× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 303  Georgius van Lydda

Info afb.
Onder: Joris in Delft

Georgius (ook Joris) van Lydda, Palestina & Kappadocië
(= tegenwoordig Midden-Turkije); martelaar; † 303.

Feest 23 (=18 Baramûdah: koptische kerk) & 24 april.

Geschiedenis
Het meeste wat bekend is over Georgius, berust op legende. Het is echter zeker dat hij uit Kappadocië kwam (= huidig Midden-Turkije), militair was in het Romeinse leger en dat hij onder keizer Diocletianus in hoog aanzien stond. Omdat hij christen was, werd hij rond 303 in de keizerstad Nicomedië of in de plaats Lydda onthoofd.

Legende 1: Sint Joris en de Draak
Ridder Georgius stamde oorspronkelijk uit een Kappadocisch geslacht. Eens kwam hij in de stad Silena in Lybië. Dichtbij die stad lag een meer dat zowat de afmetingen van een zee bezat. Er woonde een giftige draak in. Die was er al vaker de oorzaak van geweest dat het hele volk op de vlucht geslagen was, telkens als het had geprobeerd hem met wapens te bestrijden. Dan kwam hij tot vlak onder de muren van de stad en verpestte alles met zijn giftige adem. Vandaar dat de burgers hem elke dag twee schapen voerden; dat stilde zijn woede een beetje. Anders kwam hij onder de muren van de stad de lucht met zijn giftige adem verpesten; en daar gingen heel wat mensen aan kapot. Maar van lieverlee waren er steeds minder schapen in de omgeving te vinden. In arren moede kwam men met elkaar overeen dat men het ondier elke dag een schaap en een mens te vreten zou geven. En zo wierp men telkens het lot om te zien welke man of vrouw vandaag weer aan de draak opgeofferd moest worden. Niemand kon zich daaraan onttrekken. Toen zo'n beetje alle zonen en dochters van de stad aan het beest ten offer gevallen waren, viel het lot op de enige dochter van de koning. Nu was zij dus aan de beurt om de draak voorgezet te worden. Dit stemde de koning intens verdrietig en hij zei: "Hier heb je al mijn goud en zilver, en de helft van mijn koninkrijk erbij, maar laat mijn dochter ongemoeid; ik wil niet dat zij op zo'n tragische manier aan haar eind komt." Toen werd het volk witheet en ze riepen: "Majesteit, u hebt destijds dit gebod zelf uitgevaardigd. Wij hebben intussen haast al onze kinderen verloren. En nu wilt u uw dochter sparen? Dan moet u het zelf maar weten. Als u uw eigen afspraken in haar geval niet nakomt, zullen wij u levend verbranden en uw hele huis erbij!" De koning zag hoe serieus zij het meenden en begon zijn dochter te bewenen met de woorden: "Wee mij, mijn kind, wat moet ik? Ik zou niet weten wat ik tegen je zeggen moest. Nooit zal ik getuige mogen zijn van je huwelijk." En tot het volk sprak hij: "Ik vraag jullie nog om één gunst: dat ik acht dagen de tijd krijg om haar te bewenen." Dat vonden ze goed. Maar precies op de achtste dag kwam het volk weer voor zijn huis samen en schreeuwde woedend: "Waarom stort u uw eigen land in het verderf omwille van uw dochter? Want wij houden de lucht van die draak niet meer uit!" De koning besefte dat er voor zijn dochter geen redding meer was. Hij liet haar koninklijke gewaden aantrekken, omhelsde haar innig en sprak onder tranen: "Mijn allerliefste, arme dochter: ik had gehoopt dat er koninklijke kleinkinderen uit jouw schoot geboren zouden worden. In plaats daarvan word je door een draak verslonden. Ik had gehoopt de edelste vorsten te kunnen uitnodigen op jouw bruiloft, het kasteel met de mooiste edelstenen te doen flonkeren, trompetten en bazuinen te doen klinken. Maar in plaats daarvan vertrek je met stille trom en word je door een draak opgevreten." Hij kuste haar en riep: "Ach mijn meisje, het liefste was ik in jouw plaats gestorven. Dat ik je nu zo moet verliezen!" Daarop viel zij voor haar vader op de knieën en vroeg hem zijn vaderlijke zegen. Hij gaf hem haar onder tranen. Daarop begaf zij zich naar het meer.

Juist op dat moment kwam Sint Joris langs die weg aangereden. Hij vroeg haar waarom ze zo moest huilen. Zij antwoordde: "Beste jongeman, ga er vlug vandoor, anders zul je nog met mij je verderf tegemoet gaan." En Joris weer: "Wees maar niet bang, lief kind, maar zeg liever, waarop je hier onder de ogen van heel het volk staat te wachten." Zij antwoordde: "Heer, ik zie dat u een goed hart hebt. Maar u wilt toch zeker niet met mij hier sterven? Ga er daarom vlug vandoor." En Joris weer: "Ik ga niet eerder hier vandaan voordat ik weet wat er met je aan de hand is." Daarop vertelde zij hem het hele verhaal. Toen zei hij: "Lief kind, wees niet bang. Ik zal je helpen in de naam van Christus." Ze zei: "Beste ridder, ik wil niet dat je met mij sterft. Dat ik verloren ga, is al erg genoeg. Je kunt me niet redden; je kunt hooguit mee ten onder gaan." En terwijl zij daar nog met elkaar spraken, stak de draak opeens zijn kop boven het meer uit. Het meisje bibberde van angst en riep: "Toe nou, beste man, vlucht zo snel als je kunt." Maar Joris sprong op zijn ros, maakte een groot kruisteken voor zich en reed de draak tegemoet die al op hem afstevende. Hij hief de lans uit alle macht en vertrouwde zich intussen aan God toe. De klap met de draak kwam zo hard aan dat hij op de grond viel. Daarop sprak hij tot het meisje: "Neem je ceintuur en gooi die om de hals van dat monster. Je hoeft nergens bang voor te zijn!" Dat deed ze en de draak kwam haar achterna als een mak schoothondje. Toen ze zo de stad binnen kwam wandelen, raakte het volk in paniek en vluchtte alle kanten op naar bergen en spelonken. Ze riepen: "Wee ons, nu zijn wij allemaal verloren." Maar Sint Joris zwaaide naar hen en riep: "Je hoeft niet bang te wezen, want God de Heer heeft mij naar u toe gestuurd om u van deze draak te verlossen. Je hoeft alleen maar in Christus te geloven en je allemaal te laten dopen. Alleen dan kan ik de draak verslaan." Toen liet de koning zich dopen en met hem de hele bevolking. Sint Joris trok daarop zijn zwaard en doodde de draak. Vervolgens beval hij het beest uit de stad weg te doen. Er waren vier span ossen voor nodig om het naar een grote vlakte voor de stad te slepen. Die dag werden er wel twintigduizend mensen gedoopt, vrouwen en kinderen nog niet meegerekend.

De koning liet ter ere van de Heilige Maagd en van Sint Joris een kerk bouwen. Op het altaar borrelde een bron van levend water op. Die maakte alle zieken die ervan dronken, weer gezond. De koning bood aan Sint Joris ongelooflijke schatten aan. Maar hij wilde er niets van weten en liet ze onder de armen verdelen. Hij drukte de koning nog vier dingen op het hart: dat hij voor de instandhouding van de kerk zou zorgen; dat hij de priesters altijd met hoogachting zou behandelen; dat hij aandachtig de mis zou bijwonen en nooit de armen zou vergeten. Daarop kuste hij de koning ten afscheid en vertrok.
[183]

Volgens een oude traditie in de oosterse kerk zou deze prinses Marina hebben geheten. Ten tijde van de vervolgingen onder keizer Diocletianus zou zij ergens in het oosten de marteldood gestorven zijn († 307; feest 13 juli).
[140]

Legende 2: De marteldood van Sint Joris
In de tijd dat Diocletianus en Maximianus keizer waren, brak onder rechter Dacianus zo'n grote vervolging uit, dat er in een maand tijd wel zeventienduizend christenen de martelaarskroon verwierven. Eerlijkheidshalve voegen we eraan toe dat er tijdens die geweldige martelingen ook vele christenen ontrouw werden en aan de afgoden offerden. Toen Joris dat bemerkte, maakte hem dat tot in het diepst van zijn ziel intens verdrietig. Hij legde nu zijn ridderuitrusting af, schonk alles wat hij had aan de armen en deed christenkleren aan. Nu begaf hij zich midden onder het volk en riep:

"Alle heidense goden zijn boze geesten. Het is onze God die de hemel geschapen heeft." Toen sprak de rechter geïrriteerd: "Hoe durft u onze goden boze geesten te noemen? Vertel maar eens op waar u vandaan komt en hoe u heet." Joris sprak tot hem: "Ik heet Georgius en kom uit Kappadocië uit een adellijke familie. Met behulp van Christus heb ik het land Palestina veroverd. Maar ik heb het allemaal achtergelaten om zo God des te beter te kunnen dienen." Toen de rechter in de gaten kreeg dat hij hem niet van zijn geloof af kon brengen, liet hij hem naar de folterplaats leiden. Hij gaf bevel zijn lichaam met krammen te verscheuren. Vervolgens liet hij zijn zijden met fakkels branden tot je door de ribben heen zo zijn ingewanden kon zien. Daarna liet hij de wonden met zout inwrijven. Diezelfde nacht verscheen hem de Heer in een schijnsel van licht en troostte hem vriendelijk. Zowel door het visioen zelf als door de woorden die de Heer sprak, was hij dermate opgeknapt dat hij niet het gevoel had ook maar een greintje pijn geleden te hebben. Toen Dacianus besefte dat hij hem met zulke middelen nooit de baas zou worden, liet hij er een tovenaar bijhalen. Hij zei hem: "De christenen maken onze martelingen belachelijk met hun toverkunsten, en de offers aan onze goden vinden zij waardeloos." Waarop de tovenaar reageerde: "Mijn kop d'r af, als ik zijn kunsten niet de baas kan!" Meteen begon hij bezweringen uit te spreken en zijn goden te hulp te roepen. Toen mengde hij gif in wijn en gaf dat Joris te drinken. Die maakte een kruisteken over de wijn en dronk alles op zonder enige pijn. Toen de tovenaar dat zag, viel hij voor hem op de knieën, smeekte om genade en beloofde plechtig christen te willen worden. Waarop de rechter hem zonder pardon liet onthoofden.

De volgende dag beval hij dat Joris op een rad gebonden moest worden, waaraan messen bevestigd waren die aan twee kanten sneden. Maar het brak en Joris bleef ongedeerd. De rechter was woedend en liet hem nu in een ketel kokend lood zakken. Maar toen hij erin afdaalde, maakte hij een kruisteken en ging er met Gods hulp inzitten alsof het een lekker bad was. Toen Dacianus dat allemaal zag, besloot hij hem met vriendelijkheid te paaien, want met pijn en dreigementen kwam hij geen steek verder. Hij zei dus tot hem: "Mijn beste Joris, nu zie je toch zelf hoeveel geduld onze goden met je hebben. Zij zeggen niets over jouw brutale optreden en zijn bereid je genade en vergiffenis te geven, als jij belooft niet meer tegen te stribbelen.

Dus, beste kerel, laat dat ongeloof van je varen en breng offers aan onze goden. Je zult van hen en ons alle mogelijke eerbewijzen tegemoet kunnen zien." Maar Joris lachte hem uit: "Waarom hebt u me dan die martelingen laten ondergaan en waarom hebt u het dan niet van het begin af aan met zoete broodjes geprobeerd? Maar let op, ik zal doen wat u vraagt." Dacianus liet zich door deze belofte zand in de ogen strooien. Opgetogen liet hij een heraut overal uitbazuinen dat de mensen moesten komen kijken hoe deze weerbarstige Joris tenslotte tot het goede inzicht gekomen was en aan de goden zou offeren. De hele stad straalde en gonsde van vreugde, toen Joris de afgodstempel binnenstapte om te offeren. Toen iedereen in een vrolijke kring om hem heen stond, knielde hij neer en smeekte God dat Hij de tempel met beelden en al zou verwoesten en dat er tot zijn eer geen steen op de andere zou blijven; zodat het volk zich zou bekeren. Onmiddellijk regende het vuur uit de hemel. De hele tempel, inclusief de priesters en de afgodenbeelden gingen in vlammen op. De aarde sperde zich open en verslond al het puin dat ervan restte.

[Hier roept Ambrosius in zijn Praefatio uit: "Joris, die dappere strijder voor Christus, was de enige van alle christenen die Gods Zoon durfde te belijden. Alle anderen deden er het zwijgen toe. De goddelijke genade gaf hem zoveel moed dat hij het gebod van de tiran waardeloos vond en al zijn martelingen onbevreesd tegemoet trad. O, zalige wereldberoemde strijder Gods, jij werd niet verblind door de schone beloften van deze wereld; jij lachte om je vervolgers en stortte die afschuwelijke afgoden in het verderf." Aldus Ambrosius].

Toen Dacianus te weten kwam, wat Joris gedaan had, liet hij hem voor zich verschijnen en zei: "Wat zijn dat voor toverkunsten? Je bent de slechtste mens die ik ooit ontmoet heb: om zulke wandaden te begaan!" En Joris eenvoudig: "Geloof niet, majesteit, wat ze allemaal zeggen. Kom zelf mee kijken, dan zal ik alsnog een offer brengen." Maar Dacianus riep: "Dacht je dat ik daarin trapte; ik heb je door: je wilt mij in het verderf storten, zoals je met die tempel en al de afgoden hebt gedaan." Joris antwoordde: "Maar arme man, luister: hoe kunnen de goden je nou helpen, als ze zichzelf niet eens kunnen helpen?" Daarop richtte de koning zich woedend tot zijn vrouw Alexandria: "Ik mag dood neervallen, als deze man mij klein krijgt." Waarop de koningin zei: "Jij, lelijke beul, vuile slechterik! Hoe vaak heb ik je al niet gezegd de christenen met rust te laten; hun God vecht voor ze. Als je maar weet dat ik ook christen wil worden!" Daar schrok de koning ontzettend van en riep: "Wee mij, nu hebben ze jou ook al bedrogen." Hij beval dat ze aan haar haren moest worden opgehangen en met zwepen afgeranseld. Midden in haar pijnen riep ze tot Joris: "U, licht der waarheid, zeg mij: waar zal ik naartoe gaan? Ik ben immers nog niet wedergeboren door de doop met het water?" Waarop Joris antwoordde: "Houd moedig stand, mijn dochter; het bloed dat je vergiet, zal je doopwater zijn en de kroon van je overwinning." Daarop richtte zij een gebed tot de Heer en gaf de geest.

[Hiervan spreekt ook Ambrosius in zijn Praefatio: "Daarom is er ook voor de koningin van de heidense Perzen genade, want ze verwierf de martelaarspalm, toen haar wreedaardige echtgenoot haar ter dood liet brengen, ook al was ze op dat moment nog niet gedoopt. We kunnen er niet aan twijfelen dat zij rood gedrenkt door de dauw van haar bloed, door de hemelpoort naar binnen mocht en nu deelt in de eeuwige heerlijkheid."]

De volgende dag werd Joris veroordeeld: hij zou door de hele stad gesleept worden en uiteindelijk onthoofd. Toen bad hij tot God en vroeg dat ieder die zijn hulp inriep, verhoord zou worden. En er weerklonk een stem uit de hemel: "Zoals je wilt!" Na zijn gebed werd hij onthoofd. Zo voltooide hij zijn martelaarschap onder Diocletianus en Maximianus, die in 287 aan de macht kwamen. Toen Dacianus van het gerecht naar zijn paleis terugkeerde, regende er vuur uit de hemel; het verteerde hem en zijn knechten.

Aldus de Legenda Aurea. [183]

Verering & Cultuur
In het Oost-Romeinse Rijk gaat zijn verering terug tot in de 5e eeuw; aanvankelijk vooral in het Nabije Oosten, inclusief Egypte en Ethiopië. Constantinopel telde zelfs meerdere Georgius-kerken. Zijn verering was het grootst op het eiland Cyprus, in Kappadocië en Georgië, dat zelfs naar hem genoemd is. Vandaaruit verbreidt zich zijn verering naar de Balkan en Rusland.

In de oosterse kerken behoort hij met Demetrius van Sirmium en Theodorus Tiro tot de drie grote Griekse soldatenmartelaren.

Uit Ambrosius' commentaar op het verhaal van Sint Joris' martelaarsschap, maken we op dat het al in het westen bekend was tegen het eind van de vierde eeuw. Vanaf 23 april 683 weten wij zeker dat Georgius ook in Rome werd vereerd: zijn hoofd werd er vereerd in de S. Giorgiokerk.

Patronaten
Balkan
Hij is patroon van de Balkanstaten Bosnië en Servië. In Slovenië van de steden Kranj en Ptuj.

Baltische Staten
Hij is patroon van de staat Litouwen.

België
Hij is patroon van de plaatsen Luik, Sint-Joris (gem. Nieuwpoort), Sint-Joris-ten-Distel (gem. Beernem. In de late middeleeuwen was zijn beeld in Sint-Joris-ten-Distel een bedevaartsoord), Sint-Joris-Weert (gem. Oud-Heverlee), Sint-Joris-Winge (gem. Tielt-Winge).

Duitsland
Hij is een van de patroons van Duitsland. Daarnaast van de landstreken Allgäu, Beieren, Saksen en Schleswig; en van de steden Bamberg, Bremen, Dinkelsbühl (heeft sinds 1448 een Sankt-Georgenkerk), Eisenach, Hannover, Limburg (sinds 1235 een Sankt-Georgenkerk), Mansfeld, Nördlingen (Sankt-Georgenkerk sinds de 15e eeuw), Petershausen, Philippsburg, Ravensburg, Sankt-Georgen, Stade, Überlingen, Ulm en Wismar.
Daarnaast zijn er nog Sankt-Georgenkerken o.a. te Amberg, Köln, Speyer en Tübingen.

Engeland
Hij is patroon van Engeland (zijn rode ridder-kruis staat nog altijd in de vlag van Engeland, en maakt deel uit van de Union-Jack; meerdere koningen droegen de naam George. Verder is hij in Engeland beschermheilige van de plaatsen: Jarrow, Tyne en Wear, Ogburn-St-George, St-George in Cornwall, St-Neot in Cornwall en van Windsor.

Frankrijk
Hij is patroon van Frankrijk; van de landstreek Lotharingen; en van de plaatsen Bar, Saint-Georges-sur-l'Aa (dep. Nord) en Sélestat.
In Frankrijk heeft o.a. Parijs een kerk van St.-Georges.

Georgië
Hij is patroon van de land Georgië.

Italië
Hij is patroon van de Kerkelijke Staat, van de landstreek Piemonte; en van de steden Casale, Ferrara, Genua, Mantua, Modena en Urbino.

Nederland
Hij is patroon (of mede-patroon) van de steden Amersfoort, Nijmegen,
In Nederland zijn er Sint-Joriskerken in Almelo, Amersfoort (sinds Reformatie Nederlands Hervormd), Bredevoort, De Lier (sinds Reformatie Nederlands Hervormd), Drempt, Eindhoven, Heumen, Kruisland, Oosterbierum (sinds Reformatie Nederlands Hervormd), Spierdijk, Stratum, Terborg en Westerlee in Groningen (sinds reformatie Nederlands Hervormd).
Delft heeft sinds 1400 een Sint-Jorisgasthuis. Amersfoort heeft van oudsher een Sint-Jorisgilde.

Oostenrijk
Verschillende kleine plaatsen die St-Georgen heten.

Portugal
Hij is patroon van het land Portugal.

Rusland
Hij is (mede-)patroon van Rusland.

Spanje
Hij is patroon van de provincies Aragón en Catalonië; en van de steden Granada en Valencia.

Turkije
Hij is patroon van het toenmalige Constantinopel (= huidige stad Istanbul) en van de voormalige Syrische stad Antiochië (= het huidige Antikya).

Zweden
Hij is patroon van Zweden.

Zwitserland
Hij is patroon van de stad Luzern.

Beroepen en Noden
Sint Joris behoort tot de Veertien Noodhelpers.

Hij is patroon van Duitse ridderorden en van de Orde van de Kousenband (= van Sint-Georgius); van legers, ridderstand, paarden, kudden en vee (vanwege de betekenis van zijn naam!); en van ziekenhuizen, gasthuizen en hospitalen.

Hij is patroon van gevangenen; van kruisvaarders, ridders, ruiters, cavaleristen, soldaten, krijgers, militairen, schutters; van zadelmakers, wapenmakers en wapenfabrikanten, en meer in het bijzonder van harnasmakers, blikslagers, smeden en kuipers; van mijnwerkers; van scouts, padvinders, verkenners en wandelaars; van boeren (naamsbetekenis) en herders; en van artiesten.

Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen de pest, lepra en melaatsheid, syfilis, allerhande huidziekten, ook bij paarden; en tegen oorziekten; bovendien wordt hij aangeroepen tegen oorlogsgevaar, beschimping en bespotting, en godsdiensthaat; tegen ongeluk, tegen een zware val en tegen alle kwaad en de macht van de satan in het algemeen; daarnaast nog voor mooi weer en om een nieuw huis in te zegenen.

Erasmus († 1536) vertelt in zijn Enchiridion (66) dat er in zijn tijd mensen waren die Sint Joris' bescherming inriepen om niet in de handen van de vijand te vallen.

Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als soldaat en ridder op een bruin paard in volle wapenuitrusting; met een rood kruis op de borst of op zijn schild; met zijn lans doorboort hij de bek van een draak; met het prinsesje dat de prooi moest worden van de draak; met koningin Alexandra die zich door hem laat bekeren; met een wiel en gifbeker (martelwerktuigen).

Weerspreuk(en)

'Pluie de Saint-Georges
coupe aux cerises la gorge.'
('Met Sint-Joris regen
  kersenoogst valt tegen')


GEORGIUS » JORIS
JORIS in Delft

Even heeft het er naar uitgezien, dat Joris in de Delftse geschiedenis een grote plaats zou gaan innemen. In het jaar 1359 koos de Delftse burgerij partij voor de Kabeljauwen en dus tegen Graaf Albrecht van Beieren, die nochtans de baas was. Deze graaf trok op tegen de stad en arriveerde daar op 23 april 1359, Sint-Jorisdag. De burgerij hield dapper stand en wist zelfs enkele succesjes te behalen. Maar in de weken daarna verzwakte de weerstand, en op 9 juni moesten de Delvernaren een wapenstilstand aangaan en hun nederlaag toegeven. Was de strijd anders gelopen, dan zou Sint-Joris in nog groter ere gehouden zijn dan nu al het geval is.

Want tot op de dag van vandaag leeft in Delft de naam van Sint-Joris voort. Bekend is vooral het Sint-Joris-Gasthuis aan de Sint-Jorisweg.

Het ontstaan daarvan gaat terug tot het jaar 1400. Het was gevestigd op de hoek van het Noordeinde en de Kolk; daar waar nu nog de Lutherse kerk staat: dat was de kapel van het Sint-Joris Gasthuis, die waarschijnlijk rond het jaar 1407 werd gebouwd.

Aanvankelijk was het naastegelegen gasthuis bestemd als 'Beyaert', waar vreemdelingen voor korte tijd konden worden ondergebracht. Dit gold dan met name vrouwen. Het Oude Gasthuis aan de Koornmarkt herbergde de mannen. Uit later tijd stamt een reglement voor de gasten, waarin onder andere te lezen staat, dat er 's avonds geen lantaarn meegenomen mocht worden naar de slaapzalen: dat zou kunnen leiden tot dobbelen, kaarten of andere vormen van zedenverwildering. Nog weer later zal het gebruikt worden als Dolhuis of Gekkenhuis: daar ligt dus de oorsprong van het huidige 'Joris' zoals we in Delft vertrouwelijk zeggen.

Joris kwam op meer plaatsen voor in de oude stad. De waltoren tussen de nog bestaande Rietveldse toren en de Huybregts-toren (thans roeiverenigingsgebouw) heette Sint-Joristoren; deze moet dus gelegen hebben ter hoogte van het tegenwoordige bibliotheekgebouw van de Technische Universiteit aan de Oosterstraat. Er was ook een Sint-Jorispoort. Dat was een andere benaming voor de Waterslootse poort, gelegen tussen de Binnen- en Buitenwatersloot (zie afb.). Op het bruggetje tegenover de bioscoop bevindt zich in het plaveisel nog een steen die erop wijst dat daar voorheen de Waterslootse poort stond. Deze werd ook wel Sint-Jorispoort genoemd, omdat elk jaar op het feest van deze heilige, 23 april dus, de Sint-Joris-processie uit De Lier hier Delft binnentrok, een ommegang maakte en de stad langs dezelfde weg weer verliet. Sint-Joris is de patroon van De Lier.

Het koor van de Oude Kerk is aan beide zijden voorzien van een lagere uitbouw; het zuidelijke zijkoor, gelegen aan het Heilige Geestkerkhof heette het Sint-Joriskoor of de Sint-Joriskapel; daar stond binnen in de kerk ook een Sint-Jorisaltaar. Zoals ook bij de andere koren in de kerk het geval was, werd dit koor afgescheiden door een koperen hekwerk, dat - aldus Oosterbaan 83 & 111 n.376 - acht keer per jaar werd opgepoetst: en wel met Allerheiligen (1 nov.), Kerstmis (25 dec.), Maria Lichtmis (2 fbr.), Pasen, Pinksteren, met Maria-Omgang (Maria van Jesse: 12 juni, Odulfusdag), met Sint Hippolytus (13 aug.) en met Kermis (het is niet duidelijk of dat 1 spt. was: Sint-Gillismarkt dan wel nog een andere dag; bv. 6 dec. Nikolaas). Opvallend is, dat het niet werd opgepoetst voor Sint-Jorisdag, terwijl je toch mag aannemen, dat er dan een feestelijke Heilige Mis op zijn altaar werd opgedragen.

Niet alleen de Oude, ook de Nieuwe Kerk bezat een Jorisaltaar. Dat behoorde aan de Broederschap van de Zoete Naam Jezus, opgericht in 1487 met als doel door middel van een mooie verzorgde liturgie de zoete naam van Jezus uit te dragen. Zij verkrijgen - zo zegt de Kroniek van de Nieuwe Kerk - het Sint-Jorisaltaar in de Nieuwe Kerk, dat toebehoorde aan de voetboogschutters (Prinsenhof I,163l); Sint-Joris is op grond van zijn legende waarin verteld wordt hoe hij de draak bestrijdt en doodt, patroon van de schutters.

Vandaag de dag is Joris-te-paard-die-de-draak-verslaat nog te bewonderen op een uithangbord aan de Beestenmarkt nr.16; de begeleidende spreuk luidt:

"In St Joris Vol Van Waerde
Tapt men Wijn en Bier
en Stalt men ook de Paerden."

[Dries van den Akker s.j./1999.06.24]

Bronnen
[000; 000»Bordesholm:41.43; 000:Bova; 000»Cowie:46; 000:Demetrius(XkroontJoris& Demetrius); 000:gem.-wapen:Berkhout.Coevorden.Herten.Ridderkerk; 000:»jrb; 000:kaartspel(Íboe); 000:Laurentius-Itz.:149;
000:Notger-Liège:19(reliekschrijn:Karel-Stoute); 000:Pancratius; 000:posters:01:009(ikoon: draak dod. bov. Mosk); 000:posters:04:035(†Anastasia†Elisabeth-Hongarij); 000»Sny:95(bij
Maria); 000»Thecla:bk:Festugière; 101»George; 101a»George; 102»Georges; 103»Georg; 104»Georges; 105»George; 106; 107»Georg; 109p:252; 111p:203.204; 113; 119p:98; 122; 123p:100; 126; 127; 132; 140»Georgios-Nicomedië; 141»George; 142jr0303; 146p:100; 149/2p:113; 150p:49; 155p:153.293; 156afb:25; 157p:87; 158p:45; 176p:103; 178p:45.134.135; 181p:38a.64.117.125; 183; 186p:121; 188p:65.67.136(scenes).152; 191p:163.179; 193p:99.108-109; 198p:69-73; 200; 203p:45.67; 228p:232(209:orante); 230p:280.259; 231p:132; 233p:368; 237; 245p:83.120.122(onthoofd); 250p:8.158; 253p:54(59).63.111.113; 266nr:52; 268p:142; 270fo:64; 282a:48(weerspr).88.90; 282b:65(kruid); 288; 291; 293p:voorpl.76.77; 297p:132; 298p:60.66; 300p:231.377; 301p:26(†Nicasius).75.148(†Petrus).153; 305p:45(verslaat draak); 307p:61; 328p:131; 329/1p:412; 333p:71]334p:42; 345p:78.88; 346p:57.59; 348p:111; 500; Dries van den Akker s.j./2010.04.10]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen