× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1675  Roeland de Pottere

Info afb.

Roeland de Pottere s.j., Brugge, België; missionaris in de Hollandse Missie; † 1675.

Sterfdag 13 april.

In 2008 publiceerde Paul Begheyn SJ in LIAS [35 (2008) 1-2 pp.187-208] een ooggetuigeverslag van de pastorale activiteiten van Roeland de Pottere. Deze pater verbleef in de Delftse statie van 1621 tot 1662. Begheyn meent dat het eigentijdse document niet eerder geschreven kan zijn dan 1667. Hier volgt een omzetting in hedendaags Nederlands (door Dries van den Akker SJ).

Inleiding

[Folio 63v]
Ik ondergetekende ben hier allemaal bij aanwezig geweest.
Alles wat hierna volgt gaat over Pater Roeland De Pottere.

Hij is naar Delft gekomen om de gemeente te dienen in het jaar 1621.
Hij was altijd bereid om zieken te bezoeken en bij te staan in hun ziekten, om kinderen te dopen en huwelijken in te zegenen. Als hij mensen ervan kon weerhouden zonden te begaan, schoot hij te hulp om de mensen weer op het rechte pad te brengen en de deugd bij hen wortel te doen schieten. Dat was zijn werk. Hij heeft net zoveel in zijn eentje gedaan als tegenwoordig door zes anderen wordt gedaan. Hij ging naar ’s Gravezande om bezoeken af te leggen, alsmede naar Wateringen, Rijswijk en met name Voorburg, Veur, en Leidschendam, Zoetermeer, Akkersdijk, Papsou en Den Hoorn. Hij was er nog maar net of er werd een streng plakkaat uitgevaardigd tegen de paters van de Sociëteit, waarin per hoofd werd gedreigd met een boete van zeshonderd guldens.

Hij moest zich verborgen houden, zodat sommige mensen hem twee of drie weken niet te spreken konden krijgen. Het was toen zo riskant voor de paters dat hij er overdag niet op uit durfde te gaan. Als hij op bezoek moest bij zieken, trok hij een donkere schipperstrui aan; zo ging hij de mensen helpen om maar niet bekend te worden.

Verschillende voorzieningen in de stad

Ik ben er met de pater dertig jaar op uit gegaan.

Dan ging hij in de stad de mensen thuis opzoeken ’s nachts en overdag, nooit in een en hetzelfde huis, altijd van het ene huis naar het andere; nu eens bij juffrouw Agata Sandelin, dan weer in De Passer, of bij Trijntje Willems, Sasbout van der Dussen aan de Koornmarkt, Pieter van der Dussen of Willem Aeriens op de hoek van de Watersloot. Daar werd hij eens achterna gezeten door de schout; dat was bij een lakenkoopman. Men wist zo gauw niet hoe meneer weg kon komen. Van een droogscheerdersknecht legde hij een stuk laken over zijn schouders met een rood voorschoot voor, en kwam zo langs de wacht tot op het Begijnhof bij Neeltje Jacobs, de zus van Pater Duyst. Zo wist hij te ontkomen.
Hij heeft wonderlijke dingen meegemaakt. God zal het hem lonen.

Bij mij thuis is dikwijls kerk gehouden. Het was zo angstig dat op een Paasdag zes mensen werden geholpen. Hij heeft ook bij meneer Dassegny ondergedoken gezeten; ook Aafje van der Velde’s ouders hebben hem in moeilijkheden geholpen; bij mij thuis heeft hij dikwijls ’s nachts en ’s morgens vroeg gepreekt. In een moeilijke periode heeft hij op een Aswoensdag bij mij thuis aan wel honderd mensen die af en aan kwamen het heilige askruisje gegeven.

Die van Rotterdam wist niet waar men Pater Maillart moest begraven.
Pater De Pottere kwam bij met de vraag of ik er iets op wist. Ik zei ja. Door paters zorg is hij begraven in mijn graf te Voorburg.

Bezoeken aan prestlijders

Hoeveel zieken die aan ‘de ziekte’ leden hij heeft geholpen: ik zou het niet weten.

[Folio 62r]
Hij heeft het nodige te lijden gehad van de wereldheren, maar hij heeft ze altijd vriendelijk bejegend. Hij heeft met name veel te lijden gehad meteen na zijn aankomst. Hij mocht niet dopen, niet trouwen of het Heilig Oliesel toedienen.

Het is allemaal goed gekomen door zijn bescheidenheid en het feit dat hij zich de minste toonde; hij hielp de andere priesters doordat hij hun mensen bezocht die ‘de ziekte’ hadden. Op die manier heeft hij alle onheil overwonnen.
In Voorburg stierf een heel huisgezin aan ‘de ziekte’: 7 mensen. In een ander huis stierf een oude vrouw aan ‘de ziekte’: zij was door al haar vrienden in de steek gelaten. In Voorburg werd de pater geholpen door een vrouw van tachtig die niet bang was voor ‘de ziekte’. Hij heeft een oude vrouw haar kerkrechten gegeven.

Haar dochter gaf meneer een aalmoes: een halve Spaanse mat, 24 stuivers. Meneer zei me toen: “Het vrouwtje zit daar zo arm bij een lamp; ga haar het geld terugbrengen. Het vrouwtje zou wel eens arm kunnen zijn.” Aldus meneer. Toen het vrouwtje stierf, bleek ze wel twintigduizend gulden rijk. Zo eerlijk was de pater; niet hebberig.

Nog een man geholpen bij de nieuwe ziekte te Schipluiden. Zij gaven de pater een halve rijksdaalder. Hij zei: ‘Toe, ga het geld terugbrengen. De mensen hebben het waarschijnlijk zelf hard nodig.’ Zo precies was meneer. Als zij gezegd zouden hebben: ‘Meneer, ik geef u dit bij wijze van aalmoes,’ dan zou hij het gehouden hebben. Maar dat deden ze nu eenmaal niet. Daarom wou hij het geld niet zelf houden.
’s Nachts hield men buiten de Rotterdamse Poort kerk in de scheepmakerij. Het was er stampvol. Want zo hoefde het schippersvolk niet in de stad naar de kerk te gaan.
Zo ging het ook ’s nachts in Papsou op de quatertemperdagen.
Ook in Den Hoorn, buiten Delft.

Er werd ook kerk gehouden te Wateringen. Er kwamen veel mensen samen bij Roelandt Pieters, en bij het boterboertje, en bij de honingboer in Wateringen. Dat waren riskante tijden. Maar Godlof is de pater nooit door een schout betrapt.
Buiten op het land in het Rietveld, tijdens de ziekte ’s nachts een man en een vrouw bijgestaan. Meneer heeft nog juist op tijd de biecht kunnen afnemen. De volgende morgen waren de man en de vrouw allebei dood.

In de Doelenstraat drie mensen geholpen tijdens de ziekte. Er lagen daar in huis al twee doden in het stro. De volgende morgen waren de andere drie ook dood. De pater bleef langer dan een uur in een huis, waar de ziekte hevig woedde. In het gasthuis ‘In de gewapende zwaan’ twee mensen geholpen en bijgestaan en de biecht afgenomen, en hun kerkelijke plichten doen nakomen. Ze lagen ziek van de Spaanse pokken; ze stonken als een prei. De pater is er wel een uur bijgebleven. Het was er niet te harden van de stank, maar die mensen hadden buiten hun schuld die ziekte opgelopen. In de Kloksteeg ook een gezin ’s nachts bijgestaan tijdens de ziekte; ook in de Giststeeg en ook in de Poppesteeg.

Een oude vrouw van tachtig jaar in de Bagijnesteeg, die sinds zestig jaar niet meer had gebiecht, ’s nachts geholpen. Een oude man van tachtig jaar zijn kerkelijke verplichtingen doen nakomen; door hevige twijfel had hij niet gebiecht. Meneer was wel een half uur bij hem. Tenslotte heeft hij hem de biecht afgenomen. Meneer was nog geen uur bij die zieke weg, of de man was dood. Men had op het Bagijnhof om een wereldheer gevraagd, maar die weigerde te komen. Het was te riskant. Aanvankelijk konden wij de pater nergens vinden, maar uiteindelijk vonden wij hem toch. De pater is die man onmiddellijk gaan helpen.

[Folio 62v]
De pater was in Zoetermeer bij Joost Scheepmaker, en hield daar ’s nachts kerk in de riskante tijd. Daar was een procureur komen wonen die niet in de gaten had gehad dat daar de ziekte heerste. Meneer pater ging de man helpen, deed hem zijn kerkelijke plichten nakomen, biechten en communiceren. De pater stond die procureur onbekommerd bij in zijn nood. Een dag of twee daarna is die man gestorven. Drie of vier dagen daarna werd de dochter van die procureur ziek. Haar vader was al gestorven. Het was midden in de winter, toen de pater bij de dochter geroepen werd. De dagen waren op z’n kortst. De pater hielp het hele huisgezin; ze hadden allemaal de pest; hij was er wel twee of drie uur, met gevaar voor eigen leven.

Het was zwaar, toe wij naar Delft terug gingen; we waren zo’n anderhalf uur buiten de stad, recht tegen de wind in. Het sneeuwde zo hard dat de sneeuw ons in het gezicht woei. Ik zei: ‘Pater, u sleept mij maar mee in de troep.’ En ik kreunde onder het zware weer. Pater zei tegen mij: ‘Och lieve vader, u bent niet in nood. Denk eens aan Sint Steven. Die sneeuwvlokken zijn geen stenen; de sneeuw smelt, ‘zei de pater. ‘Die stenen kwamen vast harder aan!’ Toen zweeg ik. Pater was zo blijmoedig als een volmaakt mens. Al zat het ons nog zo tegen onderweg, wij legden ze te voet af.

Contact met Jan Baptist Stalpaert van der Wielen

Daarna ging ik in de nacht van Sint Agnes met de pater naar Voorburg. Het was gemeen koud en moeilijk. En pater hield er kerk bij de blinde weduwvrouw van Jasper Jacobss. Het was indertijd heel riskant. Die nacht had hij tachtig communies. Zo heeft pater gewerkt. Hij heeft bij diezelfde nog eens kerk gehouden; toen waren er wel driehonderd mensen; over de honderd communies, en dat allemaal ’s nachts! De volgende morgen moest pater daar weer weg en de corporale met de geconsacreerde hosties bij meneer Stalpaert brengen. Die hield kerk ten zuiden van Den Haag. Dat was wel anderhalf uur verwijderd van waar de pater kerk gehouden had. Want de pater had toen heel wat te stellen met de wereldheren. Toen de pater er pas was, wilden zij niet dat de pater pastorale taken uitoefende. Daarom moest de pater de corporale met het heilige, gezegende sacrament bij meneer pastoor Stalpaert brengen. En de pater zei tegen mij: ‘Zullen we blijven om naar de preek van de pastoor te luisteren?’ Ik zei: ‘Pater, doet u maar zoals het u belieft.’ Toen zei de pater: ‘Laten we maar liever gaan.’ En de pater stond even in twijfel of hij weg zou gaan of blijven. Maar tenslotte gingen we weg. We waren daar nog geen uur vertrokken, of de fiscaal uit Den Haag deed daar een inval. De samenkomst van meneer pastoor Stalpaert werd betrapt; al het volk werd opgeschreven. Meneer Stalpaert werd in boerenkleren tussen de boeren neergezet zodat men hem niet zou herkennen. Wat een geluk dat de pater daar met mij is weggegaan. Stel je voor dat zij de pater voor de pastoor gehouden zouden hebben, en dat zij gezegd zouden hebben: ‘U bent de paap die wij zoeken.’ Zulke dingen heeft de pater allemaal meegemaakt; hij is aan allerlei rampen ontkomen.

Ontmoetingen en sacramentbedieningen midden in de winter

Midden in de winter - het was Kerstmis - ’s nachts een grote samenkomst gehouden, met wel vier- of vijfhonderd mensen, en zeker meer dan honderd biechten gehoord. Duurde tot vier uur ’s nachts, maar rond een uur of drie zijn pater en ik weggegaan. Het was zo donker dat wij totaal niet geweten zouden hebben waar wij waren, hadden wij bij de Leidse Dam geen licht gezien. Daar stonden de pater en ik voor een brede sloot. Wij hadden gevaar gelopen allebei te verdrinken, als Onze Lieve Heer hem en mij niet behoed had. Zulke gevaren heeft de pater dus gelopen.

Het was ook midden in de winter dat pater vanwege een paar kunstwerken naar Rhoon is geweest. Het ging om enige ornamenten die voor de kerk gemaakt zouden worden. Het was ’s nachts slecht weer: Overdag had het gesneeuwd en gevroren, en ’s middags had het gedooid. Toen pater uit Rhoon vertrok was het zo slecht dat hij en ik niet wisten hoe we in Schiedam over de Maas konden komen. Het werd zo donker dat pater en ik gevaar liepen een ongeluk te krijgen voor we Schiedam hadden bereikt. Eenmaal in Schiedam wisten wij niet hoe we in het pikkedonker in Overschie moesten komen. Het had die avond weer gevroren. Pater huurde een schuit die ons naar Overschie bracht. Tussen Schiedam en Overschie knarste de schuit door het ijs, het leek wel of hij aan de grond zou lopen. Toen wij in Overschie aankwamen, waren we zo nat dat pater en ik stijf waren van de kou; zo hebben we gewacht op de laatste schuit van Rotterdam. Zo kwamen wij ’s avonds rond negen uur in Delft. Dit heeft pater allemaal doorstaan; in zulke gevaren is hij geweest.

Eens is pater midden in de winter met gevaar voor eigen leven bij een zieke gehaald in het land van Den Briel en de Maas. Het Brielse Gat was dicht gevroren, zulk een harde vorst was er. En pater moest over het gevaarlijke ijs. En toen hij terugkwam, wist men niet of het ijs wel zou houden. Maar pater ging er overheen. Was hij door het ijs gezakt, dan hadden wij hem van zijn leven nooit meer gezien. Ik was niet bij deze gevaarlijke onderneming. Pater was alleen gegaan. Maar toen hij thuis kwam, heeft de eerwaarde mij het allemaal verteld.

Meer bezoeken aan pestlijders

Tijdens de grote sterfte logeerde pater bij juffrouw Anna Sandelin. Dan moest ik of mijn vrouw aan pater gaan zeggen welke zieken die de pest hadden er waren die door meneer geholpen moesten worden. Toen zei pater aan nicht Sandelin wat er van haar dienst was. Zij zegt: ‘Ik moet meneer spreken.’ Maar de juffrouw mocht niet weten dat hij naar de pestzieken ging. Ik kwam zo veel bij meneer dat de juffrouw bemerkte dat de pater pestzieken hielp. Daar was zij zo boos over dat zij buiten zichzelf was. En ik zei: ‘De pater komt bij mij. Wij zijn niet zo bang.’ Toen is pater bij  heel veel zieken geweest. Ik heb geen idee, hoeveel!

[Folio 63r]
En als pater dan ’s nachts thuis kwam van het helpen van zieken, nam mijn vrouw een emmer water. Die zetten wij midden op de vloer. ’s Morgens zat er dan een dik vlies op de emmer water. In de huizen waar hij kwam was er altijd vuur. Dan hield hij zijn mantel voor het vuur. Dat is zeer goed tegen de ziekte. En Onze Lieve Heer heeft ons die keer gespaard. En pater was voor alle zieken even hartelijk en bereidwillig. Ook las zij anders naar de heren van het Bagijnhof gingen, hij stond altijd klaar. Hij had een kataloog van al de straten van de hele stad. Zo heeft hij de armen even graag geholpen als de rijken: even bezorgd voor dienstmeisjes en knechten. Ik ben hem wel eens gaan wekken, toen hij eerst was gaan slapen. Hij was zo moe dat hij klaagde dat ik hem wakker maakte. Eenmaal uit de slaap vroeg hij: ‘Wat is er?’ Ik zei: ‘Pater, ik kom voor een zieke.’ Pater zei: ‘Ik kom, ik kom.’ Pater vroeg niet eerst wie het was, of hij er klaar voor was, of dat het om een arme of een rijke ging.’ Hij was zo bezorgd om de mensen te helpen dat ik het met geen pen beschrijven kan.

Doop
zorg om een te late doop

Bij Sasbout van der Dussen aan de Koornmarkt kwam een vrouwtje naar pater vragen. Vrouw Crystingen zei dus tegen de vrouw: ‘Het is nu tegen de middag. Ik zal het meneer zeggen, als hij gegeten heeft.’ Toen zij ’s middags tegenover hem aan tafel zat zei de meid: ‘Pater, er is een vrouw geweest die kwam vragen haar kind te dopen. Ik zei haar: “Als pater gegeten heeft.”’ Hij zei: ‘Wel, Crystyn, wiens schuld zou het geweest zijn, als het kind zonder doopsel gestorven zou zijn?” Pater stond van tafel op zonder gegeten te hebben, en is het kind gaan dopen. Zo bezorgd en ijverig was hij om de zielen te redden. Hij vroeg niet: “Wie  is het?” Hij ging er meteen naar toe, toen pater wist in welk huis zich het kind bevond, en zo kreeg het kind zijn doopsel. Als iemand voor pater geestelijke dingen verzweeg die de zielen betroffen, en het kwam uit, wie het was, dan las hij degene die het verzwegen had flink de les. Daarom moest men pater onverwijld alle dingen zeggen die hij ook onverwijld moest weten.

Conflicten aangaande de school

Pater Makeblijde had de school op naam gezet van Maria Bartolomeus, omdat zij een goede, voorbeeldige dochter was, met een andere dochter, genaamd Anna Jans.

Omdat Anna Jans minder bemiddeld was dan Maria Bartolomeus, zette pater Makeblijde de school op naam van Anna Jans voor het geval de schout of de magistraten op ongunstige momenten iets zouden ondernemen tegen de school. Daarom moesten alle dingen van de school op naam gezet worden van Anna Jans. Maar de bovenmeesteres zou Maria Bortelmeeuws wezen; zij zou voogdes zijn over alles van school. En alle dingen van de school behoorden Maria Bortelmeeuws toe. En aan de paters. Anna Jans was aangenomen als ondermeesteres. En omdat zij niets te verliezen had, was de school voor de goede orde op naam van Anna Jans gezet. Zo zou in tijd van verdrukking Anna Bortelmeeuws niet vanwege de school al haar middelen verliezen. Anna Jans moest op alles toezien, meer niet. Niets van de school behoorde Anna Jans persoonlijk toe. Tot de dood van pater Makeblijde.

Daarna werd pater De Pottere voogd van de school. Pater en Marie Bortelmeeuws gingen heel gewetensvol te werk; ze deden alles voor de school met grote accuratesse. Naar het schijnt beviel het Anna Jans niet dat de pater nu de school bestuurde. Zij stak een spaak in het wiel tegen pater De Pottere en Maria Bortelmeeuws. Zij wilde op haar manier besturen en niet onder pater De Pottere staan. Zij ging met haar mensen naar de achterstoel.

Zij maakte het zo bont dat men de hele school schiften en scheiden moest. En pater liet het allemaal over zich heen gaan. Zij pikte het allemaal voor zichzelf in: de helft van de boedel en de helft van het huis, natuurlijk het beste deel van het huis dat vóór aan de Oude Langendijk uitkwam. En met haar kinderen nam zij ook de beste plekken in de kerk. En pater liet dit allemaal toe. Maria Bortelmeeus, weliswaar hoofd van de school, moest toegeven aan Anna Jans. En Maria Bortelmeeus moest met haar kinderen gaan wonen in het achterste deel van het huis dat tegenover de Varkensmarkt uitkwam met een poort op de Turfmarkt.

En Anna Jans reisde en roste om kinderen op te halen in Amsterdam en waar al niet, en gaf de kinderen wat ze maar wilden. Naar het scheen waren dat allemaal geweldige dingen, waarbij zij de grote koopman kon uithangen. Maar ach, zij heeft zichzelf in het licht gestaan, toen zij de raad van pater De Pottere niet volgde. Pater bemoeide zich niet met Anna Jans, en Maria Bortelmeeus was zo bescheiden dat zij met haar kinderen in het slechtste deel van de kerk plaats nam. Pater en Maria Bortelmeeus hebben stilzwijgen en nederigheid betracht. Anna Jans wilde op haar strepen gaan staan. Pater liet haar liever haar gang gaan dan om haar dingen aan de grote klok te hangen, Maar het leidde er uiteindelijk toe dat Anna Jans de school verliet. Zo raakte pater van haar af. Maar of het haar nu toekwam of niet, pater moest iets van het goud afstaan. Zo konden zij Anna Jans lozen. Die ging op het Bagijnhof wonen. Zij had het zo aangelegd dat zij op het Bagijnhof terecht kon. Zij kreeg er de beschikking over een heel huis. Zo meende zij een grote vis te hebben binnengehaald, maar toen puntje bij paaltje kwam, werd het voor een grote mislukking, en ook voor die lui van het Bagijnhof die voor haar het huis hadden laten bouwen. Gertgen Claes van ‘De Verkeerde Wereld’ heeft bij mij in huis zelf gezegd: ‘Als ik had geweten dat pater De Pottere zo blij was van Anna Jans af te zijn, dan zouden wij ons er niet mee hebben ingelaten.

Die van het Bagijnhof verwelkomden Anna Jans, toen zij haar woning betrok en tegen de avond haar spullen inruimde. Zij omhelsden haar, zij kusten haar, zij zetten de bloemetjes buiten om haar. Zij meenden dat zij met de komst van Anna Jans iets geweldigs hadden gekregen. Maar die van het Bagijnhof merkten de volgende avond al dat het allemaal een beetje anders was dan hun was voorgespiegeld. Anna Jans is weer weggegaan van het Bagijnhof en in Schiedam in armoede gestorven. Dat pater dit allemaal van Anna Jans heeft verdragen, daar kan ik niet over uit. En dat pater Nicolaas om Anna Jans pater De Pottere de mantel heeft uitgeveegd, dat laat ik wijselijk achterwege. Maar pater De Pottere heeft dit allemaal verdragen.

[Folio 138r]
Toen Anna Jans kwaad was op pater De Pottere aangaande schoolzaken, preekte pater Niclaes in zijn verkondiging dat ieder voor zijn recht mocht opkomen. Dat paste Anna Jans in haar eigen voordeel op zichzelf toe. Ze keerde zich tegen de eerwaarde pater De Pottere, hoewel ze volslagen in het ongelijk was, zoals die van het Bagijnhof wel hebben ondervonden. Zij erkennen het grote gelijk van pater De Pottere en Maria Bortelmeeus waar het deze schoolkwestie betreft. Pater is al het ongelijk dat Anna Jans hem en Maria aandeed, met zwijgen te boven gekomen. Al het ongelijk dat hem door Anna Jans is aangedaan heeft pater verdragen. Alles wat ik hier schrijf is de waarheid, en al wat ik geschreven heb, is de waarheid.

Razzia op het Bagijnhof

Toen de tijden nog kwaad en riskant waren, zou pater De Pottere eens op de avond van een veertiende september, Kruisverheffingsdag, kerk houden op het Bagijnhof bij de zus van pater Duyst, Neeltje Jacobs Duyst. Het was al donker. Er zouden zo’n tien ŕ twaalf mensen komen. En het was verraden aan de schout Vockestart. En ik zou op de uitkijk staan om te zien of er geen onraad dreigde, omdat het indertijd voor de pater zo riskant was, als het ging om de kerk. Pater zou juist aan de preek beginnen, toen de broodknecht van de schout bij mij aankwam met de vraag of ik wist waar ergens de katholieken op het Bagijnhof een samenkomst hadden.

Ik zei: ‘Jongeman, je zit er helemaal naast. Ga maar aan meneer zeggen dat ook hij het fout heeft.’ De verklikster had het de schout fout verraden. Ik zei tegen de knecht van de schout: ‘Waar moet die samenkomst dan wel wezen?’ De knecht zei: ‘In het tweede poortje van achter.’ Het kan ook dat hij gezegd heeft ‘het derde poortje’, want de priester van het tweede poortje, de eigenlijke priester, stond op goede voet met de schout. Die zocht de schout niet. Maar hij had de verraadster opdracht gegeven: ‘Als de samenkomst in het derde poortje is, moet je het mij komen zeggen, dan zal ik een inval doen.’ De schout had zich bediend van de verraadster. Ik ging dus pater zeggen dat de knecht van de schout rondzwierf. Pater brak de samenkomst op. De verraadster had het Bagijnhof alweer verlaten, toen al het volk wegging. De schout wist dat het volk weggegaan was. Maar ook pater was al van het Bagijnhof af, en dat wist de schout niet. Hij meende de haas nog te kunnen vangen, maar greep mis. De boevenvangers en de knecht van de schout kwamen met drie of vier grote honden naar het Bagijnhof, en meenden zo pater te kunnen vangen. Maar de vogel was gevlogen. Want de eigenlijke priesters stonden op goede voet met de schout, maar met de pater wilde de schout niet op goede voet staan.

Zo heeft pater het nodige doorstaan. Want paters eigen moeder woonde indertijd op het Bagijnhof, maar pater durfde zelfs niet bij zijn eigen moeder te blijven. Zo riskant waren toen de tijden voor de paters. Toen die nacht de boevenvangers aan de ingang van het Bagijnhof de wacht hielden om te zien of pater tevoorschijn zo komen, dacht ik wel honderd maal dat zij behandeld werden alsof zij misdaden hadden begaan en uit stelen waren gegaan. Zo riskant waren toen de tijden voor de paters van de Sociëteit van Jezus. God moge hun prijzen om wat zij gedaan hebben en nog zullen doen.

Zielzorg in Voorburg

Pater is op het hof te Voorburg Grietgen Huijbrechts gaan helpen; hij heeft haar bijgestaan in haar ziekte en haar aan haar kerkelijke verplichtingen laten voldoen. Er was een zwerver op de werf die gehoord had dat pater de vrouw zo hartelijk en met zulke troostrijke woorden had toegesproken, zoals je dat doet bij een zieke. Toen pater klaar was, wist hij niet hoe hij van die bedelaar daar voor de deur af moest komen. Men moest er de juffrouw van het hof bijhalen. Die was katholiek en begeleidde pater van het hof naar buiten. Zo is pater ontkomen. Al dergelijke dingen heeft pater doorstaan, en nog vele andere dingen.

In de kwade tijden hield pater eens ’s nachts kerk bij Aerien Flooren te Voorburg achter het dorp. Er was een grote samenkomst. Maar de honden blaften zo hard dat pater bang werd dat het blaffen tot in het dorp te horen zou zijn. Pater riep mij bij zich en vroeg: ‘Waarom blaffen die honden zo?’ Ik zei: ‘Omdat er volk voor de kerk naar die woning toekomt.’ Pater zei: ‘Laat de heer des huizes die honden ergens onderbrengen dat ze het geluid van de mensen die bijeenkomen niet horen.’ Zo bezorgd was pater dat de mensen ter plaatse geen last zouden krijgen met de schout.

Tijdens de heilige dagen van Pasen heeft pater te Voorburg kerk gehouden bij Job Jacobs. En de agenten van de overste kwamen er zoeken naar paaseieren. En men vreesde dat zij eigenlijk kwamen om een inval te doen. Het gerucht was zo sterk dat de mensen die voor de kerk gekomen waren, weer naar buiten gingen. En pater wist niet waar hij zich verbergen moest, zoveel opschudding was er rond het huis. Er was een rijk man in de kerk in wie de huisman veel vertrouwen had. Die ging er vandoor en liet de pater in de moeilijkheden achter. Maar de agenten verdwenen toen zij de paaseieren hadden. Er kwam verder geen narigheid van. Al dergelijke lastige voorvallen heeft de pater doorstaan in de kwade tijden.

Pater heeft in de kwade tijden ’s nachts in Voorburg bij Jan Leeuwen kerk gehouden op Kettingenwoning. Het was een Delftse kermisnacht. Het was zaterdag ’s avonds zulk een noodweer van regen en wind dat het wel winter leek. Geen weer om daarheen te gaan. Pater ging even prompt en ijverig daar ’s nachts naartoe. Toen de preek en de mis achter de rug was, en het volk gebiecht en gecommuniceerd had, ging hij zondag ’s morgens vroeg terug weer naar Delft. Daar stond hij dan weer het volk overdag bij, want het was toen zeer riskant in de stad. Want pater De Pottere moest toen al het werk doen. Want pater Makeblijde mocht in die tijd overdag de deur niet uit. In die kwade tijden moest ook voor pater alle spullen meebrengen: kelk, ampullen, misbrood, waskaarsen, kandelaars. Want in Voorburg hadden ze toen nog geen spullen. Ja, zelfs de wijn voor de heilige dienst moesten we zelf meebrengen, om de mensen ter plaatse  niet op kosten te jagen. Zo bezorgd was pater.

Huwelijken in Voorburg
De Pottere tegen gemengde huwelijken

[Folio 138v]
In Voorburg was een katholieke dochter. Haar moeder was katholiek; haar vader geus. Deze dochter zou trouwen met een katholieke man. De vader wilde hebben dat zijn dochter op zijn geus zou trouwen. De moeder en de dochter - de moeder om haar man te believen en de dochter om haar vader te believen - hadden er allebei al in toegestemd om in de geuzenkerk te trouwen. De dochter, de bruid dus, was een biechteling van onze eerwaarde pater De Pottere. Toen hij hoorde wat er allemaal rond die bruid gebeurde, ging hij naar Voorburg toe. Hij ontbood haar bij zich en vroeg hoe de zaken van het huwelijk geregeld waren. Zij zei: ‘Lieve pater, mijn vader laat mij niet wettelijk trouwen, want mijn vader is ambtenaar. Hij zegt: “Stel je voor wat een schande het voor mij zou zijn, als ik mijn dochter op zijn paaps zou laten trouwen.”’ Pater De Pottere antwoordde: ‘Maar je zult nog groter schande en schandaal veroorzaken bij God en voor de wereld, als je hierin de raad van je vader volgt.’ Pater zei: ‘God en je ziel zijn belangrijker, en de geboden van de Heilige Kerk zijn belangrijker dan je vader. Daarom: red je ziel en zaligheid en kijk uit wat je doet.’ Pater zei: ‘Waar is de bruidegom?’ Zij zeiden: ‘Die is in Naaldwijk; daar woont hij.’ Want de bruidegom had het ook al goed gevonden om in de geuzenkerk te trouwen. Pater heeft een katholiek man in de arm genomen en die naar Naaldwijk gezonden om de bruidegom naar Voorburg te laten komen en hem te kunnen spreken. De bruidegom kwam bij pater. Pater sprak zo op hem in dat hij er toch maar liever van afzag om op zijn geus te trouwen; zo zou hij geen schandaal veroorzaken jegens de Heilige Kerk. En de bruid zei tegen haar vader: ‘Als u het niet goed vindt dat ik op zijn katholieks trouw, dan ga ik er vandoor, en zult u mij uw verdere leven niet meer zien.’ Dit had pater met de moeder, de bruidegom en de bruid afgesproken, zodat de vader wel zou zwichten. Er werd zo gehuild in het huis van de moeder en de bruid dat de vader zei: ‘Trouw dan maar op zijn katholieks.’ Hij was veel te bang: ‘Als ik riskeer mijn verdere leven mijn dochter niet meer te zien, stem ik liever in met een katholiek huwelijk.’ Zulke dingen wist pater voor elkaar te krijgen. Hij stond zo vijandig tegen de zonde, dat geen mens nog een zonde durfde te bedrijven. Zo ijverig en dienstbaar was hij jegens de mensen; in alle nood heeft hij bijgestaan. Geen moete was hem te veel.

Er waren nog een bruid en bruidegom in Voorburg die op een achternamiddag getrouwd waren. Zij wisten niet dat je ook nog voor de priester moest trouwen, als je voor de wet trouwde. Pater De Pottere vertellen dat ze die dag getrouwd waren. Hij ging naar Voorburg toe om hun voor zonde te behoeden, en trouwde ze nog diezelfde avond. Zo bezorgd is pater altijd voor de mensen geweest dat ze niet tot zonde zouden vervallen. En pater zei: ‘Ook al trouw je voor de wet, je moet eerst voor de priester trouwen, voordat je de huwelijkse staat aangaat.’ Zo heeft pater het volk onderricht en onderwezen in de deugd om ze tot de deugd te brengen.

Schotschriften tegen de Jezuďeten
Aanvallen van de erven van Aefgen Van der Velden:
zij beschuldigden de jezuďeten ervan de bezittingen in te pikken.
Geduld en vergevingsgezindheid van De Pottere

Pater De Pottere heeft veel onrecht geleden van de erfgenamen van juffrouw Aefgen van der Velden, terwijl hij er geen enkele schuld aan had. Zij hebben schotschriften tegen de Sociëteit verspreid waarin kwaad werd gesproken van de paters jezuďeten. Hij heeft het met zwijgen over zich heen laten gaan.  In die schotschriften stond:

‘Jezuďeten
Favorieten
Gaan alleen in huizen
Waar wat valt te muizen.’

En nog heel wat andere dingen die te min zijn om hier te herhalen. Onze Lieve Heer heeft er al één uit de wereld weggeroepen van wie zulke schotschriften uitgegaan waren. En anderen die schotschriften tegen de Sociëteit verspreid hebben, vergaat het net zo. Ook ik heb zo’n schotschrift gehad. Die hadden ze onder mijn deur door geschoven. Ik liet hem lezen aan pater De Pottere. Hij zei tegen mij: ‘Gooi in het vuur.’ Ik deed wat pater zei. Toen zei pater tegen mij: ‘Wat is het beste, lieve kind. Men moet lijden. Door lijden moet je in de hemel komen.’ Hij was zo geduldig! Hij zei: ‘Men moet voor zijn vijanden bidden. Wat is het beste? Onverstandigen moet je gelijk geven. Zij weten niet beter. Daarom is het beter dat je er niets tegen in brengt.’

Zogenaamde gierigheid van de Jezuďeten
De Pottere wijst beschuldigingen van jezuďetengierigheid van de hand

Toen pater De Pottere een jaar te voren eens uit Delft vertrok, liet hij mij bij zich komen en hij zei tegen mij: ‘Je moet een boodschap doen voor een biechteling van me.’ Ik zei: ‘Pater,  ik sta tot u beschikking en zal met alle plezier doen wat u, eerwaarde, zegt.’ Het was op de dag van Sint Matthijs.

Hij zei tegen mij: hier heb je twee zakken met geld. Alles bij elkaar twaalfhonderd guldens; zeshonderd in elke zak.’ De ene zak bracht ik naar meneer Schade op het Bagijnhof, en de andere zak met zeshonderd guldens bracht ik bij meneer de Hout op het Bagijnhof.

Daar kun je wel aan zien of de pater de naastenliefde heeft uitgeoefend. Blijkbaar had pater tegen zijn biechteling gezegd dat hij gierig of begerig was geweest: ‘Wij kunnen het zelf wel opbrengen.’ Ik geloof wel dat hij het bij elkaar gekregen zou hebben. Maar hij was zo netjes dat hij zijn penitent niet gezegd heeft: ‘Wij brengen het wel op.’ En dan hoor je nog altijd: ‘De jezuďeten zijn gierig. Aan hem kon je in ieder geval niet zien dat de jezuďeten gierig zouden zijn. Zo iemand is pater De Pottere geweest.’

Bezoeken aan het Gasthuis en de Bejaardenhuizen in Delft
Vermomd bezoekt De Pottere de zieken in het gasthuis
om hen de laatste sacramenten te brengen.
Ook bezoekt hij de zieken in bejaardenhuizen.

[Folio139r]
Voor ik ophoud met schrijven, moet ik niet vergeten te vermelden hoeveel zorg pater gehad heeft voor de arme zieken, bijzonder in het Gasthuis van Delft. Dat was immers zo riskant vanwege de predikant in het Gasthuis dat men niet wist hoe men de zieken kon helpen. Men wist geen manier te bedenken om meneer bij de zieken in het Gasthuis te krijgen. Hij nam een pompenmakerspomp op zijn schouders, en zo kwam pater in het Gasthuis; dan sprak hij de zieke aan alsof hij een pompenmaker was, en alsof de zieke een vriend van hem was. En zo liet hij de zieke aan zijn kerkelijke verplichtingen voldoen in het Gasthuis.
Op andere momenten als het te riskant was om in het Gasthuis zieken te gaan helpen, ging hij de zieken helpen met een schootsvel voor, als een lakenscheerder die een laken maakt. Zo heeft hij zieken aan hun kerkelijke verplichtingen laten voldoen, en hen bijgestaan in hun nood. God zal het hem lonen.
En toen het nog riskanter werd omdat het uitgekomen was dat pater in het Gasthuis geweest was, zodat hij daar niet meer naartoe durfde, was hij toch zo bezorgd voor de arme zieken in het Gasthuis dat hij een arme priester uit ? liet komen, de onkosten heeft hij vergoed en een aalmoes erboven op, zodat de zieken niet zonder hun kerkelijke verplichtingen zouden sterven.

Zo bezorgd en gewetensvol is pater geweest dat bij zijn weten er nooit een mens zonder hulp is gestorven.

Laatste sacramenten voor de bediende van de burgemeester van Delft
Bezoek aan de bediende van de burgemeester van Delft die het er van harte mee eens was.
Hij kan het niet hebben dat iemand zonder de laatste sacramenten sterft.

Zo heeft pater zichzelf herhaaldelijk in gevaar gebracht en de hele stad Delft bijgestaan. Hij heeft een zieke persoon ook aan zijn kerkelijke verplichtingen laten voldoen in een burgemeesterswoning. Men dacht dat hij de pest had. Maar de zieke stierf niet; hij knapte weer van zijn ziekte op. Maar de burgemeester stelde van harte zijn huis voor hem open. De zieke was een knecht van meneer de burgemeester en lag achter in de tuin. Ook ik ben op last van pater De Pottere de zieke gaan bezoeken. Daar waren meneer de burgemeester en zijn vrouw het van harte mee eens. Al zulke dingen heeft pater gedaan in Delft. Hij heeft zich nooit van de wijs laten brengen, maar integendeel altijd zijn best gedaan om niemand zonder hulp te laten sterven.

Zielzorg bij Franse soldaten

Toen de Fransen in Tienen hun wandaden van moord, brandstichting en plundering bedreven hadden met het volk van de prins, werd hun de pas afgesneden; ze konden niet meer zoals ze van plan waren naar Frankrijk terugkeren. Veel Fransen die verloren liepen, kwamen te voet of te paard naar Holland om hier te bedelen. En overal verspreid lagen er ziek en ongesteld; onder hen waren veel katholieke Fransen. In de herberg bij de Haagpoort ging pater vragen of zij biechten wilden. De Fransen die ziek lagen, lieten zeggen van ja. Pater ging daar meteen naartoe. Naar verluidt hadden zij een legerziekte.

Onbekommerd heeft Pater hen geheel en al geholpen, hun aan hun kerkelijke verplichtingen laten voldoen, dus hen laten biechten en communiceren, hun het heilig oliesel gegeven en hen zeer vriendelijk bijgestaan. Pater heeft tijdens het biechten behoorlijk op de Fransen afgegeven om wat zij de Heilige Kerk hadden aangedaan. Ik hoorde dat zij tegen pater in het Frans zeiden: ‘Maar meneer, wij wisten helemaal niet dat wij er op uitgegaan waren om iets tegen de Heilige Kerk te misdoen.’ Dat zeiden ze allemaal tegen pater. De wind begon uit het oosten te waaien. De Fransen die pater bezocht had, bestegen ziek hun paard. Sommigen bonden zij  vast op hun paard; anderen zijn onderweg bezweken. Zij zouden nooit Rotterdam bereikt hebben, als pater ze niet ter wille geweest was, en hun geen naastenliefde had betoond. Al die mensen zouden zonder hulp gestorven zijn, als pater niet zo snel te hulp was geschoten. Van al dergelijke wonderlijke dingen heeft pater gedaan; en nog wel duizend andere dingen die ik hier niet opschrijven kan.

Dood en begrafenis van pater Lodewijk Makeblijde
De schout maakte het moeilijk om pater Lodewijk Makeblijde te begraven.
Het lichaam werd in een hutkoffer gestopt en per schip naar Voorschoten gebracht.

In het jaar 1630 stierf pater Maeckeblijde. De tijden waren toen voor de paters zo riskant dat men niet wist waar men pater Maeckeblijde zou kunnen begraven. Van der Velden en meester Huijbrecht, de vader van Margriet Huijbrechts, wisten geen raad met het dode lichaam, want onze paters lagen overhoop met de schout. Hij stond zo vijandig tegenover de paters dat men geen raad wist. Hij stond op goede voet met de priester van het Begijnhof, maar met onze paters wilde hij dat niet. Daarom wist men niet hoe pater Maeckeblijde te begraven. Pater De Pottere, voorzichtig als hij was, wist raad. Ik wist op de Leidse dam een goede kennis te vinden van heer Ariaens vader. Die kwam in de nacht met en schuit en haalde het lijk op. Men sloot het in een koffer, en men begroef hem in Voorschoten. Tussen Voorschoten en de dam nam men hem uit de koffer en legde hem in een kist. Dit is allemaal gebeurd door toedoen van pater De Pottere.

Ziekte van pater De Pottere

Pater heeft een ernstige ziekte opgelopen, toen de grote pest alweer voorbij was; hij lag ziek bij juffrouw Agata Sandelingh. Veertien dagen en nachten ging ik hem verzorgen. De dokters hadden hem al opgegeven. Er waren dienstmeisjes genoeg die hem hadden kunnen verzorgen, maar hij was zo rein van hart en zo wars van vrouwvolk dat hij tijdens zijn ziekte niet door hen verzorgd wenste te worden. Zo’n reine ziel is pater geweest. God zij dank is hij van die ziekte toen weer opgeknapt.

Kenmerken van pater De Pottere's zielzorg
De Pottere was er altijd op uit op tijd de sacramenten toe te dienen.
Hij maakte geen onderscheid tussen arm en rijk.

Eenmaal genezen ging pater weer druk aan het werk bij dag en nacht, nu eens door catechese te geven dan weer door de jeugd te onderrichten. In Veur en Voorburg ging hij bijna van deur tot deur om les te geven aan de kinderen, en de volwassenen erbij. Daarbij was hij steeds bezorgd of er iemand ziek was, of dat er een kind gedoopt moest worden of dat hij iemand zijn kerkelijke verplichtingen kon laten vervullen. Ook al waren die mensen ongeďnteresseerd, hij liep erheen, zonder eerst geroepen te hoeven worden. Zo bezorgd en ijverig was pater De Pottere, even goed voor arme als voor rijke mensen. En als de mensen een zonde begingen, ging hij behoorlijk tegen ze te keer.

Maar om al die deugden was hij zeer gezien bij de mensen. Hij was voor alle mensen even vriendelijk, of ze nu bij hem kwamen biechten of naar een ander gingen: altijd even vriendelijk. Hij was wijs en voorzichtig in al zijn gedragingen en praktisch in de huishouding. Hij ieder evenzeer lief, niemand trok hij voor. Hij zei tegen mij: ‘Als je meer devotie hebt om in plaats van naar ons naar de wereldheren op het Bagijnhof te gaan, dan moet je dat doen!’ Zo recht van hart was pater. Hij probeerde bij niemand in het gevlei te komen. Hij ging tegen rijke mensen even hard te keer als tegen armen, wanneer ze iets verkeerds gedaan hadden. Nooit liet hij iemand zonder hulp zitten. Zodra hij wist waar degene die hij moest gaan helpen, woonde, liep hij er onmiddellijk naartoe.

Nog een ziekte
De Pottere werd weer ernstig ziek,
en wederom wenste hij niet door vrouwen verzorgd verzorgd te worden

Na al deze enorme arbeid heeft pater nog een grote ziekte gehad ten huize van meneer Van der Velde. De dokters hadden hem al opgegeven. Ook daar ben ik hem gaan verzorgen. Er waren ook anderen om hem te verzorgen, maar hij wilde tijdens zijn ziekte niet door vrouwen verzorgd worden. Zo precies en rein van hart is pater De Pottere altijd geweest.

Bezoeken aan zieken
De Pottere bezocht de zieken die door de wereldheren werden gemeden.
Bezoek onder schuilnaam.

Pater De Pottere heeft ook groot werk verricht voor Ariaentyn de Cou. Zij leed aan een gruwelijke ziekte en lag in de herberg ‘In de Maecht van Antwerpen’ in de Papestraat. Alle mensen hadden haar verlaten. Er kwam niemand meer voor haar. Zij was nog maar pas in de stad. Men ging vragen bij de wereldheren van het Bagijnhof. Zij weigerden te komen, omdat het in een herberg was waar jan en alleman kwamen. De waardin wist geen raad. Zij kwam bij mij aan en zei: ‘Kunt u mij helpen?‘ Ik zei: ‘Waar gaat het om?’ Zij zei: ‘Bij mij ligt een vrouw uit Brabant ziek, uit Mechelen. Ik kan niemand krijgen die naar haar toe wil. De wereldheren van het Bagijnhof weigeren te komen.’ Ze zei tegen mij: ‘Zou u pater De Pottere kunnen vragen of hij het wil doen?’ Ik ging naar pater toe. Ik zei hem wat voor iemand er ziek lag. Pater ging er meteen naar toe om Ariantgen de Cou te helpen en bij te staan in haar nood. Ik en pater zijn de eerste mensen geweest die Ariaengen de Cou in Delft een genoegen hebben gedaan. Hij is haar in die herberg blijven opzoeken en helpen tot zij weer beter was. Toen zei Ariaentgen de Cou: ‘Pater, als ik kom te sterven, dan mag u het beste deel nemen van wat u maar wil.’ Maar pater heeft dat deel nooit gehad.

Pater werd geroepen om biecht te horen bij een zieke. Hij had bijzonder veel haast, want de persoon waar pater heen moest was zwaar ziek. Toen hij de deur uit wilde stappen, hing zijn bef er wat verkreukeld bij. Er was juist een geestelijke dochter in huis; ze zei: ‘Pater, uw mantel komt over uw bef.’ Ze wilde het wat recht strijken, omdat hij de deur uit ging. Hij voelde wat aan zijn hals. Hij keek om en zei: ‘Wie raakt mij daar aan?’ De maagd zei: ‘Ik, pater.’ ‘U!?’ zei meneer. Hij snauwde haar af en zei: ‘Ik wil niet dat iemand mij aanraakt, als ik iets aantrek en uitga als Ariaen Pieters.’

Zo zuiver en rein van hart was pater dat hij geen attenties van vrouwen wenste. Dit is bij mij thuis gebeurd.

Slotopmerking

Van al zijn deugden en arbeid die pater verricht heeft, heb ik nog niet een kwart kunnen beschrijven. Meer dan veertig jaar heb ik met hem opgetrokken. Geen mens ter wereld kan het beter weten dan ik. En alles wat ik over hen geschreven heb, is waar.


© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen