× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 612  Kentigern van Glasgow

Info afb.

Kentigern (ook Cyndeyrn, Kentigernus, Kintigern, Mahoe, Mochaoi, Mochua, Mungho of Mungo) van Glasgow (ook van Elwy), Schotland; bisschop & geloofsverkondiger; † 612.

Feest † 6 & 13 & 14 januari

De levensbeschrijving van Kentigern zoals wij die nu kennen, werd in de 12e eeuw opgetekend door monnik Jocelyn van Furness, dus ruim vijfhonderd jaar na zijn dood. Hij had met name de bedoeling om de bisschopszetel van Glasgow meer aanzien te geven. Volgens de traditie ging deze terug op Kentigern, bijgenaamd Sint Mungo. Tot meerdere eer van zijn grondlegger ontleende Jocelyn links en rechts aan andere heiligen bijzondere gebeurtenissen en wonderverhalen, zodat het thans niet meer is uit te maken, waar we nog van doen hebben met verhalen die historisch gesproken met Sint Kentigern verbonden zijn.
Volgens de overlevering was hij een zoon van de heilige Tannoc († 603; fees t 18 juli).

Uit de legende van Sint Tannoc
Haar vader was koning Loth (ook Llewddyn Luedogg van Dinas Eiddyn = Edinburg) van de Picten, de oorspronkelijke bewoners van Schotland. Hij was geen christen. Maar zoals in die tijd gebruikelijk was in adellijke kringen, had hij de zorg voor de opvoeding van zijn dochter toevertrouwd aan de zusters van het naburige klooster dat onder leiding stond van de heilige Monenna of Modwenna. Daar groeide bij Tannoc het verlangen om straks op volwassen leeftijd zelf toe te treden tot de kloostergemeenschap. Ze wilde zich geheel aan de Heer geven. Haar vader had echter andere plannen. Hij arrangeerde een huwelijk tussen zijn dochter en prins Owen (of Eugenius) van de westkust, het tegenwoordige Cumbrië. Zo zou er in Schotland een groot koninkrijk kunnen ontstaan. Hij liet Tannoc dus op het paleis ontbieden en stelde haar aan de prins voor. Zij bracht in het midden dat zij zich al had gegeven aan een koning waarbij deze prins niet in de schaduw kon staan. Een regelrechte belediging van vader en van zijn hooggeplaatste gast. Loth strafte haar door haar aan een varkenshoeder mee te geven. Dan kon ze bij de varkens nadenken.

Toen Tannoc als varkenshoedster met de dieren naar een eenzame plek in het bos was gegaan, werd zij onverhoeds overvallen en verkracht door prins Owen. De gevolgen konden uiteindelijk voor haar vader, koning Loth, niet verborgen blijven. Op zo'n schande stond de doodstraf. Hij liet haar op een kar zetten welke hij van de naburige rotsen van Traprain Law naar beneden liet storten. Gidsen laten toeristen en pelgrims tot op de dag van vandaag de wielsporen zien die als diepe gleuven in de rots zijn achtergebleven. Beneden werd ze opgewacht door de lijfwacht Loth. Toen zij nog bleek te leven, hebben ze haar zo'n tien kilometer verderop naar de oever van de rivier gesleept en daar in een gammel bootje zonder riemen of zeilen gezet. Waarschijnlijk durfden zij toch niet zelf de hand te slaan aan de gevallen prinses.
Overgeleverd aan de bewegingen van stroom en getij en begeleid door een school vissen, zoals de legende uitdrukkelijk vermeldt, dreef ze naar het westen en kwam bij Culross aan land. Op datzelfde moment schonk zij het leven aan een zoon. Mensen uit de buurt troffen haar aan en namen haar liefdevol op in hun midden. Zij maakten deel uit van de gemeenschap rond Sint Servan († 6e eeuw; feest 1 januari). Hij nam de zorg op zich voor moeder en kind. Hij was het ook - aldus de overlevering - die het kind 'Kentigern' doopte (= 'De Belangrijkste Heer') en hem de troetelnaam 'Mungo' gaf (= 'lieveling').

Tannoc leidde verder een leven dat geheel aan de Heer en zijn geloofsgemeenschap was gewijd. Ze was min of meer diacones. Ze moet op ongeveer 40-jarige leeftijd gestorven zijn.
[Bro.1903p:55.127;D'A.1985p:81»Thenog;DSB.1979»Enoc'h;Fre.1964;Gre.1983p:13(» 14 jan.); Rge.1942;Rge.1989;Spt.1983p:83-85;Vce.1990128; Reginald B. HALE f.s.a.scot 'The Beloved. St. Mungo, Founder of Glasgow' Ottawa/London/Paris, Univ. of Ottawa Press, 1989;ISBN 0-7766-0227-6; Dries van den Akker s.j./2003.02.19]

Er bestaat een hele reeks wonderverhalen uit Kentigerns jongensjaren te Culross. Zo zou hij de kok van het klooster uit de dood hebben opgewekt. Door een hemelse glans werd zijn heiligheid aangeduid.
Maar in dat klooster van Culross was niet alles koek en ei. Zijn medestudenten hadden een gloeiende hekel aan hem en maakten hem het leven zuur met pesterijen. Wellicht omdat hij werd voorgetrokken? Of vanwege zijn wondergaven?

Legende van het vuur
Zo vertelt een van de verhalen dat hij de beurt had om het vuur aan te houden. Daartoe moest hij 's nachts geregeld opstaan om een houtblok op het vuur te leggen. Ging het uit, dan moest men de zeer moeizame procedure beginnen van het tegen elkaar wrijven van droge stukjes hout; dat kon wel uren duren. Hoe dan ook, toen Kentigern midden in de nacht opstond voor het houtblok, ontdekte hij dat het vuur gedoofd was. Hoe hij ook porde en rakelde, geen vonkje lichtte op. Met de moed der wanhoop legde hij een nieuw blok op het vuur en begon zachtjes te blazen. En zie, het vuur gloeide op en het hout vatte vlam.
[Bro.1903]

Legende van het roodborstje
Bij een andere gelegenheid sneden zij de kop af van het lievelingsvogeltje van vader Serf: een roodborstje dat hem op zijn schouder gezelschap hield. Serf was er bijzonder aan gehecht. Zij snelden dan ook met de beide stukken naar vader Serf en beschuldigden Kentigern van deze wrede daad. Serf nam de dode ledematen in de hand en ging ermee naar Kentigern. Met grote droefheid vroeg hij wat de jongen bezield had om zoiets te doen. Achter hem bezworen de andere leerling-monniken dat zij allen gezien hadden dat Kentigern het gedaan had. De jongen ontkende natuurlijk. Vader abt vroeg dreigend of hij zijn onschuld bewijzen kon, anders zou er wat zwaaien. Kentigern nam de dode delen van het dieren in beide handen, hief zijn ogen ten hemel en vroeg de almachtige God of Hij hem en het onschuldige diertje te hulp wilde komen. Vervolgens plaatste hij het kopje op de romp. Onmiddellijk kwam het beestje tot leven, vloog naar zijn vertrouwde plekje op de schouder van vader abt en barstte uit in jubeltonen die luid schalden door de gewelven.
[Bro.1903]

Tenslotte verkoos de jonge Kentigern toch vandaar weg te gaan. Zijn levensbeschrijver hecht er aan te vermelden dat dit gebeurde met uitdrukkelijke instemming van de hemel. Zo zou er een pad droog gevallen zijn in de rivier de Forth, waardoor hij droogvoets en behouden kon oversteken. In Kernach bij Airth trof hij een zekere Sint Fergus, een hoogbejaarde kluizenaar. Kentigern besloot bij hem te blijven om hem in zijn laatste levensfase bij te staan; hij beloofde zijn begrafenis te verzorgen. Niet lang daarna stierf Fergus. Zijn jonge verzorger legde hem op een kar, voortgetrokken door twee wilde stieren. Toen de dieren de rivier de Clyde bereikten, waar in vroeger tijden Sint Ninian († 432; feest 16 september) had geleefd, weigerden zij verder te gaan. Daar begroef Kentigern zijn oude vriend en hing zijn kluizenaarsklokje, waarmee hij de mensen in zijn omgeving had opgeroepen tot het gebed, in de bomen. Daar ligt de oorsprong van de band tussen Kentigern en Glasgow. Hij restaureerde de vervallen kerk van Sint Ninian en bouwde er kluizenaarsverblijven voor zichzelf en zijn leerlingen. Op het graf van Sint Ninian plantte hij zijn beroemde bomen. Hij duidde zijn vestiging liefdevol aan met 'geliefde kerk'; in het Welsh Eglais Cu wat later verbasterde tot Glasgow.

Aldus Hale in zijn boekje over Sint Mungo. Anderen menen dat de stad haar naam ontleent aan 'glas cu' = 'groene rivier'.

Koning Rhydderch Heal van Strathclyde liet een bisschop uit Ierland overkomen om de jonge Kentigern tot bisschop te wijden. Zo'n procedure was daar ter plaatse indertijd niet ongebruikelijk. Kentigern zelf accepteerde de benoeming met grote tegenzin, want hij achtte zich er nog veel te jong voor. Hij trok er op uit om het evangelie te preken, waarbij Glasgow diende als hoofdkwartier.
Toen hij eens na geruime tijd terugkeerde naar zijn basisklooster, bleek dat een van de onderkoningen, Morken, met zijn dienaar Cathen een greep naar de macht had gedaan. Als gunsteling van Rhydderch werd hem te verstaan gegeven dat hij moest verdwijnen. Hij zocht een goed heenkomen in Cumbria en Noord-Wales. Daar verbleef hij onder andere in de pas gestichte kloostervestigingen van Sint Asaf († ca 600; feest 1 mei) en Sint David († 601; feest 1 maart).
In 573 kreeg hij bericht dat koning Rhydderch in ere was hersteld en vroeg om zijn terugkeer. Hij hernam de verkondiging van het evangelie, nu vooral in het zuidwesten van Schotland.

Legende van de bramen
De vrijgevigheid van koning Rhydderch was wijd en zijd bekend. Een Ierse koning geloofde die verhalen niet en zond zijn beste speelman om uit te zoeken of de koning echt zo gul was. Na een optreden tijdens een feest bood de koning hem inderdaad de prachtigste geschenken aan, maar met enig misprijzen merkte de speelman op dat hij dat thuis allemaal al had en als hij wilde kon hij daar eindeloos meer van krijgen. Hij wenste een meer bijzonder geschenk. De koning vroeg hem wat dat kon zijn.
"Als u echt uw naam eer aan wilt doen van een vrijgevige koning," aldus de speelman, "dan bezorgt u mij nu een schotel verse bramen."
"Maar het is midden in de winter...?"
"Dan heeft mijn koning dus toch gelijk, dat uw mildheid veeleer geveinsd is..."
"Ik zal kijken wat ik voor u doen kan," antwoordde de koning in verlegenheid gebracht.
Met een overwinnaarsglimlach ging de speelman bij de koning vandaan. Deze ontbood onmiddellijk Kentigern en legde hem zijn situatie voor. De heilige bisschop trok zich terug in de kerk en bracht een nacht door in gebed. Hij bracht God in herinnering hoe goed de koning altijd was geweest voor hem en voor de christelijke zaak. Bij het aanbreken van de morgen wandelde hij met een schaal de bossen in, vond een braamstruik die vol bramen hing, vulde zijn schaal en bezorgde hem bij de koning. Deze overhandigde hem aan de speelman. Op hetzelfde moment had deze spijt van het hooghartige spelletje dat hij met de goedheid van de koning had gespeeld, kwam tot inkeer, en besloot niet meer naar zijn koning in Ierland terug te gaan, maar zich de rest van zijn leven aan de Heer te wijden in het klooster van Kentigern.
[Fre.1964]

Een van de leerlingen die Kentigern er op uit zond om het evangelie te preken was Sint Constantine († 576; feest 11 maart). Jocelyn verhaalt nog het feit dat hij met abt Columkil van Iona († 597; feest 9 juni) de abtenstaf uitwisselde als een plechtig teken van vriendschap en onderlinge verbondenheid. Maar de veel betrouwbaarder levensbeschrijver van Columkil, Adamnan van Iona († 704; feest 23 september), vermeldt dit feit in het geheel niet. Wellicht waren de omstandigheden van Jocelyns dagen ernaar om de band tussen het bisdom Glasgow en het beroemde kloostereiland van Iona extra naar voren te halen?

Legende van Merlijn
In de Schotse plaats Drummelzier leeft de legende voort van Kentigerns ontmoeting met de tovenaar Merlijn uit de verhalen van koning Arthur. Merlijn was intussen hoogbejaard, zelfs al enigszins dement, wat wellicht mede werd veroorzaakt door zijn wroeging over het feit dat hij in de gevechten die koning Arthur had te leveren, steeds de partij van de heidense koningen had gesteund. Hij had tenslotte zijn toevlucht gezocht op de plek waar de Tweed en de Powsail Burn samenstromen. Daar wilde hij zijn laatste dagen slijten. Op een van zijn zendingsreizen kwam Kentigern daar langs en preekte er het evangelie. De woorden troffen het hart van de heidense tovenaar. Zo vond de man vlak voor zijn dood genade en vergeving.
[Spt.1983]

Kentigern stierf op het feest van Driekoningen van het jaar 612. (Er zijn bronnen die spreken van 603). Op dat moment zou hij de verbazingwekkende leeftijd van ruim 180 jaar bereikt hebben.

Patronaten
Hij is stichter en patroon van de Schotse stad Glasgow. In het wapen van de stad zijn dan ook zijn attributen terug te vinden: de bomen en zijn klokje, en daarnaast de zalm en de ring. De herkomst ervan gaat terug op een legende. Deze vertelt dat de koningin van Strathclyde een minnaar had aan wie zij de door haar man geschonken huwelijksring cadeau gaf. Dat kon natuurlijk niet verborgen blijven. De koning wist de ring aan de minnaar te ontfutselen en gooide hem in zee. Vervolgens maakte hij een geweldige scène bij zijn vrouw dat zij de ring was kwijtgeraakt en dat zij maar moest zorgen dat hij terugkwam. Zij nam haar toevlucht tot Sint Kentigern. Niet lang daarna ving een van zijn monniken op wonderbaarlijke wijze een zalm. Deze bleek de ring te hebben ingeslikt. Zo wist de heilige de koningin voor een groot onheil te behoeden.
In Cumberland zijn er minstens acht kerkjes aan hem gewijd. Waarschijnlijk bezocht hij die plaatsen of verbleef er zelfs enige tijd op zijn vlucht naar Noord-Wales. Sprott Towill merkt zelfs op dat er geen landstreek is in Schotland die Kentigern meer in ere houdt dan het Lake-district.


Bronnen
[Aut.1986; Bro.1903p:115.127; D'A.1985p:81; Fre.1964p:177; Frm.1996; Gby.1991p:429; Ggd.1991p:82.100; Gre.1983; HA1.1838p:68; Hlm.1994p:150; Lin.1999; Nwm.z.j.:0601; Nwm.z.j.»0601; Spt.1983p:129; Tou.1995p:63.65; Vce.1990; Dries van den Akker s.j./2010.02.25]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen