×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Gildas (ook Gedas, Gildasius, Gildasus, Goudas, Guedas, Guédas, Gueltas, Guetas, Guildasius, Gweltas, Gweltaz, Jildaz, Jodas, Veltas, Weltas of Yeltaz) Junior (ook Albanius [= uit Albion], Badonicus [= uit de Engelse plaats Bath], van Rhuys of de Wijze); Rhuys, Bretagne, Frankrijk; abt (& bisschop?); † 570.
Feest 29 januari.
Geschiedenis
Hij moet geboren zijn rond het jaar 500, volgens sommigen in Schotland, anderen menen in Cornwall, Wales, in de buurt van Bath; hij draagt dan ook de bijnaam 'Badonicus' naar het plaatsje Bath, omdat in het jaar van zijn geboorte daar de Britten de overwinning op de Saksen behaalden. Zijn vader moet Nau of Naus geheten hebben. Zoals in die tijd niet ongebruikelijk was, werd hij aan een abt toevertrouwd voor een goed opleiding. Hij ging in de leer bij de beroemde kluizenaar Illtut († ca 530; feest 6 november), abt van Llancarvan in Wales. Hij zat daar o.a. met Sint Samson († 565; feest 28 juli) en Sint Paul de Léon († 570; feest 12 maart), twee beroemde Bretonse bisschoppen.
Aanvankelijk verkondigt hij het evangelie in Schotland en Ierland, vooral in de omgeving van Armagh. Later steekt hij over naar Bretagne om op het eiland Houat het leven van een kluizenaar te kunnen leiden. Hij begint er het evangelie te verkondigen aan de plaatselijke bevolking die voornamelijk uit vissers bestaat. De mis leest hij in de taal van het volk, het Keltisch. Tezamen met twee collega's, David en Kado († 570; feest 24 januari), ontwerpt hij een complete inlandse liturgie.
De legende beeldt dit op haar eigen symbolische manier uit. Zij weet te vertellen dat Gildas de kunst verstond van het klokken gieten.
Legende
Sint Gildas was klokkengieter en ging er groot op. Maar in het Bretagne van de 6e eeuw waren de grondstoffen en werktuigen niet voorhanden. Vandaar dat hij zo nu en dan naar huis overstak om het vak niet te verleren. Bij zijn terugkomst bracht hij dan nieuwe producten mee, en maakte zijn collega-kluizenaars die her en der in Bretagne God luidop loofden, jaloers. Zo liet hij aan abt Kado één van zijn klokjes horen. Deze Kado beschouwde het leven als een pelgrimstocht naar het definitieve vaderland, en gaf daar uiting aan door almaar op pelgrimstocht te zijn: zo was hij al herhaalde malen in Rome geweest op het graf van de apostelen. Wat zou dit klokje hem mooi van pas komen: het had een prachtig geluid. Kado vroeg dus of hij het kon kopen. Maar Gildas antwoordde dat het niet te koop was, het was bestemd voor het altaar van Petrus te Rome. Maar Kado hield aan: "Ik zal je overladen met zilver..."
"Nee."
"Met goud dan."
"Nee, ik zeg je toch dat het bestemd is voor God en Petrus."
Eenmaal te Rome liet Gildas aan Petrus' opvolger zien wat hij had meegebracht: "Zelf gemaakt, heilige Vader; ik heb het helemaal uit Bretagne meegenomen om het hier op het altaar van Petrus achter te laten."
De paus nam het vol bewondering in zijn handen, probeerde het geluid, maar er kwam niks: "Je klokje klinkt niet. Heb je het wel eerst uitgeprobeerd?"
"Natuurlijk. Trouwens bij één van mijn collega's in Bretagne, een zekere Kado, deed hij het nog wel. Die had het nog wel willen kopen, maar ik zei dat ik er al een bestemming voor had..."
"Ach, Kado. Maar die ken ik goed. Die is hier al minstens zeven keer langs geweest. Weet je wat? Breng het naar hem terug met mijn groeten en mijn zegen. En neem van mij aan: het is niet nodig klokken naar Rome te brengen."
Toen Kado het klokje in zijn handen nam, klonk het mooier dan ooit tevoren.
[Roy.1986p:35]
Geschiedenis
Zo'n klokje werd door de abten indertijd gebruikt voor twee doeleinden. Ze riepen er hun medemonniken mee op voor het gebed. Maar ze sloegen er ook op met hun staf, wanneer zij een medemonnik een fout zagen maken; deze werd aldus in het openbaar tot de orde geroepen.
Zo staat Gildas erom bekend dat hij het herhaaldelijk opnam tegen priesters die hun oren liever lieten hangen naar rondtrekkende barden en minstrelen met hun berijmde fabels en andere flauwekul dan dat ze bij de christengelovigen kwamen luisteren naar aangenamer en heiliger liederen.
[Pap.1981p:18]
Legende
Er wordt verteld dat hij zijn collega Kado een keer aantrof, terwijl deze de gedichten van Vergilius zat te lezen. Het is goed hierbij te bedenken dat men in die tijd alleen maar hardop kon lezen. De tekst grijpt Kado zo aan, dat de tranen hem in de ogen schieten en een brok in de keel hem verhindert verder te lezen. Gildas heeft geen goed woord over voor zulk melodramatisch gedoe, terwijl het toch allemaal maar verzinsels zijn. Maar tussen twee snikken door legt Kado uit dat hij zoveel verdriet heeft bij de gedachte dat een dichter van zoveel schoonheid gewoon voor eeuwig verdoemd zou zijn.
"Zo gaat dat nou eenmaal met heidenen", zou Gildas geantwoord hebben. Een plotselinge windvlaag rukte Kado de papieren uit de handen, waarop ze naar beneden fladderden en uiteindelijk in zee terecht kwamen. Gildas mocht menen dat de Heer van de elementen hem gelijk had gegeven. Maar God moet medelijden hebben gekregen met Kado en zijn verdriet toch hoger hebben ingeschat. Want de volgende dag verscheen er bij vloed een vis aan het strand die de papieren met de schone literatuur in zijn bek keurig op het strand achterliet.
Geschiedenis
Ondanks deze strenge trekken stond Gildas bij zijn medemonniken en bij de plaatselijke bevolking in hoog aanzien. Hij werd al bij zijn leven beschouwd als een groot heilige. Onafzienbaar is de stroom mensen die naar hem toekomt. Het grootste gedeelte van de dag wordt hij naar de poort geroepen om mensen te woord te staan.
Legende
De mensen stroomden toe om hem te zien, aan te raken of om raad te vragen. De toeloop was zo groot dat er niet eens meer een rustig plekje was om te bidden. De kapel was uitgehouwen in de rotsen. Hij bad God met aandrang om uitkomst. Plots smolten de rotswanden om hem heen. Ze werden zo zacht als een mistbank. Hij stapte erin en drong er in door tot hij uitkwam op het uiterste topje van de berg. Daar slaakte hij een zucht van verlichting en dankte in de stilte van de eenzaamheid God op zijn blote knieën.
[Pap.1981p:51]
Geschiedenis
De hertog van Vannes nodigt hem uit om op het schiereiland Rhuys, gelegen op zijn grondgebied, een abdij te stichten. Al gauw sluiten zich anderen bij hem aan. Ook daar weten de mensen hem te vinden. Maar nu kan hij de zorg voor al die noden ook overlaten aan andere monniken, terwijl hijzelf aan de overkant van de baai, in de buurt van Blavet (aan de voet van het huidige dorp Bieuzy-les-Eaux (Morbihan), een stil plekje heeft om er te bidden.
Legende
Die baai was al sinds jaar en dag het jachtgebied van een bende zeerovers op. Hun vloot zocht bij laag water bescherming in de baai en voer uit als het vloed werd. Niemand kon daar ongehinderd voorbij; of je nu de linker- of de rechteroever langsvoer. Ze kregen je altijd te pakken en schudden je uit.
Tenslotte namen de omwonenden hun toevlucht tot Sint Gildas met de vraag of hij er iets aan kon doen. Deze bad God dat Hij de arme mensen te hulp zou komen en op hetzelfde ogenblik schoof er een zandbank voor de monding van de baai, zodat deze volkomen droogviel en de schepen van de zeerovers als dode vissen machteloos op hun zij lagen. Waarop zij zich genoodzaakt zagen ergens anders hun heil te zoeken.
[Pap.1981p:43]
Legende
Ook raakt hij betrokken bij de conflicten van zijn heer Guerech de Eerste. Deze had een dochter, Trifine, die ten huwelijk werd gevraagd door Conomor, de hertog van het naburige Cornouaille. Maar deze Conomor was een bruut en rokkenjager. Hij had al een behoorlijk aantal vrouwen gehad die de één na der ander op ellendige wijze aan hun eind waren gekomen. Dit gebeurde steeds, wanneer zo'n vrouw te kennen had gegeven dat ze een kind verwachtte... Vandaar dat Trifine weigerde met de houwdegen te huwen. Ze werd in die houding gesteund door haar vader: "Laat hij maar een bijzit nemen, als hij zo graag zijn pleziertjes wil en niet zijn verantwoording wenst te nemen." Hierop kwam Conomor bij Gildas aankloppen met de vraag of deze voor hem eens goed woordje wilde doen. Gildas liet hem zweren dat hij zijn leven zou beteren: "Tenslotte moet ik voor je in kunnen staan bij mijn heer, die mij zoveel weldaden heeft bewezen." Conomor zwoer alles wat Gildas maar vroeg. Het zo begeerde huwelijk kwam inderdaad tot stand. En alles verliep in peis en vree tot het moment dat Trifine aan haar man te kennen gaf dat ze in verwachting was. Hij overmeesterde haar en sloeg met één klap van zijn gigantische zwaard haar het hoofd af, "zo precies dat het lichaam daar tot aan de schouders geheel ongeschonden overeind stond, alleen het hoofd zat er niet meer op." Gildas was woedend en ging verhaal halen. Maar Conomor vreesde zijn heilige toorn en liet al de bruggen ophalen. Toen de heilige monnik zag dat hij er langs de voorkant niet inkon, trok hij, onafgebroken biddend tot God, om het kasteel heen. Toen wierp hij een handvol stof tegen de muren van het kasteel, dat daarop volkomen instortte. Hierbij raakte Conomor ernstig gewond. Hij werd voor straf verbannen en Gildas bracht de ongelukkige Trifine weer tot het leven terug.
[Pap.1981p:115]
Legende van Sint Bieuzy
Een andere kleurrijke legende komt uit het leven van zijn leerling Bieuzi († 6e eeuw; feest 24 november). Met zijn meester had hij zich gevestigd aan de oever van de Blavet aan de voet van de kaap van Castennac, niet ver van Pontivy. Ooit had hier het Gallische plaatsje Sulim gelegen, maar dat was ten gevolge van barbaarse invallen allang van de kaart weggevaagd. Het was van daaruit dat Gildas zijn beroemde klooster stichtte op het eilandje Rhuys vlak voor de kust.
De heilige Bieuzi stond erom bekend dat hij mensen en dieren van razernij kon genezen. Daarom liet een heer uit de buurt hem middels een bediende vragen of hij zijn jachthonden van de hondsdolheid kon komen verlossen. Maar het verzoek bereikte hem juist op een kerkelijke feestdag. Bieuzi stuurde de knecht dus terug met de boodschap dat hij zou komen nadat hij zijn religieuze verplichtingen zou zijn nagekomen. Maar die heer was gewend gehoorzaamd te worden en ontstak in woede. Hoogstpersoonlijk ging hij erop af en trof Bieuzi inderdaad midden in de mis. Hij gaf hem zo'n geweldige slag met zijn zwaard op het hoofd, dat het onwrikbaar vast in de schedel bleef steken.
Van die heer wordt verteld dat hij bij thuiskomst nog altijd niet tot bedaren gekomen was. Zijn honden waren nog altijd niet genezen: ze stortten zich op hun baas en verscheurden hem ter plekke.
De legende vertelt dat de heilige met dat wapen in zijn hoofd toch rustig de mis afmaakte, nog enige woorden van troost sprak tot zijn gelovigen en zich vervolgens in de richting begaf van Sint Gildas, die zich in zijn klooster te Rhuys bevond. Hij hoopte van hem een laatste zegen te kunnen ontvangen. Heel de parochie liep te hoop en vergezelde hem op zijn bizarre tocht. Men sliep een paar uurtjes in Pluvigner, aan de rand van het bos van Lanvaux (Morbihan). De volgende dag ging het gezelschap scheep bij Baden voor de korte oversteek naar Rhuys. Daar stuitte men op een processie die van de andere kant kwam: het was Sint Gildas die in een visioen tijdens het zingen van de vespers was gewaarschuwd en hem nu met zijn monniken tegemoetkwam. Zo is Bieuzi gestorven. Een locale traditie houdt echter vol dat de ontmoeting tussen de beide kluizenaars plaats vond te Pluvigner en dat de heilige martelaar daar stierf in de armen van zijn meester.
Geschiedenis
Uiteindelijk keert hij terug naar Houat waar hij sterft op 29 januari 570. Volgens de legende volbracht hij die tocht over zee in een gammel bootje, gevormd door een stok in zijn mantel te steken; hij zelf blies de wind in de zeilen.
Hij heeft een beroemd boek nagelaten: 'De ondergang van Brittannië'; daarin wordt de geschiedenis van Brittannië beschreven tot en met de invallen van de Saksen. Rampen nemen er een grote plaats in. Vandaar dat hij wel wordt genoemd 'de Jeremia van Brittannië'.
[Roy.1986p:27]
Verering & Cultuur
Hij ligt begraven in de kerk van Sint Gildas te Rhuys. De kerk van Carnoët schijnt ook enkele relieken te bezitten.
Patronaten
Op het Ile-Saint-Gildas werd een jaarlijkse boetprocessie (een 'pardon' ) gehouden op Pinksterzondag of -maandag. Hij genoot er verering als beschermer van de paarden. De processie trok met paarden en al over de drooggevallen vloedlijn naar het eilandje tegenover Port-Blanc, waar de deelnemers zich verzamelden op de binnenplaats van het boerderijtje. Opvallend was hoe rustig de paarden zich gedroegen, ook al waren ze soms met meer dan honderd. De bedevaartgangers, die allemaal uit de nabijgelegen plaatsjes kwamen (want verderop riep men andere heiligen aan ter bescherming van de paarden), hadden een stuk brood bij zich dat ze lieten zegenen; vervolgens streken ze er even het beeld van Gildas mee aan. Thuis werd dat brood zuinig bewaard, soms wel vier jaar lang! Als een paard ziek werd, kreeg het ervan te eten.
Een dergelijke pardon had je zelfs drie keer per jaar in Carnoët: op 29 janauri, de feestdag van de patroon, op Drievuldigheidszondag (= zondag na Pinksteren) en op de eerste zondag van september. Terwijl binnen de mis werd gelezen, voerde men buiten de paarden rond de kapel tegen de wijzers van de klok in; vervolgens liet men ze drinken aan de bron. Ook sprenkelde men wat water in de oren van het dier. Tenslotte ontvingen alle dieren voor de kapel de zegen.
In vroeger tijden moet er soort kooi in de kapel geweest zijn, waarin de hanen werden gestopt, die aan de heilige cadeau werden gedaan. Dat moet een mooie mis geweest zijn, waarbij de ene haan na de andere het uitkukelde. Vóór de Eerste Wereldoorlog schijnt er ook nog een gebruik geweest te zijn, dat er een haan hoog van de toren naar beneden werd gegooid. Beneden op de grond brak er dan een heilige strijd los om de kop van het beest te bemachtigen. Want dat bracht geluk.
[Mlu.1990p:15]
Naast de paarden beschermde Sint Gildas in andere plaatsen van Bretagne ook de runderen, bv. langs de Blavet. In vroeger tijden liet men tijdens de mis de honden gewoon los in de kerk rondlopen. Na afloop trok men naar de heilige bron, waar de honden mochten drinken en stuk brood kregen uit 'het gat in de steen', het 'hondengat' genoemd.
[Mlu.1990p:32]
Nog verder terug, zo rond 1825, hield men in het Bretonse plaatsje Mellionec een grote 'pardon', waarbij een vreemd gebruik in ere werd gehouden. De jongelui wedijverden met elkaar in dronken worden, wat meestal uitliep op vechtpartijen, niet zelden met dodelijke afloop. Hier werd een einde aan gemaakt door de dronkemannen te vervangen door vijftig honden. Men liet ze drinken uit de bron van Sint Gildas, terwijl hun brokken brood werden toegeworpen. Dit veroorzaakte wilde vechtpartijen onder de dieren. De uiteindelijke winnaar zat onder het bloed.
[DSB.1979]
Tenslotte gold Sint Gildas hier en daar ook als patroon van de varkens, bv. te Guegon. Ook hier werden er 'pardons' gehouden op Eerste en Tweede Pinksterdag. Offergaven werden aangedragen, zoals speenvarkentjes en ham; in de week daarop werd dat alles verkocht. Na afloop van de plechtigheden plukte men een takje af van een duizend jaar oude taxusboom naast de kapel.
[Mlu.1990p:41]
Sint Gildas geneest ook hoofd- en tandpijn.
Hij geldt als patroon van de stad Vannes.
Er zou ook nog een Gildas Sr geleefd hebben; hij zou geboren zijn in Bretagne in 421. Na omzwervingen in Ierland, Gallië en Groot-Brittannië zou hij uiteindelijk op hoge leeftijd gestorven zijn in het beroemde klooster te Glastonbury, in het zuidwesten van Engeland: 512. Ook zijn feestdag staat op 29 januari.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen