× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1226  Franciscus van Assisi

Info afb.
 Inhoud van deze pagina  Algemeen
Vriendschap
Christus, koning van de vrede
Overweging door Franciscus
Verlangen

Franciscus van Assisi, Italië; diaken, stichter & mysticus; † 1226.

Feest (24 mei: inwijding basiliek[Cal] & 25 mei: overbrenging stoffelijk overschot naar basiliek[106] & 17 september (ontvangen der stigmata in 1224)[105; 106] & 4 oktober (sterfdag).

We zullen zo veel mogelijk de eigentijdse bronnen aan het woord laten. Dat brengt ons in aanraking met een totaal ander wereldbeeld dan het onze. Er komen duivels en engelen, visioenen en wonderen in voor. Bij het horen hiervan voelen wij geregeld de noodzaak om alles terug te redeneren tot voor ons herkenbare proporties. Intussen vergeten we niet dat de bronnen feitelijke gebeurtenissen te vertellen die voor hen spreken van Gods wonderbare inmenging en aanwezigheid.

1182
Hij werd in 1182 geboren in Assisi, een plaatsje in de Italiaanse landstreek Umbrië, als zoon van de rijke lakenkoopman Pietro Bernardone. Eigenlijk heette hij Giovanni. Maar omdat vader graag pronkte met zijn successen en op het moment van Giovanni's geboorte in Frankrijk verbleef, noemde hij zijn zoon sindsdien Francesco, 'Fransmannetje'. De jongen kreeg de opvoeding die bij zijn status paste. Het maakte hem tot een zelfverzekerde jongeman, vriendelijk in de omgang, vrolijk, in alle takken van sport de beste, gezien bij de meisjes en vrijgevig met geld. Hij droomde ervan ridder te worden.

Uit Bonaventura’s Levensbeschrijving
Franciscus’ eerste levensbeschrijver, Bonaventura († 1274, feest 15 juli), vertelt uit die beginperiode een bijzondere anekdote:
‘Zijn goede eigenschappen wierpen hun schaduw vooruit. Zo gebeurde het eens dat een zeer eenvoudig man uit Assisi bij de ontmoeting met Franciscus zijn mantel uittrok en die als een loper voor diens voeten uitspreidde. “Franciscus was die eerbied meer dan waard,” beweerde hij. “In de nabije toekomst zou hij grote dingen tot stand brengen. En de hele geloofsgemeenschap zou hem op grootste wijze gaan vereren.”’
[Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, I.1; Haarlem, Gottmer, 1978 p:30; vgl. Giotto’s fresco nr.1 in de San Francesco te Assisi]

1202, 1204
Door gevangenschap (1202) en ziekte (1204) raakte hij echter in een crisis. Bonaventura:
In een langdurige ziekte liet de Heer Franciscus’ lichaam wegkwijnen om zijn ziel rijp te maken voor de genadevolle werking van de heilige Geest.’ Maar zo vlug ging dat niet. Eenmaal weer op krachten hervatte hij zijn oude leven: hij liet zich flatterende kleren aanmeten. ‘Op een gegeven moment kwam hij tegenover een ridder te staan, een man van voorname afkomst, maar arm en erbarmelijk gekleed. Uit een diep gevoeld medelijden met de beklagenswaardige toestand  van de man ontdeed Franciscus zich op staande voet van zijn kleren en liet ze die man aantrekken.’
[Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, I.2; Haarlem, Gottmer, 1978 p:31; vgl. Giotto’s fresco nr.2 in de San Francesco te Assisi]

‘Toen Franciscus echter de volgende nacht diep in slaap was, liet de barmhartige God hem een groot, wonderschoon paleis zien, vol wapentuig met het embleem van Christus’ kruis. De Heer wilde hem hiermee duidelijk maken dat de barmhartigheid - ter wille van de liefde voor de hoogste Koning [Christus]aan die  arme ridder bewezen - op onvergelijkelijke wijze beloond zou worden.’
[Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, I.3; Haarlem, Gottmer, 1978 p:31; vgl. Giotto’s fresco nr.3 in de San Francesco te Assisi]

Hij meende dat hij weer als strijder in dienst moest treden van een adellijke meester. Maar de Heer gaf hem te verstaan dat Hij andere plannen met hem had. In de tijd daarna ontmoette hij een melaatse. Hij overwon zijn weerzin, omhelsde hem en schonk hem een royale aalmoes. Dat maakte zo’n geluksgevoel in hem los dat hij zich steeds meer in de eenzaamheid begon terug te trekken.

1206 De kerk ondersteunen
‘Op een dag wandelde hij in de buurt van de kerk van de heilige Damianus. Deze was zo oud dat zij nagenoeg op instorten stond. Hij voelde de innerlijke drang om de kerk binnen te gaan en er wat te bidden. Hij wierp zich voor de afbeelding van de gekruisigde op de grond. Tijdens zijn gebed werd hij overweldigd door een bijzonder rijke, geestelijke troost. Met tranen in de ogen keek hij op naar het kruis van de Heer. Op dat moment hoorde hij met eigen oren een stem vanaf het kruis heel duidelijk tot hem zeggen: “Franciscus, ga mijn huis herstellen! Je ziet toch dat het geheel aan het vervallen is.”’

[Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, II.1; Haarlem, Gottmer, 1978 p:35; vgl. Giotto’s fresco nr.4 in de San Francesco te Assisi]

Hij meende dat het ging om het vervallen kerkje van San Damiano zelf. Dat knapte hij op met het geld dat hij verdiende door de in de kelder opgeslagen stoffen van zijn vader te verkopen. Deze had hem daar geen toestemming voor gegeven en zag zijn beoogde winsten opgaan aan een zinloze, geld verslindende onderneming. Hij was woedend en sloot hem op. Maar eenmaal vrij ging Franciscus gewoon door. Nu sleepte vader zijn zoon voor de rechter;  die verwees de zaak door naar de bisschop. Omstuwd door de hele plaatselijke bevolking klaagde vader zijn zoon aan bij de bisschop en eiste al het geld van zijn zoon terug. Daarop gespte Franciscus voor het oog van alle aanwezigen zijn beurs los en wierp die zijn vader voor de voeten. Vervolgens kleedde hij zich uit tot op het naakte lijf en gooide kledingstuk voor kledingstuk voor zijn vader neer. Nu kwam de bisschop achter de jongeman staan en sloeg zijn mantel om hem heen. Vanaf dat moment was het voor iedereen duidelijk, dat Franciscus voortaan niet meer bij zijn aardse vader hoorde, maar bij zijn Vader in de hemel, en bij de Kerk van diens Zoon, Jezus Christus (1206).
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, II.4; Haarlem, Gottmer, 1978 p:37-38; vgl. Giotto’s fresco nr.5 in de San Francesco te Assisi]

Hij nam zijn intrek in het kloostertje bij de San-Damianokerk. Daar leidde hij het leven van een kluizenaar. Hij kreeg de bijnaam 'Il Poverello' (‘armoedzaaiertje’) en verlangde er alleen nog naar een huwelijk aan te gaan met Vrouwe Armoede. Hij bedelde zijn voedsel bij elkaar. De eerste keer moest hij kokhalzen toen hij al die restjes en kliekjes zo op elkaar zag liggen. Maar hij wende er gauw aan. Wat hij nog bezat gaf hij weg aan armen en zwervers.
Na twee jaar begon hij in de omtrek te preken. Zijn boodschap was liefde: liefde voor de Schepper, voor mens, dier en plant. Hij noemde alle schepselen zijn broeders en zusters.

1209
Al heel spoedig sloten zich wat volgelingen bij hem aan. Ze betrokken een huis, Portiuncula en noemden dat hun klooster. Franciscus verlangde ernaar dat de paus zijn goedkeuring zou geven aan hun levenswijze. Met het handjevol broeders toog hij naar Rome en diende zich aan bij paus Innocentius III († 1216), die hem wegzond met de mededeling dat hij wel wat beters te doen had. Maar die nacht werd hij door een droom gecorrigeerd. Later vertelde de paus zelf dat hij ‘in een droom had gezien hoe de basiliek van Lateranen op instorten stond, en hoe een armzalige man, tamelijk klein en onbeduidend, er zijn schouders onder zette en voorkwam dat ze inviel.’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, III.10; Haarlem, Gottmer, 1978 p:49; vgl. Giotto’s fresco nr.6 in de San Francesco te Assisi]

Hij liet Franciscus dus weer bij zich roepen en nodigde hem uit zijn verhaal te doen. Franciscus vertelde een gelijkenis over een rijke koning die een arme vrouw trouwde en koningin maakte. Hij verwekte in haar zonen die de trekken van de rijke koning vertoonden. Zij mochten eten van de koninklijke tafel. Zij hoefden dus geen moment  bevreesd te zijn dat ze van honger zouden omkomen… De paus had aandacht toegehoord en verstond de gelijkenis. Hij gaf van harte zijn zegen aan deze zonen die Christus Koning zelf had verwekt in de schoot van Moeder de Heilige Kerk.
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, III.10; Haarlem, Gottmer, 1978 p:49; vgl. Giotto’s fresco nr.7 in de San Francesco te Assisi]

Vurig hemelbestormer
Het groepje vond een onderkomen in het dal van Spoleto. ‘Eens - op een zaterdag - vertrok Franciscus naar Assisi met de bedoeling daar de volgende morgen in de kathedraal te preken.  Hij bracht de nacht door in gebed in een tuinhuisje van een kanunnik. Lichamelijk was hij dus ver van zijn broeders verwijderd. Maar zie, omstreeks middernacht, terwijl sommige broeders sliepen en anderen nog wat verzonken waren in vurig gebed, kwam er op eens een wonderbaarlijk stralende, vuurspetterende wagen door de deur van hun verblijf naar binnen en reed drie keer het vertrek op en neer. Boven op de wagen bevond zich een helder lichtende kogel, een soort zon, die de nacht stralend helder verlichtte…’

[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, IV.5; Haarlem, Gottmer, 1978 p:51-52; vgl. Giotto’s fresco nr.8 in de San Francesco te Assisi]

Franciscus schreef een heuse regel, die in 1217 door paus Honorius III († 1227) werd goedgekeurd. Nu waren ze een kloosterorde. Ze noemden zich 'Minderbroeders' (Fratres Minores). In korte tijd breidden zij zich uit over heel Italië, Spanje en Frankrijk.

Franciscus en Broeder Johannes
De heilige Franciscus kwam eens in de buurt van een dorp bij Assisi. Een zekere Johannes, een zeer eenvoudig man, was op het land aan het ploegen. Hij kwam naar de heilige toe en zei: "Ik wil dat u mij als broeder aanneemt, want ik verlang er al lang naar God te gaan dienen." De heilige was om de eenvoud van de man zeer verheugd en antwoordde op dat verzoek: "Als je je bij ons wilt aansluiten, broeder, geef dan alles wat je bezit aan de armen. Wanneer je dat gedaan hebt, zal ik je aannemen." De man wachtte geen moment. Hij spande onmiddellijk zijn ossen uit en bood er één aan de heilige Franciscus aan met de woorden: "Laten we die os dan maar aan de armen geven; dat deel van mijn vaders bezittingen heb ik wel verdiend." De heilige begon te lachten en had grote waardering voor wat de man in zijn eenvoud wilde doen. Maar toen zijn ouders en jongere broers ervan hoorden, kwamen ze in tranen toelopen. Ze waren echter meer bedroefd over die os dan over het verlies van iemand uit hun gezin. "Rustig maar!" zei de heilige toen. "Hier, ik geef jullie de os terug, maar jullie broer neem ik mee." Hij nam de man dus mee, en maakte hem, nadat hij hem met het habijt van de orde had bekleed, om zijn begenadigde eenvoud tot zijn bijzondere metgezel.

Wanneer de heilige Franciscus nu ergens bleef staan om te mediteren, maakte Johannes de Eenvoudige dezelfde bewegingen en gebaren, die de heilige maakte, en bootste ze zo getrouw mogelijk na. Als de heilige spuwde, spuwde hij ook; als de heilige hoestte, deed hij hetzelfde; hij sloot zich bij de man Gods aan, als deze weende, en zorgde ervoor met hem in zijn zuchten gelijk te blijven; hief de heilige zijn armen omhoog, dan zag je hem hetzelfde doen. Zo kunnen we doorgaan; hij hield de heilige nauwkeurig in het oog als zijn voorbeeld en maakte zich in alles een getrouwe kopie van hem. Toen de heilige vader dat in de gaten kreeg, vroeg hij hem, waarom hij dat eigenlijk deed. Hij antwoordde: "Ik heb nu eenmaal beloofd alles te doen wat u doet. Het zou gevaarlijk voor mij zien iets over te slaan." De heilige verheugde zich over de eerlijke, ongekunstelde eenvoud van de man. Maar hij maakte er toch een eind aan door hem vriendelijk te zeggen, dat hij het in de toekomst toch beter niet op die manier kon doen.

Niet lang daarna ging die eenvoudige man, die zich in oprechte onbevangenheid geheel richtte naar de heilige vader, op naar zijn Heer. De heilige stelde zijn leven dikwijls tot voorbeeld voor anderen en noemde hem dan met veel plezier de heílige Johannes, en niet bróeder Johannes.
[Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Tweede levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:174-175 (hoofdstuk CXLIII nr.190)]

1212 Tweede Orde
Reeds in 1212 had zich de edele jonkvrouwe uit Assisi, Clara Scifi († 1253; feest 11 augustus), bij hem aangesloten. Naar diens voorbeeld had ze met thuis gebroken en wist ze aan de greep van haar familie te ontsnappen. Net als Franciscus huwde ze met Vrouwe Armoede en liet zich door hem het kloosterhabijt aantrekken. Zo werden zij samen de stichters van de naar haar genoemde kloosterorde der clarissen, Franciscus’ tweede orde. De vrouwen leefden geheel volgens de regel die Franciscus had geschreven. Zowel de mannen als de vrouwen werden gekenmerkt door eenvoud, vrolijkheid, armoede en eerbied jegens alle schepselen.
Zijn spiritualiteit bestond erin zoveel mogelijk de minste te zijn. Als hij een compliment kreeg, vroeg hij anderen daar dingen tegenover te zetten, die in zijn nadeel spraken. Hij stond erop dat de leden van zijn orde ‘Mindere Broeders’ genoemd zouden worden. En dat hun levenswijze en verlangens in overeenstemming zouden zijn met die benaming. Zo werd hem eens door een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder gevraagd of hij erin toe zou stemmen wanneer een broeder tot een hoog kerkelijk ambt zou worden geroepen. Zijn antwoord liet niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘Heer, mijn broeders heten juist ‘Mindere Broeders’ met de bedoeling dat ze niet in de verleiding zouden komen zich boven een ander te wanen. Als u werkelijk wilt dat ze in Gods Kerk vruchtbaar werken, zorg er dan voor dat ze in de omstandigheden blijven die hun roeping van hen vraagt. Laat hen onder geen enkele voorwaarde opklimmen tot kerkelijke waardigheden!’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, VI.5; Haarlem, Gottmer, 1978 p:73].

Beroemd is de anekdote dat hij Broeder Leo onderricht in de vraag waarin de volmaakte bestaat:"Broeder Leo, ook al doet een minderbroeder de blinden zien, ook al geneest hij de lammen, ook al verdrijft hij de duivelen, ook al geeft hij de doven het gehoor, de kreupelen de macht over hun benen en de stommen de spraak weer, en wat meer is, ook al wekt hij een dode op, die al vier dagen in het graf ligt: schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde niet bestaat." Dergelijke opsommingen herhaalde Vader Franciscus wel drie tot vier maal. Telkens eindigde hij met de woorden: "Broeder Leo, schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde niet bestaat...". Tenslotte riep Broeder Leo uit: "Vader, ik smeek u ter liefde Gods, nu toch  eindelijk te zeggen, waarin de volmaakte vreugde dan wel bestaat." En Sint Franciscus antwoordde hem: "Wanneer wij in Santa Maria degli Angeli aankomen, doornat van de regen en verstijfd van de kou, vol modder en gekweld door honger en dorst, en wij dan aan de poort van het klooster kloppen en de portier kwaad wordt en zegt: 'Wie zijn jullie?' en wij hem dan zeggen: 'Wij zijn twee broeders van u', en wanneer hij ons dan zegt: 'Dat is niet waar, jullie zijn twee schurken, die de mensen altijd bedriegen en de aalmoezen van de armen stelen; maak dat je wegkomt', en hij ons dan niet binnenlaat, maar ons tot in het holst van de nacht buiten laat staan in de sneeuw en in de regen, koud en hongerig; en wij dan al die beledigingen en die wreedheid en dat wegjagen geduldig en met gelijkmoedigheid verdragen, zonder tegen hem te morren en nederig en liefdevol bedenken dat die portier ons werkelijk kent en dat God hem zo tegen ons doet spreken...: o, broeder Leo, schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde gelegen is..."
[Fioretti nr.8]

Stoel in de hemel
Juist vanwege zijn nederigheid stond hij bij God in hoog aanzien. Dat werd bevestigd door een broeder die een hemels visioen had. Het overkwam hem, toen hij met Franciscus alleen was, en zij samen een verlaten kerk waren binnengegaan. ‘Daar was hij in vurig gebed verzonken geraakt. Opeens raakte hij in vervoering en zag in de hemel een groot aantal zetels, waaronder er één was die in pracht de andere verre overtrof. Die zetel was versierd met kostbare edelstenen en straalde van een verblindende glans. De broeder verbaasde zich over de stralende schoonheid ervan en begon zich nieuwsgierig af te vragen wie toch ooit op die troon zou mogen zetelen. Toen hoorde hij hoe een stem tot hem zei: “Die zetel heeft ooit toebehoord aan één van de gevallen engelen; nu wordt ze vrijgehouden voor de nederige Franciscus.” Na afloop zei die broeder niets over zijn droom tegen Franciscus. Hij vroeg hem wel hoe hij eigenlijk over zichzelf dacht. Het antwoord luidde prompt: ‘De grootste zondaar van de hele wereld.’ De broeder antwoordde dat hij dat niet serieus kon menen. Waarop Franciscus reageerde: “Stel je de grootste misdadiger voor. Als die evenveel genade zou hebben ontvangen als ik, zou hij ongetwijfeld veel dankbaarder zijn geweest dan ik!”
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, VI.6; Haarlem, Gottmer, 1978 p:73-74; vgl. Giotto’s fresco nr.9 in de San Francesco te Assisi]

Arezzo in burgeroorlog
‘Op één van zijn tochten kwam de heilige in de buurt van Arezzo. Dat werd toentertijd geteisterd door een hevige burgeroorlog. Het was zo ver gekomen dat de stad op het punt stond zichzelf volkomen te gronde te richten. De heilige man nam zijn intrek ergens in de voorstad. Op een gegeven moment zag hij vandaar een troep duivels boven de stad juichend heen en weer springen. De burgers waren volkomen buiten zinnen en wisten niet meer wat ze deden. Ze werden door die duivels opgehitst om elkaar af te slachten. De man Gods nam zich voor die opruiende geesten in de lucht te verjagen. Hij riep broeder Silvester, een man met de eenvoud van een duif, en stuurde hem als zijn voorbode naar de stad met de woorden: “Ga tot vlak voor de poort van de stad en beveel die duivels in naam van gehoorzaamheid aan God dat ze zo snel mogelijk moeten verdwijnen.” Gehoorzaam als hij was, haastte de broeder het bevel uit te voeren. Terwijl hij een loflied zong voor de Heer, kwam hij bij de poort en begon met krachtige stem te roepen: “In naam van de heilige, almachtige God en op bevel van zijn dienaar Franciscus, luister goed, jullie duivels. Verdwijn zo gauw je maar kunt uit deze stad!” Onmiddellijk keerde de rust in de stad terug. De burgers sloten onderling vrede en handelden hun zaken af in goede onderlinge verstandhouding.’

[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, VI.10; Haarlem, Gottmer, 1978 p:75-76; vgl. Giotto’s fresco nr.10 in de San Francesco te Assisi]

1219 Helderziend
Herhaaldelijk deed Franciscus de mensen in zijn omgeving versteld staan. Hij wist wat ze dachten, met welke gewetenskwesties ze worstelden, en soms wat hun in de nabije toekomst te wachten stond. Hij voorspelt de nederlaag van de christenstrijders bij Damiate. Na terugkomst wordt hij in Celano bij een ridder-weldoener aan tafel genodigd. Voor de maaltijd verzinkt Franciscus enige ogenblikken in gebed. Vervolgens adviseert hij zijn gastheer te biechten, omdat hij niet hier, maar elders de maaltijd zal gebruiken. De man doet wat hem gezegd wordt. De maaltijd is nog maar nauwelijks begonnen of hij wordt getroffen door een hartaanval en sterft.
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, XI.4; Haarlem, Gottmer, 1978 p:115-116; vgl. Giotto’s fresco nr.16 in de San Francesco te Assisi]

De sultan van Babylon
Franciscus had de stille hoop de eer van het martelaarschap te mogen ontvangen. ‘Zo ging hij in het dertiende jaar na zijn bekering voor de derde keer naar Syrië en stelde hij zich vastberaden aan vele gevaren bloot doordat hij de sultan van Babylon persoonlijk wilde ontmoeten. Tussen de christenen en Saracenen woedde toen een zo meedogenloze oorlog dat het , hoewel de kampen van beide legers dicht tegenover elkaar lagen, van weerskanten onmogelijk was zonder levensgevaar van het ene kamp naar het andere te komen. De sultan had immers het wrede besluit uitgevaardigd dat wie hem het hoofd van een christen bracht, als beloning een Byzantijns gouden muntstuk zou ontvangen. Maar Franciscus, de onverschrokken ridder van Christus, liet zich niet afschrikken. Hij hoopte in de nabije toekomst het doel waarnaar hij met heel zijn hart verlangde, te kunnen bereiken. Zonder zich van de dreigende dood iets aan te trekken, besloot hij, ertoe gedreven door zijn verlangen voor Christus te sterven, op weg te gaan. En na eerst gebeden te hebben, zong hij, zijn kracht vindend in God, vol vertrouwen het woord van de psalmist: “Al moet ik door de diepste duisternis van de dood heen, ik zal geen onheil vrezen, want u bent altijd bij mij” (Psalm 23,04).

Als metgezel koos hij een medebroeder uit, Illuminatus - ‘de Verlichte’ - geheten. Deze man leefde deugdzaam in het licht van Gods genade. Met hem ging hij op weg. Op een gegeven moment zagen ze twee schapen. Die ontmoeting deed de heilige man veel plezier en vrolijk zei hij tot zijn metgezel: “Vertrouw op de Heer, broeder! Bij ons gaat immers het woord van het evangelie in vervulling: ‘Zie ik zend jullie als schapen onder de wolven’ (Matteus 10,16). Toen ze wat verder voortgegaan waren, stootten ze op een troep hun tegemoet komende Saraceense soldaten. Als razende wolven die een aanval deden op schapen, snelden dezen op Gods dienaren toe en overmeesterden hen op ruwe wijze. Hun wreedheid en verachting op hen botvierend beschimpten ze hen, bewerkten hen met zwepen, en sloegen hen in de boeien. En na hen danig toegetakeld te hebben en veel mishandelingen te hebben laten ondergaan, brachten ze Gods dienaren tenslotte - Gods voorzienigheid beschikte het zo - vóór de sultan Precies wat de man Gods had verlangd. Op diens vraag wie hen gezonden had, met welk doel ze gezonden waren, wat voor een zending ze hadden en hoe ze bij hem hadden kunnen komen, antwoordde Christus’ dienaar onverschrokken dat hij niet op bevel of met hulp van een mens door de linies gekomen was, maar dat de allerhoogste God hem er doorheen had laten trekken om hem, de sultan, en zijn volk de weg naar het eeuwig heil kenbaar te maken en het ware evangelie te verkondigen. En zo rustig en vastberaden, zo moedig en enthousiast sprak hij tot de sultan over de drie-ene God en over Jezus Christus, de Zaligmaker van alle mensen, dat overduidelijk in hem bewaarheid bleek wat het evangelie zegt: “Ik zal jullie welsprekend maken en een wijsheid geven die geen tegenstander zal kunnen weerstaan of weerspreken” (Lukas 21,15). Want toen de sultan het wonderbaarlijke enthousiasme en de geestkracht van de man Gods zag, luisterde hij ook graag naar hem; hij drong er met nadruk bij Franciscus op aan bij hem te blijven. Maar Christus’ dienaar antwoordde hem, op ingeving van God: “Als u zich met uw volk tot Christus wilt bekeren, zal ik uit liefde voor Hem graag bij u blijven. En als u er misschien tegen opziet, omwille van het geloof in Christus, de wet van Mohammed af te zweren, laat dan een zeer groot vuur ontsteken; samen met uw priesters zal ik dat vuur ingaan, opdat u erachter zult komen aan welk geloof men zich terecht houden moet om zijn grotere zekerheid en heiligheid.” In antwoord hierop zei de sultan tot hem: “Ik denk niet dat één van mijn priesters bereid is om dat vuur in te gaan of vrijwillig enige foltering te ondergaan om zijn geloof te verdedigen.” Want hij had gezien hoe één van zijn priesters, een hoogbejaarde vertrouweling van hem, zich bij het horen van dat voorstel onmiddellijk uit de voeten had gemaakt. Toen zei de heilige man: “Ik wil ook wel alleen door dat vuur gaan. Maar dan moet u mij wel, ook namens uw volk, beloven dat u en uw volk tot de christelijke eredienst zal overgaan, wanneer ik er ongedeerd uit zal komen. Mocht ik verbranden, geef dan de schuld aan mijn zonden; maar als Gods macht mij zal beschermen, erken dat Christus, Gods kracht en Gods wijsheid, waarachtig is en Heer en Verlosser van alle mensen.” De sultan zei vervolgens dat hij het niet waagde hierop in te gaan, omdat hij dan een oproer van het volk vreesde. Wel bood hij de man Gods vele kostbare geschenken aan.’ Die weigerde Franciscus. Hij wilde geen goud, hij wou zielen redden. Bovendien - zo besluit Bonaventura dit verhaal - zag Franciscus niet het geringste zaad van een ware godvruchtigheid in de ziel van deze sultan.
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, IX.7-8; Haarlem, Gottmer, 1978 p:103-105; vgl. Giotto’s fresco nr.11 in de San Francesco te Assisi]

Voortdurend gebed
Bonaventura legt er de nadruk op dat Franciscus voortdurend in gebed was. Hij geeft er een aantal spectaculaire voorbeelden van. Zo vertelt hij over een moment waar Franciscus de eenzaamheid had opgezocht. Zijn medebroeders hoorden hem hardop bidden. ‘Daar in de eenzaamheid heeft men hem ‘s nachts  met in kruisvorm uitgestrekte armen zien bidden, zwevend boven de grond en door een lichtende wolk omgeven.’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, X.4; Haarlem, Gottmer, 1978 p:108; vgl. Giotto’s fresco nr.12 in de San Francesco te Assisi]

1224 Franciscus zet een kerststal op
Franciscus verlangde ernaar Christus zo getrouw mogelijk na te volgen. Alles wat daarbij kon helpen was welkom. Zo vroeg hij in 1224 toestemming aan de paus om in Greccio een levende kerststal in te richten. Op die manier zouden hij en zijn volgelingen zich nog duidelijker Jezus' armoede voor de geest kunnen halen. Zijn levensbeschrijver vertelt het als volgt: ‘Toen liet hij een kribbe klaarmaken, daar stro in leggen, en er een os en een ezel bij zetten. En toen hij daarna zijn broeders had laten komen en de mensen toegestroomd waren, weergalmde het bos van de stemmen en maakten het heldere schijnsel van de talloze fakkels en de welluidende, melodieuze gezangen die eerbiedwaardige nacht stralend helder als was het dag; ze zorgden voor een bijzonder gewijde, plechtige sfeer. Vervuld van een diepvrome genegenheid stond de man Gods voor de kribbe; hij liet zijn tranen de vrije loop, maar werd tegelijkertijd doorzinderd van een onzegbare vreugde. Boven de kribbe werd de plechtige heilige mis gevierd en als diaken zong Franciscus het heilig evangelie. Daarna hield hij voor het aanwezige volk een preek over de geboorte van de arme Koning. En telkens wanneer hij diens naam wilde uitspreken, noemde hij Hem in de overmaat van zijn innige liefde het ‘Kind van Bethlehem’.’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, X.7; Haarlem, Gottmer, 1978 p:112; vgl. Giotto’s fresco nr.13 in de San Francesco te Assisi; vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0870-6 p:79-81 (hoofdstuk XXX nr.84)].

Zo werd Franciscus de uitvinder van het gebruik om met een kerstmis een stalletje te zetten.

Water uit de rots
In zijn Tweede Levensbeschrijving vertelt Thomas van Celano over die keer dat hij op zijn gebed water uit een rots deed vloeien en een boer te drinken gaf.
Eens was Franciscus hartje zomer op weg naar een eenzaam kloostertje voor een stille tijd. Hij was ernstig verzwakt. Een boer had hem zijn ezel gegeven. Maar de weg was lang, het moeilijk begaanbare pad oneffen en vermoeiend. De boer vreesde te bezwijken van de dorst en smeekte Franciscus om uitkomst. Deze kreeg medelijden, kwam van de ezel af, knielde neer op de grond en hief zijn armen ten hemel in gebed. Na enige ogenblikken zei hij tegen de boer: “Kijk, daarginds, ga er gauw naartoe. Je zult er stromend water vinden. Geschenk voor jou van Christus zelf.” Thomas van Celano roept uit dat de boer dronk van harde steen. Tevoren was daar nooit sprake geweest van water. En daarna kon men er geen spoor van terugvinden.
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Tweede levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:65-66 (hoofdstuk XVII nr.46) ; vgl. Giotto’s fresco nr.14 in de San Francesco te Assisi]

Preken bij de paus
‘Bij een zekere gelegenheid zou hij een preek houden voor paus Honorius III († 1227) en de kardinalen. Hij was hevig in de weer geweest om een goede preek in elkaar te zetten en met veel zorg had hij die ook van buiten geleerd. Toen hij echter voor het eerbiedwaardige college stond om zijn stichtende preek te houden, herinnerde hij er zich opeens geen woord meer van en wist hij helemaal niet wat hij zeggen moest. In waarachtige nederigheid vertelde hij dit aan zijn gehoor, keerde in zichzelf en vroeg de heilige Geest om zijn genadevolle hulp. En plotseling begon hij in een rijke stroom van woorden een zo indrukwekkende en doeltreffende preek te houden dat hij de harten van die verheven mannen tot berouwvolle inkeer bracht.’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, XII.7; Haarlem, Gottmer, 1978 p:127; vgl. Giotto’s fresco nr.17 in de San Francesco te Assisi]

Verschijning te Arles
‘Eens hield Antonius van Padua († 1231; feest 13 juni), een bijzonder begaafd predikant,  op het kapittel van Arles een preek voor de broeders over het opschrift boven het kruis: “Jezus van Nazareth, koning van de Joden”. Een zeer deugdzame broeder, Monaldus geheten, keek op een gegeven moment - op goddelijke ingeving - naar de deur van de zaal en zag toen met eigen ogen de zalige Franciscus. Hij zweefde in de lucht en met zijn als op een kruis uitgestrekte armen zegende hij zijn broeders.’
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, IV.10. Haarlem, Gottmer, 1978 p:57; vgl. Giotto’s fresco nr.18 in de San Francesco te Assisi]

Franciscus' dierenliefde
Beroemd zijn de verhalen waaruit Franciscus' dierenliefde blijkt.

Franciscus en de worm

Zo pakte hij eens vol zorg een worm op van de weg met de woorden: "Maar broeder worm, wees toch voorzichtig bij het oversteken; straks komt er een kar die je onder zijn wielen verplettert." En hij zette het dier liefdevol in de berm

Franciscus preekt voor de vogels
Toen hij eens met zijn broeders langs een groep bomen liep, konden ze elkaar niet verstaan vanwege het lawaai dat de vogels maakten. Franciscus besefte dat hij de dieren tekort gedaan had, zei tegen zijn broeders dat ze even moesten wachten, en gebaarde de vogels, dat hij hen iets wilde zeggen. 'Terstond kwamen de vogels die in de bomen zaten, naar hem toe en allen bleven zonder te bewegen voor hem zitten tot hij zijn preek beëindigd had. En ook toen gingen ze niet weg voor hij hun zijn zegen had gegeven. En, zoals broeder Masseus en broeder Jacobus de Massa later vertelden, verroerde geen enkele vogel zich toen Franciscus tussen hen door liep en hen met zijn pij raakte.
De inhoud van de prediking van Sint Franciscus was in grote lijnen de volgende: "Mijn dierbare zustertjes de vogels, jullie zijn God, je Schepper, veel dank verschuldigd en je moet Hem altijd en overal verheerlijken, omdat Hij jullie de vrijheid heeft gegeven om te vliegen waar je maar wilt en tevens omdat Hij jullie dubbele kleding geschonken heeft en enkelen van jullie in de ark van Noach heeft opgenomen opdat jullie soort in stand zou blijven. Ook zijn jullie Hem veel dank verschuldigd voor het element van de lucht, dat Hij jullie heeft toegewezen. Daarbij komt nog, dat hoewel jullie zaaien noch oogsten, God jullie voedt en jullie de rivieren en bronnen geeft om te drinken, bergen en dalen om je in veiligheid te brengen, en hoge bomen om er je nest in te bouwen. En daar je niet kunt spinnen of naaien, kleedt God jullie: jullie en je kinderen. God bemint jullie dus wel in hoge mate, daar Hij jullie met zoveel weldaden overlaadt. Wacht je daarom, geliefde zustertjes, voor de zonde der ondankbaarheid, doch wees er altijd op bedacht God te verheerlijken."
En terwijl Franciscus aldus tot hen sprak, deden al die vogeltjes hun bekjes open, reikten zij hun halsjes, spreidden zij hun vleugeltjes uit en bogen zij eerbiedig hun kopjes tot aan de grond en toonden zij door gebaar en getjilp dat de woorden van de heilige vader hun groot genoegen deden. En Sint Franciscus deelde die vreugde en blijdschap met hen en verbaasde zich zeer over die grote hoeveelheid vogels en over hun prachtige verscheidenheid en over de aandacht waarmee zij naar hem luisterden en alle schuwheid hadden afgelegd; en daarom prees hij in hen godvruchtig de Schepper.
En toen Sint Franciscus zijn prediking besloot, maakte hij een kruisteken over hen en gaf hun verlof weer weg te vliegen; daarop vlogen al die vogeltjes tegelijk op onder wonderschoon gezang en gingen in vier groepen uiteen volgens het kruis dat Sint Franciscus over hen gemaakt had; en zo vloog een deel naar het oosten, een ander deel naar het westen, de derde groep vloog naar het zuiden en de vierde naar het noorden, en iedere groep zong al vliegend zijn mooiste lied. En door zingend uiteen te gaan naar de vier windstreken der wereld, volgens het kruisteken dat Sint Franciscus, de drager van Christus' kruisbanier, over hen gemaakt had, gaven de vogels te kennen dat de boodschap van Christus' kruis zoals zij door Sint Franciscus weer was opgevat, door hem en zijn broeders in heel de wereld moest worden uitgedragen en dat die broeders evenals de vogels niets op deze wereld in eigendom moesten hebben, maar zich voor hun levensonderhoud moesten verlaten op Gods Voorzienigheid alleen. Tot lof van Christus. Amen.'
[Fioretti nr.16; vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, XII.3; Haarlem, Gottmer, 1978 p:125; vgl. Giotto’s fresco nr.15 in de San Francesco te Assisi]

Sint Franciscus en de bloeddorstige wolf van Gubbio.
Toen Franciscus enige tijd in de stad Gubbio verbleef, dook daar in de buurt een enorm grote, angstaanjagende en bloeddorstige wolf op, die niet alleen dieren, maar ook mensen verslond. En omdat die wolf ook dikwijls in de buurt van de stad kwam, verkeerden alle inwoners van Gubbio in schrik en beven. Ieder die de stad uit moest, deed dat gewapend, alsof er oorlog was. Maar met dat al stond men hulpeloos tegenover dat woeste beest, als men het in zijn eentje tegenkwam. Tenslotte kwam het zo ver dat niemand meer de stad uit durfde gaan; zo bang waren ze voor die wolf.
Omdat Franciscus met die mensen te doen had, vatte hij het plan op naar die wolf toe te gaan, alhoewel de mensen van de stad hem dat sterk afraadden. En zo tekende hij zich met het  heilig kruis en ging met zijn gezellen, in vol vertrouwen op God, de stad uit. En toen de anderen aarzelden om verder te gaan, sloeg Franciscus de weg in naar de plek, waar de wolf zich bevond. En ja hoor, op het gezicht van al die mensen die gekomen waren om getuige te zijn van dat wonder, kwam de bewuste wolf met opengesperde muil op Franciscus aanrennen. Maar toen hij vlakbij was, maakte Franciscus een kruisteken over hem en riep hem bij zich met de woorden: “Kom hier, broeder wolf. In Christus’ naam beveel ik je noch mij noch iemand anders kwaad te doen.” En toen gebeurde het wonder. Zodra Franciscus het kruisteken had gemaakt, sloot de vreselijke wolf zijn bek en hield zijn vaart in; en op het horen van dat bevel ging hij zachtjes als een lam voor de voeten van Franciscus liggen.
Toen sprak Franciscus hem aldus toe: “Broeder wolf, je berokkent veel schade in deze streek, en je hebt hier veel onheil gesticht door schepselen Gods te verminken en te doden zonder toestemming. En niet alleen heb je dieren gedood en verslonden, maar je hebt je zelfs verstout om mensen, geschapen naar Gods beeld, te doden en te verminken. Daarom verdien je de galg als een rover en een gemene moordenaar. Alle mensen beklagen zich over je gedrag, en zijn tegen je gekant; en heel deze streek is je vijandig gezind. Maar ik wil vrede sluiten tussen jou en hen, broeder wolf, en wel op de volgende voorwaarden: dat jij ze geen kwaad meer zult doen, en dat zij van hun kant jou alles zullen vergeven wat je misdaan hebt, en dat ze je niet meer zullen achtervolgen, de mensen niet en de honden niet.”
Na die woorden gaf de wolf door bewegingen van zijn lijf, zijn staart en zijn oren en door knikken met zijn kop te kennen, dat hij aanvaardde wat Franciscus hem zei en dat hij dat wilde nakomen. Daarop zei Franciscus: “Broeder wolf, daar je deze vrede wilt sluiten en je eraan wilt houden, beloof ik je ervoor te zorgen dat de mensen van deze streek je steeds te eten zullen geven zolang je leeft, zodat je geen honger meer hoeft te lijden; want ik weet heel goed dat je al dat kwaad gedaan hebt, door honger gedreven. Maar omdat ik je die gunst bezorg, wens ik ook, broeder wolf, dat je mij belooft nooit meer een mens of dier schade te berokkenen. Beloof je me dat?” Toen boog de wolf zijn kop en gaf daardoor duidelijk te kennen, dat hij dat beloofde. Maar Franciscus voegde er nog aan toe: “Broeder wolf, ik wens, dat je me een plechtige verzekering van die belofte geeft, zodat ik er werkelijk op vertrouwen kan.” En terwijl Franciscus zijn hand uitstrekte om een plechtige verzekering van de wolf in ontvangst te nemen, richtte de wolf zijn rechter voorpoot op en legde die voorzichtig in de hand van Franciscus, en gaf hem aldus naar vermogen een plechtig bewijs van trouw.
Toen sprak Franciscus: “Broeder wolf, in naam van Jezus Cristus, beveel ik je nu onbeschroomd met mij mee te gaan; dan zullen wij deze vrede in naam van God bekrachtigen.” En heel gehoorzaam ging de wolf als een mak lammetje met hem mee. Vol verbazing zagen de mensen van Gubbio dit alles aan. En als een lopend vuurtje ging dit nieuws door de stad zodat iedereen, groot en klein, man en vrouw, jong en oud, naar de markt toog om de wolf en Franciscus te zien.
En toen ze daar allemaal bijeen stonden, ging Franciscus op een verhoging staan en hield een preek voor hen, waarin hij onder andere zei, dat God om de zonden zulke rampen toelaat; maar dat de vlammen van de hel, omdat die de verdoemden eeuwig folteren, nog veel erger zijn dan de vraatzucht van een wolf, die alleen maar het lichaam kan doden. Hoezeer moeten wij dus de muil van de hel vrezen, wanneer zoveel mensen al in schrik en beven verkeren voor de muil van een armzalig dier.”Keert u daarom tot God, allerliefsten en doet oprecht boete voor uw zonden, dan zal God u in dit leven voor de wolf vrijwaren, en in het toekomstig leven voor de hel.”
Toen hij zijn preek beëindigd had, zei Franciscus: “Luistert, mijn broeders; broeder wolf die hier voor u staat heeft mij beloofd en plechtig verzekerd vrede met u te willen sluiten en u nooit meer in iets te benadelen, als u hem belooft hem iedere dag te geven wat hij nodig heeft; en ik sta er borg voor dat hij dit vredesverdrag stipt zal nakomen.” Toen beloofde het volk als uit één mond hem steeds te zullen voeden. En ten overstaan van allen zei Franciscus toen tot de wolf: “En jij broeder wolf, beloof je deze mensen dit vredesverdrag te zullen nakomen, en dat je geen kwaad meer zult doen aan mens of dier of enig schepsel?” Hierop knielde de wolf neer en boog zijn kop, en met vriendelijke bewegingen van lijf en kop en oren gaf hij te kennen, voor zover hij daartoe in staat was, dat hij oprecht van plan was iedere overeenkomst met hen te eerbiedigen. Vervolgens zei Franciscus: “Broeder wolf, ik zou graag zien dat je hier, voor heel het volk, een plechtig teken van je goede trouw geeft, zoals je mij dat buiten de stadspoort gegeven hebt; en dat jij mij, die borg voor je staat, niet te schande zult maken.”
Toen hief de wolf zijn rechter voorpoot op en legde die in de hand van Franciscus. En door dit feit en boven vermelde gebeurtenissen raakte het volk zo in bewondering en blijdschap om de vroomheid van de heilige, het uitzonderlijke van dat wonder en de vrede met de wolf, dat allen luid begonnen te jubelen, God prijzend en zegenend, die hun Franciscus had gestuurd om hen  door diens verdiensten te bewaren voor de muil van een woest beest.
De bewuste wolf leefde twee jaar lang in Gubbio en ging rustig de huizen binnen, van deur tot deur, zonder iemand kwaad te doen en zonder dat hem kwaad geschiedde. En de mensen gaven hem vriendelijk te eten. En als hij zo door het veld en langs de huizen liep, was er nooit een hond die tegen hem blafte. En na die twee jaar stierf broeder wolf tenslotte van ouderdom, hetgeen de mensen heel jammer vonden; want zolang ze hem zo rustig en tam door de stad zagen lopen, werden ze des te beter herinnerd aan de deugd en de heiligheid van Franciscus.

Karakteristiek is het beroemde aan Franciscus toegeschreven gebed om vrede.
Gebed om Vrede
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
- dat ik, waar haat is, liefde breng;
- waar schuld is, vergeving;
- waar tweedracht is: eenheid;
- waar dwaling is: waarheid;
- waar twijfel is: geloof;
- waar wanhoop is: hoop;
- waar duister is: licht;
- waar narigheid is: blijheid.

Geef, dat ik zoek
niet zozeer getroost te wórden, als wel te troosten;
niet zozeer begrepen te wórden, als wel te begrijpen;
niet zozeer bemind te wórden, als wel te beminnen.
Want wie geeft, ontvangt;
wie zichzelf vergeet, vindt zichzelf;
wie vergeeft, wordt vergeven;
wie sterft, krijgt eeuwig leven.
Amen.

1224
Enkele jaren vóór zijn dood trok hij zich terug in de eenzaamheid van Alverna of La Verna op de Monte Penna. Hij was toen al enige tijd ziek, reumatisch en zo goed als blind.

Bonaventura vertelt ‘dat hij zich - op dringend advies van zijn omgeving - ter genezing van zijn oogkwaal met brandijzers zou laten behandelen. Gewillig stemde de man Gods erin toe. Want hij besefte dat het wellicht heilzaam was voor zijn ogen, maar ook dat het bijzonder pijnlijk zou zijn. Men liet dus een chirurgijn komen. Toen deze het brandijzer, waarmee hij de behandeling zou uitvoeren, in het vuur legde, huiverde de dienaar van Christus even. Maar meteen daarna begon hij, in een poging zijn angstig lichaam te bemoedigen, het vuur als een vriend toe te spreken: “Broeder Vuur, de Allerhoogste heeft je benijdenswaardig schoon gemaakt; bovendien maakt hij je edel, sterk en nuttig. Nu smeek ik de machtige Heer die jou geschapen heeft, je hitte voor mij te willen matigen en ervoor te zorgen dat je wat minder fel brandt, zodat ik je gloed enigszins kan verdragen.” Na dit gebed maakte hij over het witgloeiende ijzer, toen het in zijn buurt kwam, een kruisteken en wachtte verder onbevreesd af.’ Ondanks de afschuwelijke behandeling van wang tot oor verzekerde hij achteraf dat hij geen greintje pijn had gevoeld.
[Vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, V.9; Haarlem, Gottmer, 1978 p:66].

Ook over zijn pijn sprak hij als over zijn 'lieve zuster'; de dood noemde hij 'onze zuster, de lichamelijke dood'.

Stigmata
‘Twee jaar voordat hij zijn ziel aan de Schepper teruggaf, bevond de zalige Franciscus zich in het klooster op de berg Alverna. Daar zag hij in een visioen, iets boven zich, een man. Hij leek op een serafijn met zes vleugels en hing met uitgestrekte armen en samengebonden voeten aan een kruis. Twee vleugels reikten omhoog boven zijn hoofd, twee waren uitgestrekt als wilde hij gaan vliegen, en de twee overige bedekten zijn gehele lichaam. Bij het zien ervan was de zalige dienaar van de Allerhoogste uiterst verwonderd. Wat dit visioen hem te zeggen wist hij echter niet. Wel was hij er zeer verheugd over dat hij de Serafijn, wiens schoonheid onvoorstelbaar was, zo welwillend en liefdevol naar hem zag kijken. Dat hij evenwel aan het kruis geslagen was en zo’n wreed lijden onderging, gaf hem een geweldige schok. Toen hij zich dan ook oprichtte, was hij, om zo te zeggen, droevig en blij tegelijk. Nu eens had zijn vreugde de overhand, maar dan overmande de droefheid hem weer. Verward dacht hij erover na, wat dit visioen toch te betekenen kon hebben, en tot kwellens toe matte hij zich af om de eigenlijke zin te achterhalen. Hij kon er echter absoluut geen wijs uit worden en vooral het ongewone van het visioen, dat zo helemaal nieuw voor hem was, obsedeerde hem. Maar toen begonnen in zijn handen en voeten als het ware spijkers zichtbaar te worden, zoals hij die juist gezien had bij de gekruisigde man boven zich.
Het leek alsof er midden door zijn handen en voeten spijkers geslagen waren. In de palm van zijn handen en op de wreef van zijn voeten zag men de spijkerkoppen, terwijl de punten er aan de andere kant uitstaken. Aan de binnenkant van zijn handen was de vorm ervan rond, aan de buitenkant langwerpig, terwijl daar een uitwas te zien was alsof een spijkerpunt van opzij krom geslagen was. Die uitwas stak boven de rest van het vlees uit. Zo waren er ook in de voeten een soort spijkers, eveneens uitstekend boven de rest. Verder was zijn rechterzijde als met een lans doorboord. Daar had hij een litteken. Dikwijls bloedde de wond echter nog en vaak droegen zijn habijt en lendendoek er de sporen van.’
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:88-89 (nrs.94-95) ; vgl. Giotto’s fresco nr.19 in de San Francesco te Assisi]

Het was in deze periode dat hij zijn prachtige zonnelied componeerde, een lofzang op de schepping en God, haar schepper.

1225 Zonnelied
Allerhoogste, almachtige goede Heer,
U zij de lof, de roem de eer
en alle zegeningen.
Aan U Allerhoogste komen ze toe
en geen mens is waardig
U te noemen.
Wees geloofd, mijn Heer
met al Uw schepselen
speciaal heer broeder zon,
die de dag is
en ons door zichzelf verlicht.
In zijn stralende schoonheid en grote glans
is hij van U, allerhoogste,
het symbool.
Wees geloofd, mijn Heer
door zuster maan,
en de sterren.
U deed haar aan de hemel staan
klaar, kostbaar en charmant.
Wees geloofd, mijn Heer
door broeder wind
en door de lucht en de wolken,
het heldere en ieder ander weer
waardoor elk schepsel
zijn onderhoud vindt.
Wees geloofd, mijn Heer
door zuster water,
die zo bruikbaar en deemoedig is,
zo kostelijk en kuis.
Wees geloofd, mijn Heer
door broeder vuur
die ons uw licht brengt
in de nacht.
Hij is zo lieflijk en vrolijk
en onverzettelijk in zijn kracht.
Wees geloofd, mijn Heer
door onze zuster, moeder aarde,
die ons draagt en voedt
en allerlei gewassen groeien doet
kleurrijke bloemen
en gras.
Wees geloofd, mijn Heer
door hen die vergeven
uit liefde tot U
wat hun is aangedaan;
die bij ziekte en verdrukking
hun geduld niet verliezen.
Zalig die ze in vrede doorstaan,
want door U, allerhoogste,
worden zij gekroond.
Wees geloofd, mijn Heer
door zuster dood
die ons lichaam ontbindt.
Geen mensenkind die haar ontloopt.
Wee die zij tegenkomt
met zonden beladen.
Zalig zij die zij geborgen vindt
in Uw heilige wil:
de tweede dood zal hen niet deren.
Lof en zegen mijn Heer.
Breng Hem uw dank
en hoge eer
en diepe nederigheid.
Amen.

1226 Franciscus en Broeder Jacoba
Een van de talrijke verhalen die over hem bekend zijn, vertelt over vrouwe Jacoba (ook Giacomina, Jacobina, Jacolina, Jacomina, Jacopa of Jacqueline) Frangipani († 1239; feest 8 februari). Zij was een weduwe, stammend uit de Romeinse adel en bezat een landgoed te Septisoles niet ver van Rome. Op zijn talrijke bezoeken aan Rome ging hij herhaaldelijk bij haar langs. Zij luisterde graag naar hem en had er plezier in lekkere dingen voor hem klaar te maken. Franciscus noemde haar liefkozend Broeder Jacoba.
Toen Franciscus stervende was en voelde dat zijn einde naderde, gaf hij een van zijn broeders de opdracht Vrouwe Jacoba te gaan waarschuwen. Dan konden zij nog afscheid nemen van elkaar. En of ze dan niet wilde vergeten nog één keer van die lekkere koekjes voor hem te bakken. Maar de broeder had nauwelijks de stadspoort van Assisi achter zich gelaten, of daar zag hij in de verte Vrouwe Jacoba al aankomen, en naar gauw bleek, mét haar koekjes. Zij had zelf al gevoeld dat Broeder Franciscus snel achteruit ging. Maar toen zij voor de poort van het kloostertje verscheen waar Franciscus werd verpleegd, kon broeder portier haar niet binnenlaten; een vrouw mocht niet in het slot. In verlegenheid ging hij aan Vader Franciscus zeggen dat Zuster Jacoba buiten voor de poort stond, maar dat hij haar niet kon binnenlaten vanwege het slot. Na enig nadenken zou Franciscus toen geantwoord hebben: "Nee, dat is zo, Vróuwe Jacoba mag niet in het slot. Maar Bróeder Jacoba natuurlijk wel. Ga nog eens kijken om te zien of het niet Broeder Jacoba is die van mij afscheid komt nemen." Stralend om deze simpele oplossing liet broeder portier Broeder Jacoba bij de stervende Franciscus. De meegebrachte koekjes kon zijn maag op dat moment al niet meer verdragen...
Franciscus stierf op 3 oktober 1226, nadat hij eerst vergiffenis had gevraagd aan broeder ezel, zijn lichaam, dat hij omwille van Christus zo weinig genoegens had gegund en op zijn 44e volkomen afgeleefd was.
‘Franciscus begreep dat het moment van sterven gekomen was. Daarom gaf hij twee broeders, die zijn meest geliefde zonen waren, een wenk om bij hem te komen en droeg hun op, nu hij zo spoedig zou sterven, of liever nu het echte leven zo dichtbij was, met luide stem, juichend met hart en ziel zijn ‘Loflied voor de Heer’, zijn lied van Broeder Zon te zingen. Zelf begon hij, zo goed en zo kwaad als hij kon, de psalm van David te bidden: “Luid roep ik tot de Heer, smekend richt ik mijn stem tot de Heer!” (Psalm 141,01). Bij de broeders die aanwezig waren, was er één, aan wie de heilige zeer genegen was en die zich zeer veel zorgen maakte voor de broedergemeenschap. Toen hij dit alles zag, begreep hij dat het einde niet ver meer kon zijn en zei tot de heilige vader: “Vader, allerliefste vader, ach, uw zonen blijven zonder vader achter, zonder u, die ons de ware weg zo helder deed zien! Denk toch aan ons die u als wezen achterlaat! Vergeef ons wat we misdeden, ons die aanwezig zijn, en ook onze afwezige broeders, en geef ons allen de weldaad van uw heilige zegen.” De heilige antwoordde hem: “Denk eraan , mijn zoon, God roept me. Alle broeders evenwel, aanwezig of niet, vergeef ik al hun fouten en misdragingen en, voor zover ik dat kan, spreek ik ze daarvan vrij. Bericht hun dat en zegen ze in mijn naam.”

>Tenslotte liet hij het evangelieboek brengen en vroeg hem het evangelie van Johannes voor te lezen beginnend bij: “Zes dagen voor het paasfeest, toen Jezus wist dat zijn uur gekomen was en Hij naar de Vader zou gaan…” (Johannes 13,01). De minister was al van plan geweest dit evangelie te lezen, voordat het hem  verzocht werd, en toen hij het boek opensloeg, was dit bovendien meteen het eerste wat hem onder ogen kwam. Toch bevatte het boek waaruit men het evangelie moest lezen, de volledige Heilige Schrift. Daarna liet de heilige zich neerleggen op een habijt en zich met as bestrooien, hij, die al heel spoedig alleen maar stof en aarde zou zijn. Veel broeders, wier vader en leidsman hij was, kwamen er nu bij. En terwijl ze eerbiedig stonden te wachten op zijn zalig afsterven en de voltooiing van zijn zalig leven, steeg zijn zeer heilige ziel, zich losmakend uit het lichaam, op in de grondeloze zee van het eeuwige licht. Zijn lichaam gleed uit het leven weg en hij ontsliep in de Heer.’
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:100-101 (nr..109) ; vgl. Giotto’s fresco nr.20 in de San Francesco te Assisi]

Verering en Cultuur
‘In die tijd was in Terra di Lavoro broeder Augustinus minister van de broeders, een in alle opzichten voortreffelijk en heilig man. Hij lag op sterven en had al lang geen woord meer kunnen zeggen. Plotseling hoorden de omstanders hem luid roepen: “Wacht toch even op mij, vader, wacht even; ik ga met u mee!” De broeders waren zeer verbaasd en vroegen hem naar wie hij zo onstuimig riep. “Zien jullie onze vader Franciscus dan niet naar de hemel gaan?” vroeg hij hun. Meteen maakte zijn heilige ziel zich van zijn lichaam los en volgde de heilige vader.
De bisschop van Assisi had juist in die tijd een bedevaart gehouden naar het heiligdom van de heilige Michaël op de berg Gargano. In de nacht van Franciscus’ sterven verscheen de heilige man hem en zei: “Zie, vader, ik verlaat nu de wereld en ben op weg naar de hemel.” Toen de bisschop de volgende morgen opstond, vertelde hij aan zijn gevolg wat gezien had. Hij keerde terug naar Assisi en kwam na een zorgvuldig onderzoek tot de zekerheid dat de heilige vader uit deze wereld was heengegaan precies op het uur waarop Franciscus het hem in dat droomgezicht had laten weten.’
[vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, XIV.6; Haarlem, Gottmer, 1978 p:144; vgl. Giotto’s fresco nr.21 in de San Francesco te Assisi]

Ontdekking van de stigmata
‘Stomverbaasd stonden de broeders te kijken naar een ongekend wonder. Want nog nooit hadden ze iemand horen vertellen of hadden ze ergens gelezen wat ze nu met eigen ogen zagen. En als het niet zo onweerlegbaar duidelijk was geweest, zou je ze er nooit van hebben kunnen overtuigen. Want ze zagen werkelijk met eigen ogen in het lichaam van de heilige vader de weergave van het kruis en van de kruiswonden van het vlekkeloze Lam, dat de zonden van de wereld had uitgewist. Het was alsof hij zojuist van het kruis was afgehaald. Zijn handen en voeten waren met spijkers doorboord en in zijn rechterzijde zag men de wonde van een lans. Zijn lichaam dat van tevoren donkerkleurig was geweest, was nu, zoals ze zagen, stralend blank geworden en scheen in zijn schoonheid vooruit te lopen op de beloofde gelukzalige verrijzenis.’
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:103 (nr..112) ; vgl. Giotto’s fresco nr.22 in de San Francesco te Assisi]

Bewening door Clara en haar zusters
Het lichaam van Franciscus werd overgebracht naar de San-Damianokerk, waar alles was begonnen. Daar woonde nu Clara en haar zusters die hij destijds op diezelfde plek had opgenomen in de Tweede Orde, de vrouwelijke tak. ‘Met haar andere dochters kwam zij om haar vader te zien, die niet meer tot haar sprak, die nooit meer bij haar terug zou keren, maar die naar elders op weg was. Toen ze naar hem keken, werden ze door diepe droefheid overmand. Ze snikten luid en lieten hun tranen de vrije loop. Men hoorde haar klagen met verstikte stem…’
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:107 (nr..116) ; vgl. Giotto’s fresco nr.23 in de San Francesco te Assisi]

Wonderen
In de tijd na zijn dood gebeurden er vele wonderen op zijn voorspraak. Giotto heeft er een paar afgebeeld in zijn reeks wandschilderingen in de San-Francescokerk te Assisi.

1. Verschijning aan paus Gregorius
Na Franciscus’ dood braken er woelige tijden aan voor de kerk. Paus Gregorius IX († 1241) besloot Rome zelfs te verlaten om verder onheil te voorkomen. Hij begaf zich naar de streek waar Franciscus was rondgetrokken, en waar de heilige levenswijze van diens broeders en zusters herinnerden aan zijn inspiratie. Zij vertelden hem over Christus’ wondentekenen in het lichaam van de heilige. Maar dat kon de paus toch maar moeilijk geloven. Daarop verscheen hem in een droom Franciscus zelf. Toonde hem zijn bloedende zijde en vroeg hem zelfs een glas te laten brengen om het stromende bloed in op te vangen. Deze droom heeft bijgedragen aan de snelle heiligverklaring van Franciscus.
[vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, Deel II,I,2 in Walter Nigg, Franciscus van Asssi; vgl. Giotto’s fresco nr.25 in de San Francesco te Assisi]

2. Genezing van een hartstochtelijk vereerder
In de Catalaanse stad Lerida woonde een groot vereerder van Sint Franciscus. Juan heette hij. Hij werd het slachtoffer van een aanslag, omdat zijn aanvaller hem verwisselde met zijn persoonlijke vijand. Het zwaard sneed zo wat de arm van zijn schouder en maakte vervolgens zo’n enorm gat in zijn borst dat de lucht die daar ontsnapte wel een dozijn kaarsen had kunnen uitblazen. De dokters hadden de man volkomen opgegeven. Hij echter nam zijn toevlucht tot Sint Franciscus en riep onophoudelijk zijn hulp in. Toen verscheen in zijn venster Franciscus zelf. Hij haalde het verband van zijn wonden, zalfde de wonden met olie en verwijderde pus en etter. De volgende morgen stond de man volkomen genezen op.
[vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, Deel II,I,5 in Walter Nigg, Franciscus van Asssi; vgl. Giotto’s fresco nr.26 in de San Francesco te Assisi]

3. Dode vrouw ten leven gewekt.
Ook is er sprake van een vrouw die was gestorven voordat ze haar laatste biecht had kunnen uitspreken. Zij dreigde in het hiernamaals dus veel pijnen te moeten ondergaan. Franciscus’ voorspraak werd ingeroepen. De vrouw kwam weer tot leven, en sprak haar biecht uit. Daarop stierf zij in de vrede van de Heer.
[vgl. Giotto’s fresco nr.27 in de San Francesco te Assisi]

4. Bekeerde ketter bevrijd
Ten tijde van paus Gregorius IX zat er in Rome een man gevangen. Pietro heette hij. Hij was beschuldigd van ketterijen. De paus had hem laten opsluiten. Er was geen ontsnappen meer aan. Op de vooravond van Sint Franciscus’ feest begon de man de heilige aan te roepen. Dat hij intussen bekeerd was van zijn ketterse ideeën en of de heilige medelijden met hem wilde hebben. Tegen de avond van het feest verscheen Franciscus zelf. Ontdeed de man van zijn boeien en nodigde hem uit de gevangenis te verlaten. Maar Pietro was zo geschrokken dat hij het op een brullen zette. De bewaarders kwamen eraan en toen zij zagen water gebeurd was, gingen zij dat aan de paus vertellen. Deze kwam zelf kijken. De gebroken boeien werden hem getoond en met de omstanders loofde hij God en de heilige Franciscus om zo’n groot wonder.
[vgl. Bonaventura, Grote Levensbeschrijving, Deel II,V,4 in Walter Nigg, Franciscus van Asssi; vgl. Giotto’s fresco nr.28 in de San Francesco te Assisi]

1228 16 juli Heiligverklaring
Reeds twee jaar na zijn dood werd Franciscus heilig verklaard. De paus kwam ervoor naar Assisi in gezelschap van een hele menigte kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, prelaten, abten en zo meer. ‘En dan gaat het gebeuren! Met luide stem, zijn armen ten hemel heffend, zegt de paus: “Tot lof en glorie van de almachtige God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, tot lof ook van de heilige Maagd Maria en de heilige apostelen Petrus en Paulus en ter ere van de verheven Kerk van Rome, verklaren wij, in overleg met en met instemming van het college van onze broeders en andere hoogwaardigheidsbekleders, dat de zalige Vader Franciscus, die door de Heer verheerlijkt in de hemel is opgenomen - om hem de hem toekomende eer op aarde te bewijzen - op de lijst van heiligen moet worden geplaatst en dat zijn feest op de dag van zijn sterven moet worden gevierd.” Na deze verklaring heffen de eerbiedwaardige kardinalen met de paus luid he Te Deum aan. De mensen barsten los in gejuich…’
[vgl. Thomas van Celano 'Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving' Vertaling van Pater A.A.C. Sier ofm, Haarlem, Gottmer, 1976 ISBN 90-257-0871-4 p:117-118 (nr..125) ; vgl. Giotto’s fresco nr.24 in de San Francesco te Assisi]

Op zijn graf in Assisi werd de San-Francescokerk gebouwd (1228 -1253). Ze werd fantastisch versierd met afbeeldingen uit zijn leven door de beste Italiaanse kunstenaars van die tijd. Hoe mooi en kunstzinnig ook, eigenlijk was dit alles in tegenspraak met zijn geest van eenvoud.
De talrijke anekdotes die er over zijn leven de ronde deden, werden verzameld in het boekje 'Fioretti' ('Bloempjes van Franciscus'). Zijn medebroeder Thomas van Celano schreef twee levensbeschrijvingen.

1449 Opgraving relieken
En dan is er nog die griezelige legende van ruim tweehonderd jaar na zijn dood. Paus Nicolaas v besloot onderzoek te doen naar Franciscus’ relieken. Hij liet ze opgraven en men trof Franciscus aan rechtop staande in gebedshouding. Volgens het verhaal waren er enkele hoge geestelijken bij als getuigen. [Wim Vroom ‘Een lugubere legende’ in ‘Catherijne’ 2016.1]

In 1946 publiceerden Gabriël Smit (rijmpjes) & Piet Worm (prentjes) een boekje over heiligen voor kinderen: ‘Roosjes uit de Hemeltuin’; Utrecht/Antwerpen, De Fontein. Het bevat ook een rijmpje voor Franciscus:
Franciscus, die de dieren riep
Tot lof van Hem, die alles schiep,
De duif, de uil, de pelikaan,
Zij hoorden u gelukkig aan,
Hun hart vol liefde, onbevreesd.
O was ik er toch bij geweest!

Patronaten
Hij is hoofdpatroon van Italië; daarnaast van de kerkelijke Staat en de landstreek Umbrië en van de Italiaanse steden Assisi, Bologna, Borgo Val di Taro, Castiglione, Ferrara, Gubbio, Livorno, Mantua, Modena, Palermo, Pesaro, Piacenza, Urbino.
In Zwitserland van het bisdom Basel en in de Verenigde Staten van San Francisco (Californië) en Santa Fe (New Mexico; oorspronkelijk La Villa Real de la Sante Fe de San Francis de Asis).
Verder is hij patroon van de franciscanen, van de armen, van de Katholieke Actie en van de sociale arbeid; van kooplieden, stoffen- en lakenhandelaren, vlashandelaren, kleermakers en wevers; van behanghandelaren en correspondenten in vreemde talen.
Toen in 1931 een geschikte datum werd gezocht voor werelddierendag, koos men voor zijn feestdag, 4 oktober. Sinds 1979 is hij ook patroon van het milieu, van milieubeschermers en ecologen. Zo is hij ook patroon van vogels en andere dieren.
Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen hoofdpijn en de pest.

Afgebeeld

Hij wordt afgebeeld in het kleed van zijn orde (bruine pij met wit koord; in het afhangende gedeelte van het koord zijn drie knopen gelegd; bruine capuce, rond en stijf met kraagvormige schoudermantel; sandalen). Verder is hij altijd te herkennen aan Christus' wonden in handen en voeten. Vaak heeft hij een kruis, een boek en een doodskop (teken dat alles op deze wereld voorbijgaat en dat men zich dus consequent op het hiernamaals richt). Soms ziet men hem afgebeeld in gebed, de armen gespreid; vaak krijgt hij vanuit de hemel door een cherubs (rood gekleurde zesvleugelige engel) Christus' wondentekenen toegestuurd.

Muziek
Van het Zonnelied werden in de loop van de muziekgeschiedenis herhaaldelijk toonzettingen gemaakt: Davies, 1912; Sowerby, 1944 enz. Olivier Messiaen componeerde een Franciscusopera.
Frans Liszt (R17) componeerde in 1865 ‘Saint François d’Assise: La prédication aux oiseaux’.

Tot lof van Christus.
[Fioretti nr.21]


Franciscus van Assisi († 1226; feest 4 oktober)
Voor Rond Zending 2006, oktober: Thema ‘Vriendschap’

10
Wandschildering, volgens sommige deskundigen wellicht authentiek portret.

Eigenlijk heette hij Giovanni, Johannes. Maar zijn vader, Bernardone, was in korte tijd rijk geworden van de handel in dure stoffen. Hij had zelfs klanten tot in Frankrijk. En dat wou die weten ook. Daarom noemde hij zijn zoon 'Fransmannetje', Franciscus. Het zal je maar overkomen.
Vader was niet van adel, maar wilde er wel graag bijhoren. Hij smeet met geld, gaf zijn zoon buidels vol rinkelend muntgeld om van te trakteren en zo vrienden en vriendinnen te maken. Bovendien liet hij zijn zoon bij de adel leren paardrijden, speerwerpen, dansen, citer spelen, liedjes maken, worstelen, kortom, alles waar je aanzien door kreeg. En Franciscus was overal de beste in. Niemand in het stadje zo populair als hij. Glamourboy.
En toen werd hij ziek. Langdurig. Van lieverlee bleven alle vrienden en vriendinnen weg. Dat zette hem aan het denken: ‘Waar ga ik dan mijn leven op baseren?’ Toen hij weer aan de beterende hand was, maakte hij korte wandelingetjes. Op een dag rustte hij uit in een bouwvallig kapelletje even buiten het dorp. Was hij in slaap gevallen? Hij meende een stem te horen: “Franciscus, ga mijn kerk opnieuw opbouwen.” Er was niets anders dan het kruisbeeld. Had dat gesproken?
Franciscus verkocht stoffen uit de voorraadkelder van zijn vader. Van de opbrengst kocht hij hout en stenen en begon het kapelletje op te knappen. Dat had het kruisbeeld immers gevraagd. Toen vader thuiskwam was het huis te klein. Zijn goeie geld weggegooid voor een zo’n gebouwtje waar nooit iemand kwam. Hij wilde zijn geld terugzien. Wendde zich zelfs tot de rechter. Deze stuurde hem door naar de bisschop. De hele bevolking, tuk op schandaal, er achteraan. Woedend zette vader zijn zaak bij de bisschop uiteen. Deze wendde zich tot Franciscus: “Wat heb je hierop te zeggen?”
Franciscus gespte de buidel met rinkelend muntgeld los en gooide die zijn vader voor zijn voeten. Trok zijn hemd uit en gooide dat zijn vader voor de voeten. Zijn schoenen, zijn broek, alles. Er was een beschaamde stilte neergedaald in de menigte toeschouwers. “Heb ik nu nog iets van je aan?” hoorden ze de naakte jongen aan zijn vader vragen.
Nu kwam de bisschop achter hem staan en sloeg zijn wijde mantel om hem heen. Van toen af hoorde Franciscus definitief bij Christus.|
Hij trok rond met een paar nieuwe vrienden en zong liedjes over God. In alle eenvoud.


Franciscus van Assisi († 1226; feest 4 oktober)
Voor Rond Zending 2007, november: Thema ‘Christus Koning van de Vrede’
10

Wandschildering, volgens sommige deskundigen wellicht authentiek portret.

Als er één heilige is geweest die tot onze verbeelding spreekt als toonbeeld van vrede, dan wel Sint Franciscus van Assisi. Zijn volgelingen wensen je - geheel in zijn stijl - tot op de dag van vandaag ‘vrede en alle goeds’.
Toen in Gubbio de bevolking werd bedreigd door een hongerige wolf, die zelfs babietjes wegroofde en ze aan haar jongen te vreten gaf, stapte Franciscus er op af, en sloot vrede tussen de wolf en de bevolking. Sommige uitleggers menen dat het hier een bandiet betreft die in het verhaal als wolf wordt voorgesteld. Bij een andere gelegenheid bewerkte hij vrede door een troep snaterende ganzen in een stel ruziënde mensen te drijven…
De vrede was hem dierbaar. In zijn Zonnelied wijdt hij er een couplet aan:
Wees geloofd, mijn Heer
door hen die vergeven
uit liefde tot U
wat hun is aangedaan;
die bij ziekte en verdrukking
hun geduld niet verliezen.
Zalig die ze in vrede doorstaan,
want door U, allerhoogste,
worden zij gekroond.

Indrukwekkend is zijn gebed om vrede. Het werd wereldberoemd, omdat het als lied werd gezongen bij de uitvaart van prinses Diana in september 1997: ‘Make me a channel of thy peace…’)

Gebed om Vrede
Heer, maak mij tot instrument van uw vrede:
- dat ik, waar haat is, liefde breng;
- waar schuld is, vergeving;
- waar tweedracht is: eenheid;
- waar dwaling is: waarheid;
- waar twijfel is: geloof;
- waar wanhoop is: hoop;
- waar duister is: licht;
- waar narigheid is: blijheid.
Geef, dat ik zoek
niet zozeer getroost te wórden, als wel te troosten;
niet zozeer begrepen te wórden, als wel te begrijpen;
niet zozeer bemind te wórden, als wel te beminnen.
Want wie geeft, ontvangt;
wie zichzelf vergeet, vindt zichzelf;
wie vergeeft, wordt vergeven;
wie sterft, krijgt eeuwig leven.
Amen.


Franciscus over 'Dierendag'
'Bericht van boven' KRO Radio 5 zondag 5 oktober 2008

...speel bestand af...

Ik hoop, luisteraar, dat u van kunstwerken houdt. Misschien bezoekt u wel eens een museum of een kerk om te genieten van mooie afbeeldingen. De kunstenaar heeft er iets van zijn of haar eigen ziel in gelegd, en u voelt het aan, verstáát het.

Precies dat heb ik altijd gehad als ik naar de schoonheid keek van de natuur: de zon, de maan, de sterren, de wind en de wolken, water en vuur, de aarde met al wat er op groeit, de mensen, en ja: zelfs de dood. Voor mij waren het kunstwerken. Ze drukten iets uit van de ziel van de grote kunstenaar, God.

Gisteren was het dierendag, 4 oktober. Men heeft die dag gekozen ter ere van mij, Franciscus van Assisi. Omdat ik zo'n bijzondere band had met de dieren. Dat was ook zo. In hen zag ik steeds de grote liefde die ons omringt. Hun variatie, hun kleurschakeringen, hun manier van bewegen, hun karakter: in dat alles bewonderde ik de vindingrijkheid van onze Schepper.

Dat had ik nog sterker, als ik een lammetje zag: dat deed mij altijd aan Christus denken. Ik was eens met een aantal broeders onderweg. We zagen een kudde bokken, en daartussen in één lammetje. Zo klein, zo kwetsbaar. Ik wees mijn broeders erop dat zó Christus had rondgelopen tussen de mensen van zijn tijd. De herder was zo goed ons dat lammetje af te staan. We zijn ermee naar de bisschop gegaan. Die was eerst verbaasd. Wat moesten zes volwassen kerels met zo'n beest tussen zich in? Maar toen hebben we het hem uitgelegd. Hij was dankbaar voor ons verhaal en wenste ons het beste. Omdat we nu ook niet meer goed wisten wat we ermee aan moesten, hebben we het ondergebracht bij Clara en haar medezusters. Zij hebben voor het dier gezorgd als voor Christus zelf.

Zo kon ik ook geen worm zien zonder aan Christus te denken. Die had zichzelf immers tijdens zijn gebed in de tuin vergeleken met een worm. Ik raapte zo'n diertje altijd op: 'Broeder worm. Wees toch voorzichtig. Straks word je nog vertrapt of overreden door een voorbijganger.' Dan zette ik het voorzichtig aan de kant van de weg.

Anderen maakten zich soms vrolijk over mijn kinderlijke gedrag. Maar ik voelde de liefde die de schepper in die levende wezentjes had gelegd. Zelfs bij dieren die gevaarlijk waren. Zoals bij de wolf die de stad Gubbio onveilig maakte. Het was winter en het dier had niets te eten voor zijn jongen. Het drong zelfs de stad binnen om babietjes te stelen. Die arme mensen hebben toen mij geroepen. Ik heb de wolf vol liefde en medelijden gezegd dat mensenkinderen niet door de schepper waren gemaakt om door wolven te worden opgevreten. Evenmin waren wolven gemaakt om van honger om te komen. We hebben een afspraak gemaakt. De mensen zouden elke avond voedsel buiten de deur zetten. Al hadden ze zelf nog zo weinig. Zo konden de mensen en de wolven in vrede met elkaar leven.

Waarschijnlijk hebt u wel gehoord dat ik eens een preek voor de vogels heb gehouden. Ze kwamen keurig in rijen voor mij zitten; keken vol eerbied naar mij op. Ik liep tussen ze door; mijn pij raakte hen soms aan, maar ze bleven onverstoorbaar zitten. Ik zei tegen ze:
"Geliefde vogelzusters, jullie mogen je Schepper, God, wel heel dankbaar zijn. Hij heeft jullie de vrijheid gegeven om overal heen te vliegen. Hij heeft jullie de lucht toegewezen. Jullie hoeven niet te zaaien of te oogsten; maar God voedt je; Hij geeft je rivieren en bronnen om te drinken, bergen en dalen om je in veiligheid te brengen, en hoge bomen om er je nest in te bouwen. Hij kleedt jullie met de prachtigste kleuren. En geeft jullie de mooiste stemmen. Hij moet wel heel veel van je houden. Laat de mensen genieten van je schoonheid. Zo breng je het meeste eer aan God, onze schepper en Heer."

Wat zei Jezus ook alweer?
"En jullie zijn toch nog veel meer dan vogels...?"


Het verlangen van een medebroerder van Franciscus
Voor Rond Zending: 2008, november. Thema 'Verlangen'

9Franciscus ontvangt stigmata.

Van Ignatius van Loyola, de stichter van de jezuďetenorde, is de uitspraak bekend: ‘Als de volmaaktheid alleen in goede verlangens bestond zou ik het van niemand ter wereld hoeven te verliezen.’ Theresia van Lisieux kende soortgelijke gevoelens. ‘Als je bidt – aldus Ignatius – vraag dan wat je verlangt.’ Voor vele heiligen zijn de verlangens signalen van God in je leven.

Maar omdat we in de maand van Allerzielen zitten, kiezen we als voorbeeld van verlangen het verhaal van de stervende franciscaner broeder. Het is te vinden in de Fioretti van Franciscus, bloemlezing van verhaaltjes over Franciscus en de broeders van het eerste uur.
Een niet nader genoemde broeder lag ziek te bed. Hij was stervende en verlangde ernaar bij zijn Heer Jezus in de hemel te zijn. Toen verscheen hem Moeder Maria. Zij had drie heilige maagden bij zich; elk droeg een potje stroop. De broeder was zielsgelukkig. Het moment was gekomen. Maar Maria sprak: "Nee, zover is het nog niet. Maar om het wachten wat te verzachten hebben wij iets voor je meegebracht." Ze wenkte de eerste maagd en opende het eerste potje stroop. Onmiddellijk verspreidde zich een heerlijk hemelse geur in het ziekenkamertje. Met een zilveren lepeltje diende zij de broeder wat stroop toe. Zodra de broeder ervan geproefd had, begon het van binnen bij hem te tintelen en te gloeien. Hij kon zijn ziel bijna niet meer in zijn lichaam houden. "Niet meer, heilige Moeder, want zoveel zoetheid kan ik niet verdragen." De Heilige Maagd schepte echter voor hem het hele potje leeg en begon aan het tweede. "Mijn zoon, proef hier ook nog maar wat van." "Maar die eerste was al zo verrukkelijk. Ik zal het niet kunnen verdragen. Dan zou ik misschien toch nu al sterven. En dat is immers nog niet de bedoeling?" Onverstoorbaar diende de Heilige Maagd hem het tweede potje toe. Toen zei ze: "Houd moed. Want ik zal je gauw komen ophalen om je te geven waar je al zo lang naar verlangt. Dan zal ik je bij mijn Zoon brengen." De zieke broeder was door de hemelse spijs zo verkwikt dat hij nog enige dagen welgemoed heeft geleefd. Door zijn opgewektheid beurde hij de bezoekers op. Enige dagen later ging hij vol vreugde en blijdschap over van zijn ellendig zieke bestaan naar het gelukzalige leven. Tot lof en eer van Christus Onze Heer.


Bronnen
[000»Bk:58-miljoen:21(maakt eigen ruwe pij); 000»Bk:Balkenende:23; 000»Bk:Cowie:196(164:kerk:Ranchos-de-Taos,Nw-Méx).96.109(kerk:Palma-Mallorca).110.111.124(110:kleed).; 000»Bk:Dilweg-Guy:Franciscus/Levens-evangelie; 000»Bk:Franciscus:Geschriften; 000»Bk:Franciscus-Bloempjes; 000»Bk:Gobry-Ivan:Franciscus; 000»Bk:Hamlyn-Paul:Life& Times; 000»Bk:Heiligtum-La-Verna; 000»Bk:Leclerc-Eloď:Symbolen; 000»Bk:Smits-Hendr.-M.:Vader-Frans; 000»Bk:Verbeek-Herman:Zanger-op-de-heuvel; 000»Bonaventura:bk:28.34.108(krib); 000»Cosmas†Damianus:bk; 000»Dominicus:bk:102.138; 000»Bk:Thomas-Celano:1e-levensbeschr.; 000»Bk:Thomas-Celano:2e-levensbeschr.; Adr.1984p:68; Apu.1980p:46; Ass.1977p:21; B& K.1993; Bei.1983; Ber.1898p:188; BjL.1986; Bly.1986p:196.197»Francis; Boy.1986p:82.84.85; Brg.1987p:170.173(vogels).177(lam); Bro.1903p:263.283(lam); Brö.z.j.(vogels); Bu3.1949p:1194; BuN.1991:fo:141; BX2.1979p:56(stutk.).57(geneest).58(deeltmantel).59(vogels).61.64(regelgoedgek.).64(kribbe).65(Assisi).114(ontkleed); Col.1725p:40; DIH.1993p:96; Duc.1975p:87(stig); Dz2.1896p:348; Ere.1654p:228; Eve.1970p:92-93; Fre.1964p:181.183.186; Gau.1983p:139; Gmk.1993p:10(stig); Gre.1983p:107; Gri.1974p:228; Ha3.1839p:329; Hig.1976p:59; Hlm.1994p:81-83; Jou.1958p:1209:7.1312:3; Kno.1965p:86; Koe.1981p:94(stig).99(vogels); Köl.1969p:29.97.99 (stig); LAu.1902; Lin.1999; Lor.1993p:54.55; Mel.1978p:640(vig).672; 111p:518-23; Oe3.1985p:167H66.168H67; Pas.1986p:129.134; Pir.1976p:88.89; RR2.1640; S& G.1992p:32(boven:1).83; Sta.1983p:102(ontv.van Honorius-paus-3 goedgek. regel); Stn.1987p:64.65; Tim.1974p:223(myst.huw.).256; TSÉ.1994p:250(†Dominicus); Vce.1990»Francis; VOs.1989p:84(mid).86.90; Vsp.1975p:40.50; Waa.1985p:98; Wns.1982p:51; Zck.1975p:99; Zur.1987; Dries van den Akker s.j./2007.09.22]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen