde vind ik in het kruis van mijn Heer." Omdat hij vreemdeling was, werd hij veroordeeld tot de doodstraf aan het kruis. Paulus daarentegen was Romeins staatsburger: hij werd veroordeeld tot onthoofding door het zwaard.

Dionysius (bijgenaamd 'de Areopagiet'; † 1e eeuw; feest 9 oktober) schrijft een brief aan Paulus' leerling Timotheus over Paulus' dood. Daarin vertelt hij hoe de menigte, bestaande uit heidenen en joden, niet moe werd hen beiden, Petrus en Paulus, in het gezicht te spuwen en te slaan waar ze hen maar raken konden.

Op het moment dat ze van elkaar gescheiden werden, zei Paulus tegen Petrus: "De vrede zij met jou; jij bent de rots waarop de kerk gebouwd is; jij bent herder van Jezus' schapen." En Petrus zei tegen Paulus: "Ga in vrede, jij bent de verkondiger van de waarheid en van de blijde boodschap; jij bent de doorgever van het heil aan alle rechtvaardigen."

Deze passage roept allerlei teksten uit het evangelie op. Ten eerste worden we herinnerd aan de gebeurtenis dat Petrus tegen Jezus zegt: "Jij bent de Christus (Messias), de Zoon van de levende God." Jezus had toen op zijn beurt gereageerd: "En jij, Simon, jij bent Petrus, rots, en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen." Jezus en Petrus hebben elkaar toen over en weer 'bevestigd' in wat ze ten diepste waren: een soort van liefdesverklaring.

Nu doen Petrus en Paulus hetzelfde t.a.v. elkaar. Dat is des te pikanter, omdat er een stroming is in de traditie die volhoudt dat het tussen beide kopstukken niet echt geboterd heeft. (Onder sommige historici leeft zelfs de veronderstelling dat hun leerlingen over en weer hun meesters hebben verraden en aangegeven bij de Romeinse overheid!). Daarvan is ook iets terecht gekomen in de Handelingen van de Apostelen (hoofdstuk 15). Deze legende suggereert dus uitdrukkelijk dat Petrus en Paulus elkaar hebben bewonderd en bevestigd.

De woorden waarmee ze dat doen, slaan op eerdere gebeurtenissen. Na zijn verrijzenis is Jezus eens aan Petrus en Johannes verschenen. Jezus vroeg bij die gelegenheid aan Petrus tot drie keer toe of hij Hem beminde. Dat maakte Petrus bedroefd, want het herinnerde hem aan zijn drievoudige verloochening, in de nacht van Jezus' arrestatie en veroordeling: "Simon, bemin je mij?" Tot drie keer toe. Telkens als Petrus geantwoord had "Ja Heer u weet dat ik u bemin" zei Jezus "Hoed mijn schapen!" Naar die woorden van Jezus verwijzen nu Paulus' woorden: "Jij bent de herder."

Op dezelfde manier bevestigt Paulus in het feit dat hij Gods woord heeft verkondigd onder de heidenen. Daarover was destijds het meningsverschil gegaan.

Daarop ging Dionysius met zijn meester Paulus mee. De twee apostelen zijn immers op gescheiden plaatsen ter dood gebracht. Toen Petrus geconfronteerd werd met het kruis waaraan hij zou komen te hangen, zei hij: "Mijn meester is vanuit de hemel op aarde neergedaald; vervolgens is Hij verheven aan het kruis. Mij heeft hij geroepen om van de aarde op te gaan naar de hemel. Daarom wil ik gekruisigd worden met mijn hoofd naar de aarde en mijn voeten naar de hemel. Kruisig mij dus met mijn hoofd omlaag, want ik ben niet waardig op dezelfde manier te sterven als mijn meester, Jezus." Dat gebeurde. Men draaide het kruis ondersteboven, zodat hij met zijn hoofd naar beneden kwam te hangen en met zijn voeten naar de hemel.

De medegelovigen waren woedend op Nero; ze riepen dat ze zijn dood wilden, van hem en van zijn stadhouder. Maar Petrus smeekte hun zijn martelaarschap niet tegen te houden. Daarom opende God de ogen van al degenen die hem beweenden. En zie, nu zagen zij engelen staan met kronen van rozen en lelies in de hand; en Petrus stond erbij; Christus reikte hem een boek over en hardop las hij wat er in stond. De apostel aan het kruis bemerkte dat zij al zijn heerlijkheid aanschouwden. Voor een laatste maal beval hij zichzelf aan in hun gebeden. Daarop gaf hij de geest. Twee van zijn leerlingen, Marcellus en Apuleus († 1e eeuw; feest 7 oktober), haalden hem van het kruis af en begroeven hem na hem met geurige kruiden gebalsemd te hebben.

Petrus' Banden (ca 40)

Feest 16 januari (oosterse kerk) & 1 augustus (westerse kerk).

Het betreft hier de ijzeren kettingen waarin Petrus geboeid zou hebben gezeten toen hij door Herodes gevangen was genomen (Hand.12,07). Deze kettingen werden door vrome christenen bewaard en vereerd; ze zouden zelfs wondermacht bezitten. Later werden ze door patriarch Juvenalis van Jeruzalem geschonken aan de verbannen keizerin Eudokia.

Deze verdeelde ze in twee in stukken, waarvan ze de ene helft stuurde naar Constantinopel en de andere naar Rome; destijds de hoofdsteden van het Romeinse Rijk. In Rome werden erbij gevoegd de boeien waarin Petrus ten tijde van Nero op zijn marteldood had zitten wachten; er werd ook een aparte kerk van Sint-Petrus' Banden gebouwd om de relieken te bewaren en vereren.

Bekering Quirinus

Sint Petrus' banden spelen ook een rol in de bekeringsgeschiedenis van de martelaar Quirinus, die te Neuss in Duitsland wordt vereerd.

"Alexander I, de zesde paus die sinds Petrus aan het hoofd van de Kerk stond, werd gevangen gehouden door de tribuun Quirinus, en met hem de stadsprefect van Rome, Hermes; deze laatste was door Alexander tot Christus gebracht.

Alexander: † 115; feest 3 mei; Hermes: † 115; feest 28 augustus.

Quirinus raakte in gesprek met Hermes: 'Gek eigenlijk dat een weldenkend man als u afziet van alle voordelen van het ambt van prefect om te dromen van een of ander vaag ander leven.' Waarop Hermes antwoordde: 'Ook ik heb me daarover destijds bij anderen vrolijk gemaakt, omdat ik net als u dacht dat alles met ons aardse leven wel allemaal afgelopen was.' Quirinus reageerde: 'Als je mij bewijst dat er inderdaad nog een ander leven is, kun je mij als leerling bijschrijven!' Waarop Hermes zei: 'Dat kun je beter aan je andere gevangene vragen, de Heilige Alexander: want die kan zoiets beter dan ik.' Daarop werd Quirinus woedend: 'Nu vraag ik je om een bewijs, en dan stuur je me door naar Alexander, die bij mij in de gevangenis zit omdat hij een misdadiger is. Weet je wat: ik zal jullie allebei apart zetten en een dubbele bewaking geven. En dan zullen we eens zien. Als ik jou dan toch bij hem aantref, of hem bij jou, dan ben ik bereid me te bekeren en naar jullie te luisteren!'

Op het moment dat Alexander in gebed was, kwam er een engel naar hem toe en bracht hem in de gevangenis van Hermes, zodat Quirinus hen inderdaad tot zijn verbijstering in elkaars gezelschap aantrof. Daarop vertelde Hermes, hoe Alexander zijn zoon tot het leven had weten terug te brengen. Quirinus richtte zich meteen tot Alexander: 'Mijn dochter Balbina heeft iets ergs aan haar keel. Als u haar genezing weet te bewerkstelligen, beloof ik mij te zullen bekeren tot uw geloof.' Waarop Alexander zei: 'Nou ga haar dan vlug halen en breng haar maar in mijn cel.' En Quirinus weer: 'Maar u zit toch hier? Hoe kan ik u dan straks vinden in uw cel?' Alexander antwoordde: 'Ga nu maar gauw; degene die me hier heeft gebracht, zal me zo meteen ook weer terugbrengen.'

Alexander was dus inderdaad in zijn cel op het moment dat Quirinus' dochter daar binnenkwam; zij wierp zich voor hem neer en maakte aanstalten om zijn voetboeien te gaan kussen. Maar Alexander zei: 'Maar meisje, je moet niet míjn boeien kussen, maar die waarin Petrus gevangen heeft gezeten. Laat er nasporingen naar doen, druk er een kus van verering op en je zult je gezondheid terughebben.' Onverwijld liet Quirinus die boeien van Sint Petrus opzoeken. En toen hij ze eenmaal gevonden had, bracht hij ze bij zijn dochter. Op het moment dat zij er een kus van verering op drukte, bleek ze genezen. [Volgens een andere versie werd Balbina genezen doordat Alexander Petrus' halsboeien om Balbina's hals legde]. Nu kreeg Quirinus ontzettende spijt. Hij hergaf Alexander de vrijheid en liet zich met heel zijn huishouding dopen.

Ook hij zal later de marteldood sterven († ca 130; feest 30 maart) met zijn dochter Balbina († 130; feest 31 maart).

De geschiedenis besluit dat Paus Alexander naar aanleiding van deze gebeurtenis het feest instelde van Sint-Petrus' Banden, dat elk jaar gevierd wordt op 1 augustus. Hij liet zelfs een kerk bouwen waar Sint Petrus' Banden nog altijd worden bewaard.

[LAu.1979; 08.01; SHC.1985» 01.16; TSÉ Dries van den Akker s.j./2004.01.26]

Sint Petrus' Stoel te Rome.
Feest 22 februari
Sinds de 4e eeuw vieren de christenen het feit dat de bisschop van Rome zetelt op de stoel van Petrus, de eerste der apostelen.

Patroon van Petersberg (Halle)

Verering & Cultuur

In de kunst wordt Petrus afgebeeld met kaal hoofd en haarkransje (zo wordt hij beschreven in de Legenda Aurea), met rond gezicht en een korte, krullerige baard. Herkenbaar aan de twee sleutels; Jezus had immers tegen hem gezegd: "Ik zal je de sleutels van het Koninkrijk geven..." (Matteus 16,19). Ook vaak voorgesteld als paus met driekroon(tiara). Soms met haan (herinnert aan zijn verloochening).

Hij is patroon van de vissers. Behalve Rome zijn de steden over de wreldniet te tellen die aan hem zijn toegewijd; vaak vindt men in het stadswapen zijn sleutels, zoals bv. in dat van Leiden (Nederland) of Trier (Duitsland).

Weerspreuk(en)
'Met Sint-Petrus macht
rijpt het koren dag en nacht.'

Petrus' Stoel (22feb)
'Vriest het op Sint-Pieter-in-de-winter
dan vriest het nog veertig dagen'(22feb)

In 1946 publiceerden Gabriël SMIT (rijmpjes) & Piet WORM (prentjes) een boekje over heiligen voor kinderen: ‘Roosjes uit de Hemeltuin’; Utrecht/Antwerpen, De Fontein. Het bevat ook een rijmpje voor Sint Petrus:
Sint Petrus, visser stoer en sterk,
Die om zijn liefde voor den Heer
De sleutels houdt van Jezus’ Kerk
En als een schip door wind en weer
Haar veilig brengt naar de overkant:
Wees ook mijn loods naar het hemelstrand.


Petrus
'Niet jij hebt Mij uitgekozen, maar Ik jou'

Petrus heeft zielsveel van Jezus gehouden. Ontroerend is het moment waarop ze over en weer een soort liefdesverklaring afleggen. Jezus vraagt: "Wie zeggen jullie dat Ik ben?" En het is Petrus die antwoordt: "U bent degene op wie wij al zo lang zitten te wachten; waar het volk zo hartstochtelijk naar uitgekeken heeft: de Messias, de Zoon van de levende God." Wat moet er op dat moment door Jezus heengegaan zijn? Zo'n woord van waardering voor jou! En zo welgemeend. Petrus zegt tegen Jezus wat hij eigenlijk in Hem ziet: een liefdesverklaring.

En Jezus van zijn kant laat zich niet onbetuigd: "Op mijn beurt zeg ik jou, Simon: Jij bent mijn Petrus, rotsgrond: en op dat fundament zal Ik mijn kerk bouwen. En er is geen macht ter wereld die daar tussen kan komen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk geven. Wat jij zult binden op aarde, daar zal God zich bij aansluiten: ook voor Hem zal het gebonden zijn. En wat jij ontbindt: ook voor God in de hemel zal het ontbonden zijn! Zoveel vertrouwen heeft God in jou: doe maar en Hij zal er zijn eigen Heilige Geest in herkennen." Een liefdesverklaring. Jezus en Petrus kijken naar elkaar met ogen zoals God kijkt; noemen elkaar met namen zoals God ze geeft. Jezus wordt Christus, Simon Petrus.

En toch is daarmee nog niet alles gezegd. Achteraf maar gelukkig.

Volgens de oudste traditie in onze kerk heeft Marcus zijn evangelie geschreven op basis van Petrus' prediking. Wat hij Petrus hoorde vertellen, schreef hij op. Als dat waar is, moeten we ons daar over verbazen. Wij moeten dus aannemen dat onderstaand verhaal praktisch letterlijk uit de mond van Petrus is opgetekend:

'Toen ze nog voor het Paasmaal aan tafel zaten, sprak Jezus: "Jullie zullen allemaal ten val komen. Precies zoals het al geschreven staat." Maar Petrus antwoordde: "Al komen allen ten val. Ik in ieder geval niet.' Jezus reageerde: "Let op zeg ik je: vandaag nog, in deze nacht, voordat de haan twee maal heeft gekraaid en de komende ochtend heeft aangekondigd, zal juist jij al drie keer gezegd hebben, dat je me niet kent." Maar met nog meer nadruk verzekerde hij: "Al moest ik met U sterven, nooit in der eeuwigheid zal ik U verloochenen." Intussen waren ze in de Hof van Olijven gaan bidden. Daar kwam Judas een van de twaalf, vergezeld van een bende met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten. Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen: "Die ik zal kussen: die is het. Grijpt hem vast en voert hem onder strenge bewaking weg." Hij ging recht op Jezus af en zei: "Rabbi." En hij kuste hem. Zij grepen Hem en maakten zich van Hem meester. Maar een van die erbij stonden, trok zijn zwaard en sloeg met één houw de knecht van de hogepriester het oor af.' Marcus noemt hier geen naam, maar volgens Lukas was het Petrus die met zijn zwaard tekeer ging. Een goedbedoeld, maar machteloos gebaar.

Als Jezus dan bij de hogepriester wordt verhoord, is Petrus Hem van op een afstandje gevolgd. Hij heeft zich bij het personeel rond het vuur geschaard. Maar daar is een dienstmeisje dat hem meent te herkennen: "Jij was toch ook bij die Jezus de Nazarener?" Maar hij ontkent het. En gaat een eindje verderop zitten onder het poortgebouw. Intussen kraaide  er een haan. Even later komt datzelfde meisje daar langs en betrekt de omstanders erbij: "Volgens mij is hij er ook één van." "Mens, praat toch geen onzin." Welbeschouwd had Petrus helemaal zo bang niet hoeven zijn. Want voor het gerecht telde in die tijd alleen maar het getuigenis van twee mannen. Al kwam je met alle vrouwen van de stad, hun getuigenis had geen kracht van wet. Dus één vrouw al helemaal niet. En was het nou nog een hooggeplaatste dame geweest... Maar een dienstmeisje! Nu beginnen echter de omstanders ook al: "Ja inderdaad, jij hoort er ook bij; je bent immers een Galileeër." Maar Petrus begint te vloeken en te zweren: "Waar hebben jullie het over? Moet je mij hebben?" En er kraait een haan... Volgens Lukas keerde Jezus zich op dat moment even om, terwijl zijn blikken die van Petrus kruisten. En het schoot Petrus te binnen wat Jezus gezegd: "Eer de haan vannacht twee keer kraait..." Het sneed hem door de ziel. Hij begon bitter te huilen." Wat een nederlaag voor iemand die zo van Jezus hield. Wat een schaamte. Wat een pijn.

En dit verhaal zou dus teruggaan op Petrus' eigen getuigenis!? Wat kan iemand bewegen zijn eigen mislukking zo breed uit te meten? Onbegrijpelijk. Het lijkt wel een beetje op die Samaritaanse vrouw bij de put, die na het gesprek met Jezus de stad inloopt en overal begint te roepen: "Kom eens kijken. Die man heeft alles gezegd wat ik gedaan heb. Zou Hij de Messias zijn?" Vreemde reactie. Je gaat toch niet te koop lopen met de dingen waarvoor je eigenlijk je ogen uit je kop schaamt!?

Maar diezelfde Petrus zal over enige tijd - zeven weken, als we de schrijver van de Handelingen mogen geloven - moedig voor degenen treden die medeschuldig zijn aan Jezus' dood. Hij zal verkondigen, dat Jezus de vervulling is van God belofte, het sluitstuk, de apotheose van Gods geschiedenis met de mensen: "Ja inderdaad, diezelfde Jezus die jullie als een misdagiger om het leven hebben gebracht. Je kunt beter in Hem geloven."

In alle vrijheid, zonder zich ogenschijnlijk te bekommeren om de agressieve reacties die hij losmaakt; ogenschijnlijk ongevoelig voor de kwalijke gevolgen die dat voor hem kan hebben. En inderdaad wordt hij opgepakt. Samen met Johannes zal hij zelfs door de Joodse overheden de geselstraf toegediend krijgen. En dan is hij verheugd, dat hij waardig wordt bevonden smaad te lijden omwille van Jezus' naam. Wat een ommezwaai. Hoe is dat mogelijk?

Petrus, hoe kun jij, die enige tijd geleden nog zo laf was en beangst voor dat ene dienstmeisje, nu ineens zo'n ander mens geworden zijn? Zo rechtop en onverschrokken tegenover een hele vijandige menigte? Waarschijnlijk zal Petrus antwoorden: "Dat ben ik niet. Dat is Christus die leeft in mij." Vraag maar aan Johannes, hoe hij nog als leerling van Jezus durfde voorstellen vuur uit de hemel te bidden voor vijandige mensen die hen op hun tocht niet ontvangen wilden. Hij zal straks de apostel van de liefde worden. Hoe kun je zo'n ander mens geworden zijn, Johannes? "Dat ben ik niet, dat is Christus die leeft in mij." En Paulus: "Hoe kun jij van de meest gezworen tegenstander, omkeren tot de meest gezworen volgeling?" "Dat ben ik niet, dat is Christus die leeft in mij." Het is Gods Geest, aan het werk in eenvoudige mensen. Aanwijzing dat Jezus inderdaad uit de doden is opgestaan en zijn mensen omvormt door ze te vervullen met zijn inborst.

Maar wat heeft Jezus dan gedaan, dat hij zijn leerlingen zover gekregen heeft?

Dat lezen we in de laatste twee hoofdstukken van Johannes. Daar verschijnt Hij na zijn dood in hun midden. In plaats dat Hij bij hen terugkeert vol verwijten, wenst Hij hun vrede; en vertrouwt hun zijn zending toe: "Wat je zult binden op aarde: God zal zich erbij aansluiten. Want in jullie mentaliteit zal God zijn eigen mentaliteit herkennen. De Geest die de hemel tot hemel maakt, diezelfde Geest leeft bij jullie." Dat zij, de mislukkelingen, zo'n vertrouwen krijgen... Dat heeft hen tot nieuwe mensen gemaakt. Hoe zei Jezus dat ook alweer: "Aan wie veel wordt vergeven, betoont veel liefde." Je moet er maar op durven vertrouwen.

Omdat waarschijnlijk ook de eerste leerlingen dit haast niet konden geloven, is er op het laatste moment nog een hoofdstuk aan Johannes' evangelie toegevoegd. Daar verschijnt Jezus nog een keer apart aan Petrus met de woorden: "Simon, hou je van mij?" En Petrus antwoordt: "Ja Heer, U weet dat ik U bemin." Jezus vraagt het drie keer. Pijnlijke herinnering aan het aantal verloocheningen. Maar daarmee wordt ons duidelijk gemaakt, dat het wel degelijk dezelfde Jezus is, die door zijn vriend Petrus destijds verloochend werd. En Jezus vertrouwt zijn vriend, in het volle bewustzijn van de misstap die deze heeft begaan, de verantwoordelijk voor zijn mensen toe. Want - hoe zei de kleine Theresia van Lisieux dat ook alweer? - voordat hem de leiding van de kerk werd toevertrouwd, die zo vol zit met zondaars, moest hijzelf eerst aan den lijve ondervinden, wat het betekent voor een mens, als je het zonder de huulp van God moet stellen."

Petrus heeft zielsveel van Jezus gehouden. Niet hij heeft Hem het eerste liefgehad, maar andersom: het initiatief ligt steeds bij Jezus.

Hoe diepzinnig is daarom de legende die over de oude Petrus wordt verteld.

'Hij is tenslotte in Rome terechtgekomen temidden van eenvoudige mensen. Tijdens de christenvervolgingen liet Nero hem. Hij werd in de gevangenis toevertrouwd aan de zorg van twee bewakers. Maar Petrus wist deze wachters tot Christus te bekeren. Nu openden zijn voormalige bewakers de deuren van de gevangenis en gaven hem de vrijheid terug. Op uitdrukkelijk aandringen van zijn medegelovigen nam Petrus de vlucht en ging op weg om de stad Rome te verlaten. Maar bij één van de stadspoorten aangekomen - op die plaats staat nu de Kerk van Maria Onderweg - kwam Christus hem tegemoet. Hij sprak: "Maar Heer, waar gaat u heen (Quo vadis)?" Waarop de Heer antwoordde: "Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden." Petrus herhaalde: "Opnieuw gekruisigd?" "Ja." Daarop hernam Petrus: "Maar dan ga ik terug, Heer, om samen met u gekruisigd te worden." Daarop steeg de Heer weer ten hemel. Petrus bleef in tranen achter. Hij ging terug de stad in. Daar werd hij onmiddellijk gegrepen door Nero's politie. Hij werd voor de stadhouder geleid. Een van zijn leerlingen zou later vertellen, dat Petrus' gelaat straalde van vreugde. De  stadhouder zei tot hem: "Dus u bent die man die er vreugde in vindt om temidden van het lagere volk te wonen?" Waarop Petrus ten antwoord gaf: "Mijn enige vreugde vind ik in het kruis van mijn Heer." Omdat hij vreemdeling was, werd hij veroordeeld tot de doodstraf aan het kruis. Toen Petrus geconfronteerd werd met het kruis waaraan hij zou komen te hangen, zei hij: "Mijn meester is vanuit de hemel op aarde neergedaald; vervolgens is Hij verheven aan het kruis. Mij heeft hij geroepen om van de aarde op te gaan naar de hemel. Daarom wil ik gekruisigd worden met mijn hoofd naar de aarde en mijn voeten naar de hemel. Kruisig mij dus met mijn hoofd omlaag, want ik ben niet waardig op dezelfde manier te sterven als mijn meester, Jezus." Dat gebeurde. Men draaide het kruis ondersteboven, zodat hij met zijn hoofd naar beneden kwam te hangen en met zijn voeten naar de hemel.'

Weer is het niet Petrus die vooropgaat; het is Jezus die de weg wijst. En Petrus volgt in alle bescheidenheid en liefde.

Om nog eens te lezen: Matteus 16,13-19; Marcus 14,27-31; 14,66-72; Johannes 4,29; Handelingen 5,21-42; Johannes 21,15-19.


Simon Petrus
'Bericht van boven' KRO Radio 5 zondag 28 juli 2009

...speel bestand af...

‘Ga anders denken.’ Dat waren de eerste woorden waarmee onze meester in de openbaarheid trad. Ga anders denken. U vertaalt die woorden vaak met ‘Bekeert u!’ Ook mooi natuurlijk, maar ‘anders denken’ is juister.

Hoezo ‘anders denken’? U moet weten: de wereld waarin ik was opgegroeid – het joodse Palestina van de eerste eeuw… Je leerde van jongs af aan wie bij de goeden hoorde en wie niet. Onze opvoeders spraken niet over ‘goeden en kwaden’, maar over ‘reinen en onreinen’. Je moest natuurlijk zorgen bij de ‘reinen’ te horen. Dat was een kwestie van precies doen wat de godsdienstige regels en geboden je voorschreven. Onreinen waren zondaars: prostituees, grijpgrage belastingophalers, Romeinse bezetters en wie daarmee heulde, kortom, dat waren de vuilakken en viezerikken van onze tijd. Wij leerden dat ook God zelf daar niets mee te maken wilde hebben. Er waren zelfs priesters die bij de ingang van de tempel controleerden of je wel rein genoeg was om erin te mogen. Aan iedereen mankeerde wel wat. Ook wij vissers uit het noorden waren natuurlijk onrein. Omdat we vissers waren. En omdat we uit het noorden kwamen. Eigenlijk was onze mooie godsdienst uitgelopen op een onbarmhartig bedrijf van discriminatie.

En toen klonken daar de woorden van de meester: ‘Ga anders denken!’ Zet de ander niet in de hoek van de onreinen. Suggereer niet dat jij wel rein bent en zij niet. Het kwaad houdt niet op bij jouw voordeur. Geef toe dat het kwaad op de een of andere manier ook aan jou vastzit. Als er één boodschap in uw wereld van de 21e eeuw actueel is, dan wel deze: ‘Oordeel niet. Doe niet als of er aan u niets mankeert. Als iemand kan zeggen dat hij of zij nog nooit fouten heeft gemaakt, dan pas mag je een ander met de beschuldigende vinger nawijzen.’

Dus als een badmeester uit uw midden zich aan kinderen vergrijpt, is dat ontzettend erg en niet goed te praten. Maar doe niet alsof het kwaad alleen bij hem zit. Herken in zijn kwaad ook het uwe. Wellicht in een andere vorm of op een ander terrein. Maar toch… Dat zal u tot bescheidenheid stemmen, en u zult zelfs zo iemand niet de buurt uitpesten, u zult het huis van zo iemand niet in brand steken, maar u zult zoeken naar liefdevoller oplossingen.

Of ik recht van spreken heb? Morgen is het onze feestdag: Petrus en Paulus. Ik ben Petrus. U kent mijn verhaal. U weet hoe ik bij het Laatste Avondmaal de meester beloofde als het moest mijn leven voor hem te geven. Hij zei nog dat ik mezelf overschatte. Diezelfde nacht nog werd hij gearresteerd. Toen zei iemand, een dienstmeisje: “Volgens mij hoor jij er ook bij.” Ik deed het in mijn broek van angst: “Mens, je weet niet waar je het over hebt.” Tot drie keer toe. Daar stond ik. De lafaard. Mijn beste vriend verraden en verloochend. En hij had mij nog wel de bijnaam ‘Petrus’ gegeven, ‘fundament’, ‘rots waarop ik bouwen kan’. Alleen God kent het litteken van schaamte en verdriet dat sindsdien in mijn ziel schroeit.

En aan die lafaard, aan mij dus, heeft de meester de leiding gegeven van zijn mensen, zijn onreinen. Want na die verloochening zou ik het wel nooit meer in mijn hoofd halen een ander voor onrein te verklaren.

Ga anders denken. Niet alleen bij badmeesters en andere volwassenen die zich aan kinderen vergrijpen, maar ook bij al die uitzendingen over rechtzittingen, verdachten, misdaadverslaggevers… Ook politici die menen dat vreemdelingen die fouten maken, het land uit moeten. Kijk liever eerst naar je zelf. Fouten en misdaden praten we niet goed, maar ieder is – net als u en ik – op barmhartigheid aangewezen.


© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen