×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Rigobertus (ook Gobert, Robert of Robertus) van Reims osb, Frankrijk; abt & aartsbisschop; † vóór 743.
Feest 4 januari & 17 juni.
Aanvankelijk was Rigobertus abt te Orbais aan de Marne in het Frankische rijk. Eenmaal aartsbisschop van Reims, werd hij dwarsgezeten en tenslotte verjaagd door zijn petekind, Karel Martel (= 'Karel de Hamer': † 714). In diens ogen had Rigobertus een ernstige fout begaan: hij was neutraal gebleven ten opzichte van alle veroveringstochten van zijn petekind, Karel.
Aanvankelijk moest hij ver weg, maar zijn opvolger, bisschop Milo van Trier en Reims, stond hem toe als kluizenaar te leven te Gernicourt in de buurt van de stad Reims. Hij was de eenvoud zelve, en droeg niemand haat na.
Legende: De Maaltijd van Rigobertus
De heilige bisschop Rigobertus had erge honger. Hij liep hier samen met zijn knechtje Peter op de weg naar Reims, zonder vanmorgen ook maar een hap gegeten te hebben. Zij moesten geld gaan brengen naar Wibertus, de gouverneur van de stad. Dat had hij nog van de bisschop te goed. Het was al het geld dat de bisschop bezat en ze hadden dus geen cent om iets voor hun ontbijt te kopen. Bij elke bakkerswinkel die zij voorbijgingen, wierp Peter een begerige blik naar binnen. Maar de goede heilige Rigobertus zag daar allemaal niets van; hij had zijn ogen neergeslagen naar de grond en zong onder het lopen zachtjes hymnen en liederen voor zich heen. Toch voelde ook zich een beetje wankel.
De goede oude Sint Rigobertus was straatarm. Zeker, hij was bisschop, maar de koning van Frankrijk mocht hem niet. Die had hem daarom van het hof weggestuurd; hij moest maar zien bij welke arme boeren hij onderdak vond. Zo was hij terechtgekomen in het achterlijke boerendorpje Gernicourt. Toch vond Sint Rigobertus dat niet al te erg. Hij hield van zijn mensen daar, vooral van zijn knechtje Peter. Hij was bij Rigobertus ingetrokken en hielp hem met allerlei hand- en spandiensten. Maar hoewel de mensen eigenlijk dankbaar moesten zijn dat zij een bisschop in hun midden hadden, waren zij dom en zelfzuchtig; ze dachten alleen aan zichzelf en nooit kwam het in hun hoofd op om iets te delen met de arme Rigobertus. Natuurlijk, ook zij waren arm, maar hun land bracht voldoende op om goed van te leven: groenten, melk, kaas, boter, eieren. En zo leefde Rigobertus altijd met honger in zijn lijf.
Hoewel het Rigobertus stak dat zij nooit op het idee kwamen hem te helpen, zei hij er niets van en hield hij die pijn voor zichzelf. En zo wist ook Peter niet hoe lang de heilige bisschop soms genoodzaakt was te vasten en zonder eten toe te kunnen. Wie de heilige man ook tegenkwam, altijd had hij een opgeruimde joviale groet en een vriendelijk woord. En ook tijdens zijn bezoeken aan de gouverneur in Reims, kwam er nooit een klacht over zijn lippen. Hij wilde alleen maar dat derden een goede indruk kregen van zijn mensen thuis.
En zo droegen zij het geld af aan de steenrijke gouverneur zonder ook maar met een woord te reppen over de armoedige omstandigheden waarin ze zelf moesten leven. En dat, terwijl je door de openstaande deur heen kon zien, dat er juist een rijk gedekte tafel klaarstond. De geur van heerlijke spijzen deed hem het water in de mond lopen. Daarom stond de bisschop weer snel op, nam zijn staf en begaf zich naar de deur. Maar de kleine Peter keek zo vaak met begerige blikken naar al dat heerlijks op de tafels, dat gouverneur Wibertus het wel moest merken. Misschien drong het nu ook tot hem door hoe mager en ongezond de bisschop eruit zag. In ieder geval riep hij de twee terug en zei op vriendelijke toon: "U zou mij een groot genoegen doen, wanneer u en uw knechtje bij mij bleven eten. Het eten staat juist op tafel." Maar Rigobertus moest op tijd terug zijn voor de dienst in de kerk, en zelfs als ze nu meteen vertrokken, zou hij amper op tijd zijn, laat staan als hij uitgebreid ging zitten eten; bovendien wilde hij niet de indruk wekken dat zijn mensen thuis hem verwaarloosden. Dus antwoordde hij: "Dat is zeer vriendelijk van u Heer Wibertus. Dank u wel. Maar wij moeten snel terug naar Gernicourt om op tijd te zijn voor de dienst. Kom, Peter, m'n jongen, we moeten gaan."
Tranen van teleurstelling sprongen de jongen in de ogen. Hij was ontzettend graag gebleven. Het zag er allemaal zo lekker uit. En hij had zo'n honger. Maar hij zou zich nooit verzetten tegen de wensen van zijn meester. En zo begaven zich beide mannen naar de buitendeur, hoewel de gouverneur er nog eens bij hen op aandrong. Maar juist op dat moment klonk er van buiten voor de deur een geweldig rumoer. Een van de huisbedienden kwam de zaal binnenstappen, terwijl hij met moeite een gans in bedwang hield, die angstig met zijn vleugels van zich afsloeg en een schor geschreeuw liet horen.
"Wat moet al dat lawaai in mijn huis?" vroeg de gouverneur op scherpe toon. "Neem me niet kwalijk, meester, maar deze gans is een geschenk van weduwe Renée; zij vroeg mij of ik hem aan u wilde overhandigen."
"Wat moet ik daar nu mee, sprak hij nog steeds uit zijn humeur. Ik heb zelf al beesten genoeg; mijn hokken puilen uit. Zeg maar tegen de weduwe dat ik het niet kan aannemen." Hij was nog niet uitgesproken of hij kreeg een idee: "Of nee - en nu wendde hij zich tot de bisschop, kijk eens aan waarde heer, nu u niet bij ons kunt blijven eten, wilt u misschien zo vriendelijk zijn de maaltijd in de vorm van deze vette gans mee naar huis te nemen. Dan kunt u hem daar lekker opeten. U zou mij er een groot plezier mee doen."
Sint Rigobertus aarzelde. Maar toen hij de gretige blik zag van zijn knechtje, stemde hij toe, en bedankte vriendelijk. "Neem jij hem bij je, Peter, maar pas op dat hij je niet bijt." Het dier pikte vervaarlijk om zich heen, krijste en klapperde met haar vleugels, maar tenslotte wist Peter toch zijn arm eromheen te slaan en zo aanvaardden zij de terugtocht. De jongen liep vlug; hij verheugde zich op de heerlijke maaltijd die hem nu thuis te wachten zou staan. Maar de bisschop was de honger alweer vergeten; had weer zijn oude gewoonte hernomen; hij had zijn ogen neergeslagen naar de grond en zong neuriënd zijn psalmen en dacht aan verheven dingen. Precies op die manier had hij geleerd alle ongemakken de baas te blijven. Maar plotseling werd hij uit zijn overpeinzingen wakker geschud. Een kreet, een luid gesnater een heftig gefladder; en toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij nog juist hoe het beest triomfantelijk in de lucht verdween. "Was de gans sterker dan jij?" vroeg de oude man vriendelijk. “O vader, wat moeten we nu. Nu hebt u straks nog niks te eten, en ik ook niet. Wat ben ik toch een stommeling.” En hij barstte in snikken uit. "Welnee, jongen, zo zit het niet. Het dier had natuurlijk helemaal geen zin om gebraden en opgegeten te worden. Hoe zou jij het vinden..." Enfin hier volgde een lang troostverhaal en de bisschop besloot: "Als ze jou gevangen zouden nemen met de bedoeling je dood te maken, dan zou jij natuurlijk ook alles doen om vrij te komen. Ik kan dat beest goed begrijpen. Niet jij bent dom, maar hij is verstandig. Kom op, het is jammer van onze maaltijd, maar we krijgen wel wat."
Zo vervolgden ze hun weg. Maar nu er geen middagmaal meer in het verschiet lag, leek de weg wel eens zo lang en eens zo zwaar. Peter had het gevoel dat hij geen voet meer voor de andere kon krijgen. Maar Rigobertus merkte het niet. Hij keek weer naar de grond, zong zachtjes zijn liederen voor zich uit en dacht onder het gaan aan verheven dingen. Hoe dichter ze hun dorpje naderden, hoe moeizamer Peter begon te lopen en hoe harder de bisschop liep te zingen. Tot ze opeens werden opgeschrikt door een hoop geluid in de lucht. Een grote vette gans kwam aangevlogen, beschreef een paar cirkels boven de twee wandelaars en streek tenslotte neer tot vlak voor Rigobertus' voeten. Het dier snaterde luid naar de heilige bisschop, alsof het hem iets te vertellen had. De twee waren uiterst verrast. Met zijn grappige waggelpas begon het beest mee te wandelen. Alsof hij zei: "Ik kon toch niet weten dat jullie zo'n honger hadden, en dat je nu geen middagmaal zou hebben. Daarom kreeg ik spijt en ben ik teruggekomen. Ik zal niet meer wegvliegen en met jullie meegaan naar huis." Peter wilde het beest bij de hals pakken zodat het niet voor een tweede keer kon wegvliegen, maar Rigobertus voorkwam dat door een waarschuwende vinger op te heffen. En inderdaad, de gans vloog niet weg, maar waggelde moeizaam achter de twee aan. Zo bereikten zij hun dorpje Gernicourt. Daar trokken zij veel bekijks. Zoiets vreemds hadden de inwoners nog nooit gezien. Bij zijn huisje aangekomen, beëindigde de heilige bisschop zijn gezang en streek het brave dier teder over de veren: "Je bent een trouwe vriend. Daar zul je voor beloond worden. Schud je veren er maar eens goed voor op, en maak je maar mooi. Want nooit zal iemand een vinger naar je uitsteken. We eten je niet op, maar nemen je bij ons in huis als een huisvriend. Ik nodig je uit mij overal te vergezellen op mijn wegen.
Deze gebeurtenis had eindelijk indruk gemaakt op de bewoners. Vooral toen zij hoorden hoe het beest eerst was weggevlogen en uit eigen beweging weer terug was gekomen. Ze gaven Rigobertus groot gelijk dat hij zo'n trouwe kameraad niet wilde slachten. Nu kwamen ze uit bewondering en eerbied allerlei voedsel brengen, want anders had hun arme bisschop niets te eten, zo begrepen ze. De kleine Peter juichte van dankbaarheid en riep: "Wat ben ik blij dat we die gans niet hebben opgegeten. Anders was dit allemaal nooit gebeurd. Vader Rigobertus legde zijn hand op het hoofd van de jongen en sprak: "Mijn jongen, je zult er in je leven nooit spijt van hebben, als je goed bent voor een vogel of welk ander dier ook."
Zo kwam het dat ze sindsdien steeds iets te eten hadden en dat Rigobertus altijd een gans bij zich had. Trouw bezochten ze samen zieke en arme mensen. Zelfs toen de bisschop weer eens een boodschap moest bij de gouverneur in het verre Reims, liep de vogel het hele eind mee. Wibertus was niet weinig verbaasd, toen hij zijn cadeau terugzag; hij moest er een beetje om lachten, maar intussen dacht hij: "Nou, dan zal het destijds met die honger ook wel meegevallen zijn, anders hadden ze dat beest meteen soldaat gemaakt. Zo zie je maar, hoe weinig je de mensen kunt vertrouwen." Maar daarmee bewees hij eigenlijk alleen maar, hoe weinig sommige hooggeplaatste mensen voor dieren voelen.
Ook naar de kerk ging de gans natuurlijk met onze heilige man mee. Maar ze begreep wel dat zij daarbinnen niet thuishoorde. Dan bleef ze buiten op het pleintje wachten; schudde haar veren in de zon, en pikte tussen het gras naar voedsel. Wanneer haar meester weer naar buiten kwam, ging ze onmiddellijk met hem mee. De twee werden een vertrouwd gezicht. En toen de gans na een aantal jaren stierf van ouderdom, had Rigobertus daar veel verdriet van, en alle mensen met hem.
[166;naar:167p:247-261]
Zijn opvolger gaf hem in de bisschoppelijke kerk een eenvoudige functie: hij moest bij alle plechtigheden voor het altaar zorgen. Dat was goed aangevoeld, want de heilige man wilde niet meer; hij moet vóór het jaar 743 gestorven zijn.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen