×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Petrus Canisius (ook D’Hondt, Kanis of Noviomagus) sj, Fribourg Zwitserland; kerkleraar; † 1597.
Feest 27 april & † 21 december.
Op de dag dat in het Duitse land Luther in de ban werd gedaan, 8 mei 1521, werd te Nijmegen Peter Kanis geboren. Amper twee weken later, 21 mei, raakte Don Iñigo de Loyola in de slag om Pamplona ernstig gewond aan beide benen: achteraf gezien zou deze gebeurtenis uiteindelijk leiden tot de stichting van de jezuïetenorde, waar Canisius op 22-jarige leeftijd zou intreden, en die de bedding zou vormen voor zijn indrukwekkende groei naar heiligheid.
Over Canisius’ jeugd is weinig bekend. Hij stamde uit een invloedrijke familie. Zij vader was jarenlang burgemeester van Nijmegen. Zelf vertelt hij later, dat hij als jongen veel kattenkwaad uithaalde, en dat hij op school steengoed was in Latijn.
Op vijftienjarige leeftijd vertrekt hij naar Keulen om daar aan de universiteit te gaan studeren. Van nu af zal hij zijn naam verlatijnsen; eerst noemt hij zich Petrus Neomagus (= Peter van Nijmegen), maar al heel gauw Petrus Canisius. Zijn hart gaat uit naar filosofie en theologie. Hij komt in aanraking met de Kartuizers; daar gaat hij graag heen om hun eenzaamheid en stilte te delen en zo te komen tot gebed. Het is ook daar dat hij voor het eerst hoort van het bestaan van de Sociëteit van Jezus, een nieuwe religieuze groepering, ook wel jezuïeten genaamd. Dat zijn mannen die hun leven in dienst stellen van God naar het voorbeeld van Jezus. Dat trekt hem. Hij doet een retraite bij de eerste jezuïet die hij ontmoet, Petrus Faber (ook Pierre Favre: † 1546; feest 2 augustus). In 1543 treedt hij toe tot de jezuïetenorde; hij is dan 22 jaar oud.
Hij wordt er vooral belast met diplomatieke taken: zo moet hij namens de paus in Rome aan de bisschop van Keulen gaan duidelijk maken, dat deze terug moet treden omdat hij niet geschikt blijkt. Als hij dat tot een goed einde heeft gebracht, wordt hij naar het eiland Sicilië gestuurd om er een college op te richten, zoiets als een middelbare school. Vanwege het grote succes werd hij naar meer steden gestuurd om zulke colleges op te richten: Wenen, Praag, München, Dillenburg enz.
Dat was telkens opnieuw een moeizaam werk. Eerst moest hij allerlei kerkelijke en maatschappelijke instanties af om ze te winnen voor de oprichting van een college. Dan moest er geld gevonden worden bij weldoeners; er moesten leerlingen komen; liefst ook van arme afkomst: daar moest dan weer extra voor worden betaald door anderen; er moesten paters komen die het geheel droegen...
Intussen vond hij nog tijd om in vele kerken te preken, boeken te schrijven en zieken te bezoeken. Een anekdote vertelt dat hij in 1577 tezamen met een medebroeder logeerde aan het hof van hertog Wilhelm van Beieren te Augsburg. Zijn medebroeder fungeerde als secretaris. In de vrije uurtjes dicteerde hij hem zijn boek over Maria. Op zeker moment moest de secretaris weg, Canisisius in concentratie achterlatend. Toen deze de deur weer hoorde open en dicht gaan, vervolgde hij zijn dictaat over Maria. Een uur later kwam zijn medebroeder-secretaris terug die hoogst verbaasd was door de situatie die hij aantrof. De hertog zelf had een uur lang Canisius’ dictaat uitgeschreven. Hoogst ongebruikelijk voor een man in zo’n hoge maatschappelijke positie. Met het schaamrood op de kaken bood Canisius zijn verontschuldigingen aan. Maar de hertog antwoordde dat hij trots was een bijdrage te hebben kunnen leveren aan zo’n belangrijk boek.
Hij wordt uitgezonden naar het Concilie van Trente als deskundig theoloog. Daar wordt hij geroemd om zijn mildheid, zijn respect voor zijn tegenstanders, de volgelingen der Hervormers. Zijn overtuiging was het dat je je tegenstanders niet moest bevechten, maar zelf voor kwaliteit moest zorgen in de R.K. Kerk: dan zou niemand nog zin hebben uit onvrede naar iets anders op zoek te gaan. Zo zegt hij ergens: ‘De beste manier om je ogen te gebruiken is tranen plengen uit liefde tot God, en Bijbel lezen.’
Zijn beroemdste boek is de catechismus; een eenvoudig vraag- en antwoordenboekje over het Katholiek geloof. Opvallend is dat geen enkele vraag zich richt tegen andere geloofsgroeperingen, maar altijd op zoek is naar de inhoud van het katholieke geloof. Tot halverwege de twintigste eeuw - dus bijna 400 jaar lang - werd het in parochies en op scholen gebruikt.
Toen hij in het voorjaar van 1568 te Dillingen verbleef, meldde zich bij hem een leerling van het College te Wenen. Deze was er weggelopen om aan de invloedssfeer van zijn vader en broer te ontsnappen: die zouden nooit goed vinden dat hij bij de jezuïeten zou intreden en dat was precies zijn ideaal: Stanislas Kostka. Canisius zag dat zijn ideaal echt was, en stuurde hem naar Rome met een positieve aanbevelingsbrief. Hij schrijft onder meer: "De derde jongeman die ik naar u toestuur is Stanislas, een Pool; het is een nobele, positieve en ijverige jongeman. Onze paters in Wenen waren beducht voor de woede van zijn familie en hebben het daarom niet aangedurfd om hem in het noviciaat toe te laten. Ik heb hem getest en ik heb vastgesteld dat zijn roeping volkomen safe is. Hij zelf heeft de wens te kennen gegeven naar Rome te mogen gaan; dan zou hij verder weg zitten van zijn familie en op die manier des te sneller vorderingen kunnen maken in het religieuze leven. Ik heb hoge verwachtingen van hem..."
Zijn mildheid en vriendelijkheid waren bijna spreekwoordelijk. Om die gaven vroeg hij met aandrang in zijn gebeden: dat de Heer hem zou bekleden met een mantel die bestond uit drie stukken: vrede, liefde en standvastigheid. Hij schrijft in een brief: "Barmhartigheid jegens de armen en gebed tot God: dat zijn twee vleugels om naar de hemel te vliegen..." Om daaraan toe te voegen, dat handelaars de prijzen niet nodeloos moesten opdrijven uit liefde voor de armen.
De laatste opdracht was om een college te stichten in de Zwitserse stad Fribourg. Hij is dan bijna zestig jaar oud: 1580. Hij kan het niet meer aan. Fribourg wordt in feite de stad van zijn oude dag.
Uit deze tijd stamt de volgende legende.
Op een dag maakt Canisius een ommetje door de stad; zijn rechterhand verborgen in zijn toog; onmerkbaar bidt hij zijn rozenkrans. Plotseling komt er een jongetje de hoek omgevlogen en botst tegen hem op. De oude man wankelt maar weet zich juist staande te houden. De jongen verwacht een draai om zijn oren en krimpt al in elkaar, maar de oude priester vraagt vriendelijk: "Nou, nou jij hebt haast...?" "We deden wie het eerste de hoek om zou zijn." Intussen was er een hele groep kinderen omheen komen staan. "Zo en waar gaan jullie dan naar toe?" "Naar huis. We komen van de les." "En heb je vandaag interessante dingen geleerd?" "Ja, een paar vragen uit de Kanisie." "Uit de Kanisie?" "Ja, zo heet ons boek voor godsdienst." "Nou, ik hoop, dat je er zo blij mee bent, dat je het nooit meer vergeet" sprak de oude priester, "tot ziens maar weer." De Kanisie...! Toen hij weer verder schuifelde was het alsof zijn gebed helemaal was opgefleurd.
Het duurt zestien jaar, voordat het college een feit is.
Bij de opening spreekt hij - strompelend en steunend op zijn stok - de laatste woorden die van hem bekend zijn: "Weet u waarom er jezuïeten bestaan? Alleen maar om aan jonge mensen onderricht te geven, en om mensen in elke vorm van nood bij te staan, tot meerdere eer van God..."
Verering & Cultuur
Op afbeeldingen is hij onmiddellijk te herkennen vanwege zijn karakteristieke gelaat en haardracht; heel vaak heeft hij een (catechismus)boek in de hand; ook vindt men veel afbeeldingen van hem met een leerling aan zijn voeten, vaak vinden we de letters I.H.S.; ze vormen een monogram dat dierbaar is aan de jezuïetenorde: er worden twee betekenissen aan toegekend:
1: In Hoc Signo...(altijd met een afbeelding van het kruis erbij): "In Dit Teken...(zul je overwinnen)"
2: Jezus Hominum Salvator: "Jezus, Mensen-Redder.” In feite echter zijn het drie eerste letters in het Grieks van de naam Jezus (IÈSos).
Op 21 december van dit jaar zal het precies vierhonderd jaar geleden zijn dat de grote Nederlandse heilige en kerkleraar Petrus Canisius in de Zwitserse stad Fribourg overleed. Op zijn feestdag 27 april is dit feit in zijn geboortestad Nijmegen herdacht met de onthulling van een standbeeld op het Trajanusplein door de algemeen overste van de jezuïeten, onze landgenoot pater Peter-Hans Kolvenbach.
Maar we hoeven niet helemaal naar Nijmegen om te zien hoe hij eruitzag. In de Elandstraatkerk treffen we liefst vier afbeeldingen van hem aan. Om te beginnen kunnen we hem vinden op een medaillon boven het middenschip links. Schrijvend is hij te zien op het hoofdaltaar boven links opzij. Het eerste boek dat ooit door een jezuïet werd uitgegeven, komt van zijn hand. Naast dikke theologische folianten en een paar duizend brieven schreef hij een boekje dat de ouderen onder ons nog kennen: de catechismus. Weet u nog wel? In korte vragen en antwoorden stond daar het katholieke geloof kort samengevat. Op de lagere school moest je de antwoorden uit je hoofd leren. Wie herinnert zich niet de eerste vraag: 'Waartoe zijn wij op aarde?' 'Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen.' Wie na 1948 in de derde klas zat, leerde: 'Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn.'
Canisius schreef zijn catechismus in de tijd dat de leer van Luther overal aanhangers begon te krijgen. Het zou zijn levensopgave worden om in de tijd van de Reformatie het katholieke geloof te verdedigen en opnieuw uit te leggen. Alsof het zo moest zijn, was hij precies op de dag geboren dat Luthers leer officieel door de kerk werd veroordeeld: 8 mei 1521. In Keulen kwam hij in aanraking met de pas opgerichte orde der jezuïeten. Na een retraite in Mainz trad hij in. Hij sprak zijn laatste geloften uit in Rome na een jaar in de leer geweest te zijn bij de stichter van de orde, Ignatius van Loyola.
Hij was een nuchtere, harde werker. Er is uit zijn leven geen enkele spectaculaire gebeurtenis bekend. Hij verrichtte geen mirakels. Onvermoeibaar reisde hij van hot naar haar om toespraken te houden, colleges op te richten voor katholieke jongens (want wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, besefte ook Ignatius), les te geven op universiteiten; vorsten en kerkelijke leiders met raad en daad bij te staan (achter in de kooromgang vinden we hem afgebeeld terwijl hij overlegt met keizer Ferdinand en een kardinaal; de derde afbeelding).
We vinden zijn hele leven prachtig samengevat op de vierde afbeelding achter in de zijarm aan de Da Costastraat. Hij heeft weer een boek bij zich; op de achtergrond zien we de torens van vier steden die in zijn leven een belangrijke rol hebben gespeeld: Keulen, Mainz, Rome en Fribourg.
Zijn mildheid en vriendelijkheid waren bijna spreekwoordelijk. Hij schrijft in een brief: "Barmhartigheid jegens de armen en gebed tot God: dat zijn twee vleugels om naar de hemel te vliegen..." Om daar heel practisch aan toe te voegen, dat handelaars de prijzen niet nodeloos moesten opdrijven uit liefde voor de armen.
De laatste woorden die van hem opgetekend zijn, luiden: "Weet u waarom er jezuïeten bestaan? Alleen maar om aan jonge mensen onderricht te geven, en om mensen in elke vorm van nood bij te staan, tot meerdere eer van God..."
In een Zwisters heiligenboek voor kinderen wordt verteld hoe pater Petrus Canisius op zijn oude dag een wandelingetje maakt door de straten van Fribourg. Met de hand in zijn toog bidt hij stilletjes het rozenhoedje. Plotseling komen er een aantal schooljongetjes de hoek omgestormd. Ze lopen hem bijna van de sokken. De jongens blijven bedremmeld staan en bieden netjes hun verontschuldigingen aan. Pater Canisius maakt een praatje met ze en vraagt waar ze vandaan komen. Als hij te horen krijgt dat ze net van school komen, vraagt hij wat ze er zo al leren. Tenslotte is hijzelf een oude rot in het vak, ook al weten deze jongens dat niet. Zij beginnen meteen enthousiast te roepen dat de meester zo mooi de 'Kanisi' kan uitleggen. Vooral als de meester vertelt hoe je Onze Lieve Heer een plezier kan doen. De 'Kanisi'; daar moet de oude pater om glimlachen. En hij drukt ze op het hart dat ze die dan maar goed moeten leren...
Canisius' katechismus
Generaties lang hebben ze in het Duitse taalgebied de katechismus aangeduid met 'de Kanisi'. Wat stond erin? Het was een boekje waarin door middel van korte vragen en antwoorden het katholiek geloof op begrijpelijke wijze werd samengevat. Ouderen onder ons hebben als kind op die manier het geloof geleerd. Wie herinnert zich niet het antwoord op de vraag: "Waartoe zijn wij op aarde?" In een bewerking van Canisius' katechismus door Lodewijk Makeblijde uit 1611 luidt die vraag: "Tot wat eynde is de mensche van Godt geschapen? Antw. Om Godt te kennen, te beminnen ende te dienen in dit leven ende hiernamaels te genieten ende 't aenschouwen in 't eeuwigh leven."
De katechismus was opgebouwd vanuit de drie belangrijkste deugden: geloof, hoop en liefde. Aan 'geloof' was de geloofskennis gekoppeld, samengevat in de Twaalf Artikelen van het Geloof; aan 'hoop' het gebed, met name het Onze Vader en het Wees Gegroet; en aan 'liefde' de Tien Geboden, de geboden van de heilige kerk, en de sacramenten: wat ze betekenen en hoe men ze dient te ontvangen.
Een lesuur katechese bij Canisius
Katechese werd op zondag gegeven. Om kwart voor één ging de bel, zodat alle leerlingen om één uur in het lokaal konden zijn. De les begon met een kerklied onder leiding van de voorzanger. Dan nam de katecheet het over. Eerst maakten ze allemaal een kruisteken. Vervolgens werden gezamenlijk het Onze Vader en het Wees Gegroet gebeden; en daarna de Twaalf Artikelen. Dit alles geknield en met gevouwen handen. Na het gebed was er een kwartier overhoring van de thuis geleerde katechismusvragen. Van de inhoud werd steeds gebruik gemaakt om zijstapjes te doen, vooral in gezamenlijk oefenen van het kruisteken en dergelijke dingen. Na de overhoring vroeg de katecheet wat de leerlingen hadden onthouden van de uitleg in de vorige les. Dat gaf gelegenheid de stof te herhalen. IJverige leerlingen werden beloond, bijvoorbeeld met een heiligenprentje. Ook dit nam een kwartier in beslag. Dan werd de nieuwe stof gepresenteerd. Twee jongens die daartoe van tevoren waren aangewezen, mochten voor de klas op een hoge stoel gaan zitten en de nieuwe stof hardop voorlezen. Wie goed zijn best deed, werd weer uitdrukkelijk beloond. De katecheet onderbrak telkens voor uitleg. In de laatste tien minuten nog wat slotopmerkingen en het opgeven van huiswerk. De les werd afgerond met het opzeggen van de tien geboden en de geboden van de heilige kerk. Tot slot kwam de voorzanger nog een keer voor een lied.
'Moderne' elementen in Canisius' aanpak
Te oordelen naar Canisius' aanpak in boek en les moeten de leerlingen blijkbaar niet alleen de basiskennis van het geloof bezitten. Zijn aanpak is gericht op een praktische geloofshouding. Dat doet mij eraan denken hoe er vandaag de dag in het onderwijs gehamerd wordt op het feit dat we niet alleen kennis moeten overdragen, maar ook en vooral vaardigheden moeten aanleren. De centrale rol van de leraar mag tegenwoordig in een goede les hooguit de helft van het lesuur in beslag nemen; de andere helft moeten de leerlingen zelf actief zijn. In dat kader zou Canisius bepaald geen slecht figuur slaan. De leerlingen zingen gezamenlijk liederen en zeggen gebeden op, waarbij ze een kruisteken maken en knielen. Ook bij het overhoren krijgt de een na de ander een beurt. Zelfs voor het aanbrengen van nieuwe stof worden leerlingen gebruikt. Heel slim. Want die moeten het voorlezen ervan voorbereiden en raken dus langs die weg met de stof vertrouwd. En als Canisius wist hoe cijferbelust de leerlingen tegenwoordig waren, zou hij zonder moeite met zijn beloningen nu weer zó voor de klas kunnen.
Canisius blijkt bijzonder leerlinggericht. Het schijnt dat hij drie versies heeft geschreven van zijn katechismus, al naar gelang het publiek waarvoor de stof bestemd was. Iedere leraar leert tegenwoordig dat je bij de leerlingen de zogeheten 'beginsituatie' moet achterhalen. Wat weten ze al? Zodat je kunt aansluiten bij hun kennis en hun niveau. In een van zijn brieven signaleert Canisius hoe velen van zijn tijdgenoten neerzien op het geven van godsdienstonderricht aan eenvoudige kinderen en leerlingen. Maar hij geeft ze in overweging eens stil te staan bij Jezus die ook afdaalde tot de kinderen en veel tijd aan ze besteedde: "Als we Christus en zijn evangelie willen geloven, dan is het van belang zich met het lesgeven aan kinderen bezig te houden en zorg te dragen voor hun godsvrucht. Daarmee doe je niet alleen het werk van een christen, maar van een engel." Hiermee komen we tenslotte bij Canisius' doelstelling. Het formuleren van doelstellingen is wezenlijk in het huidige onderwijs. Hij wil praktizerende gelovigen van zijn leerlingen maken. Ze dienen de kennis te koppelen aan godsvruchtige praktijken, zoals gebed en het ontvangen van de sacramenten. Daarbij neemt de biecht met de bijbehorende zondenspiegel een bevoorrechte plaats in, omdat dit sacrament directe invloed heeft op de deugdbeoefening. Van Canisius vond ik het volgende citaat: "Daarom zal ik, als ik verstandig ben, in mijzelf en anderen meer de studie aanmoedigen om het erfgoed van het katholiek geloof hoog in ere te houden en ongeschonden te bewaren. Niet voor niks wordt dat aanbevolen door de Apostel Paulus. En het gaat alle schatten van de hele wereld te boven. Want daarvan hangen immers af: het grootste stuk van de christelijke wijsheid, de vrede onder de mensen en ieders persoonlijk geluk."
Alles heeft zijn eigen tijd
Aan die - op zich waardevolle - doelstelling van Canisius kunnen we misschien nog het beste aflezen wat er in onze cultuur veranderd is. Anders dan in Canisius' tijd, kunnen we de huidige scholen niet meer zien als een stukje van de geloofsgemeenschap. Canisius' situatie was die van de zondagsschool of van de kinderwoorddienst. Zelfs de bevolking op een katholieke school van tegenwoordig is eerder een afspiegeling van de pluriformiteit in onze samenleving, dan een toonbeeld van eenheid. De uniformiteit die voor Canisius uitgangspunt en doel blijkt te zijn, is tegenwoordig ondenkbaar. Lesgeven zoals we het hierboven Canisius zagen doen, zou ongetwijfeld door de overgrote meerderheid van de huidige ouders, medewerkers en de leerlingen zelf betiteld worden als indoctrinatie of beïnvloeding.
"Dat zoek ik zelf wel uit"
Onze kinderen geven te kennen dat ze alles in het leven zelf wel uitzoeken. Dat zij zelf willen beslissen. Zij zelf maken de keuzes in hun leven. Ook als het gaat over het kiezen van godsdienst of levensovertuiging. Daarin horen we onze eigen opvoedingsidealen terug. Van het begin af aan maken we onze kinderen precies daarmee vertrouwd: dat zij zelf moeten nadenken, zelf verantwoordelijkheid nemen (de hele middelbare school is een etappewedstrijd van keuzes!). Dat houdt dan natuurlijk niet op bij zulke belangrijke zaken als het kiezen van je toekomstige levensinrichting en je levensovertuiging. Zij mogen - zoals zij dat zelf graag noemen - zichzelf zijn. Ze mogen zich uiten en daar wordt rekening mee gehouden. Dat vinden ze heel gewoon.
De autonomie van de eigen persoon, en het respect daarvoor bij anderen, staat heel hoog aangeschreven in onze cultuur. Als ik eventueel een leerling om meer respect vraag, tref ik een gevoelige snaar. Zoals met alle vakken zijn er altijd leerlingen die de behandelde stof niet interessant vinden. Daar is op zich niets mee aan de hand, behalve wanneer ze daaraan op onbehouwen wijze uiting geven. Dan is mijn antwoord: "Luister, ik heb zes jaar van mijn leven op dit vak gestudeerd en ik ben ervan gaan houden. Ik vind het mooi. En ik wil dat je daar respect voor opbrengt." Dat ik denk dat ze geen respect toonden, vinden ze erg.
Bestaansverheldering
Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw wil schoolkatechese bestaansverheldering zijn. Zij moet aansluiten bij de leefwereld, de levenservaring en vragen van de leerlingen. Katechese laat zien dat het in de godsdienst(en) gaat om antwoorden op grote levensvragen. Dit inzicht gold niet alleen de katechese, maar steunde op een algemeen didactisch inzicht. De leerstof moest beginnen bij de belevingswereld van het kind. Het onderwijs moest meer van onderop worden gegeven, vanuit het bijzondere naar het algemene (denk aan de spreekbeurten over allerhande onderwerpen in de basisschool), en niet meer vanuit het grote geheel; dat was vaak veel te abstract voor kinderen, en alleen maar bevattelijk voor de intelligentsten. Het zal duidelijk zijn dat daarmee een van de pijlers onder de oude katechismus werd ondermijnd.
Sindsdien gaat geloofsonderricht altijd gepaard met uitstapjes naar de actualiteit. In de eerste lessen vraag je aan de leerlingen of ze in hun eigen omgeving wel eens godsdienstige mensen of dingen zijn tegengekomen. Of je vraagt of zij zelf levensvragen kunnen formuleren. Vertellen we het bijbelverhaal over de uittocht uit Egypte, dan wordt aan de leerlingen gevraagd, of ze op de televisie dergelijke arme vluchtelingen tegenkomen. Bij het onderwerp profeten komen ook 'profeten' uit onze eigen wereld ter sprake. In de methode die ik gebruik behoren daar ook cabaretiers en cartoontekenaars in de kranten bij!
De wereld is groter geworden. De wereldgodsdiensten moeten behandeld worden; bij ons in het vierde leerjaar. (Dat is een immens verschil met Canisius' situatie). De Boeddha zegt: wil je gelukkig worden, dan moet je je oefenen om alle verlangens en begeertes stil te leggen... Dat stuit bij de huidige generatie leerlingen in eerste instantie op volmaakt onbegrip. Want dat is wel heel anders dan wat in hun (en ons!) leven belangrijk is.
In hogere klassen kom ik nog eens op die profeten terug en laat zien hoe zij zeggen: "Leer van je geschiedenis. Vergeet de levenslessen niet die je in het verleden hebt geleerd, want daarin liggen de aanwijzingen verborgen hoe je in de toekomst als goed mens kunt leven. Wat jij niet wilt dat jou geschiedt doe dat ook een ander niet." En dan stel ik voor aan de klas: "Zullen wij zelf eens doen wat die profeten hebben ontdekt? Als je eens niet denkt aan de vakken op school, wat heb jij dan tot nu toe het meeste geleerd in je leven?" Daar komen soms prachtige reacties op. Ik tik alles uit, maak er een boekje van en geef een exemplaar aan ieder in de klas. Zo blijken hun eigen levensverhalen iets van een heilig boek te vormen. Want ook ik ben natuurlijk kind van mijn tijd. En leef van de veronderstelling dat elk van mijn leerlingen verborgen schatten met zich mee draagt en dat ik ze daar 'alleen maar' van bewust hoef te maken.
Canisius en ik
Kon Canisius er nog vanuit gaan dat zijn leerlingen in hetzelfde geloof moesten worden opgevoed als hijzelf, die tijd is - althans voor de huidige school - voorbij. Het vak Katechese is dan ook intussen Levensbeschouwing geworden. 'Katechese' suggereert dat de docent zijn leerlingen de weg wijst op hun levenspad; toch nog beïnvloeding op een terrein waar zij zelf autonoom zijn. Natuurlijk hebben zij voor het maken van de belangrijkste keuzes anderen nodig (al lijken zij zelfs dat nogal eens in het vuur van het gesprek te vergeten). Maar die leidspersonen kiezen zijzelf; en dat hoeven niet per se hun leraren op school te zijn. Lesgeven is dan ook veel meer aanbieden geworden; vóórhouden. Canisius kon in zijn tijd zeggen dat het om het behoud van het geloofsgoed ging. Die doelstelling blijft binnen de geloofsgemeenschap recht overeind. Maar de school maakt in onze tijd geen deel uit van de geloofsgemeenschap. Nu ontleent het vak zijn bestaansgrond aan het feit dat grote groepen mensen in de maatschappij hun leven inrichten vanuit een godsdienstige ondergrond. In onze tijd horen daar ook vreemde godsdiensten bij, zoals de Islam en het Hindoeïsme. Uit sociale overwegingen is het goed daar kennis van te hebben. Bovendien is onze cultuur diepgaand beïnvloed door de christelijke godsdienst. Om het christelijke culturele erfgoed te begrijpen, zoals bv. kathedralen, literatuur, spreekwoorden, politieke partijen en omroepen op christelijke grondslag, of het feit dat er in ons land elk weekend meer mensen naar de kerken gaan dan naar sportwedstrijden, is het nodig kennis van het christendom op te doen. Maar de belangrijkste fundering van dit vak op school, ligt in het feit dat godsdienstige mensen op een geheel eigen manier tegen de wereld aankijken. Dat levert een kennis en visie op die door geen enkel ander vak wordt aangedragen. Omdat de meesten van huis uit nauwelijks vertrouwd zijn met enige religieuze cultuur, mag je slechts van een enkeling veronderstellen dat deze lessen bijdragen aan de verbreding van kennis en inzicht in hun eigen geloof.
Het is intussen een bekend verschijnsel van deze tijd dat leerlingen een eigen levensbeschouwing samenstellen uit de veelheid die op hen afkomt. 'Shopping' heet dat sinds kort; enkele jaren geleden noemden jeugdsociologen dat 'bricolage' (= doe-het-zelf).
De leraar heeft eerbied voor deze situatie. Bovendien mag hij niet vergeten dat er door zijn leerlingen bijzonder op hem gelet wordt. Hij moet authentiek zijn; zijn daden moeten met zijn woorden en idealen in overeenstemming zijn. Hoe echter, hoe overtuigender. En bij 'echt' hoort in ieder geval ook humor.
In zijn persoonlijk gebed beveelt hij zijn leerlingen in Gods liefde aan, en bidt dat - eventueel ook via zijn lessen - de Innerlijke Leermeester in hen zijn werk mag doen...
De legende over de oude Canisius in gesprek met de jeugd te Fribourg ontleende ik aan Walther P. DIETHELM 'Heiliges Schweizerland. Von Heiligen und heiligen Stätten unserer Heimat' Einsiedeln/Zürich/Köln, Benziger Verlag, 1949 p:157vv.; de samenvatting van de inhoud van zijn katechismus aan het artikel van Rita Haub 'Canisius als Schriftsteller' in het onlangs verschenen boek onder redactie van Julius OSWALD & Peter RUMMEL 'Petrus Canisius. Reformer der Kirche. Festschrift zum 400. Todestag' Augsburg, Sankt Ulrichs Verlag, 1996 ISBN 3-929246-17-1 pp:170-171; het citaat over het engelendienstwerk en de inrichting van een lesuur bij Canisius aan het artikel van Eugen PAUL(†) 'Petrus Canisius als Katechet und Pädagoge' in hetzelfde boek resp. p.195 en pp:198-199; de doelstelling van zijn onderwijs bij Karlheinz Dietz 'Petrus Canisius als Theologe' in hetzelfde boek p:179n.4.
Dries van den Akker (* 1945) is leraar levensbeschouwing aan het Sint-Stanislascollege te Delft.
Stel u voor. Vorige week maakte ik mijn middagwandelingetje hier in de stad Fribourg in Zwitserland. Daar slijt ik mijn oude dag. Met mijn hand in mijn zak bid ik intussen mijn rozenhoedje. Plotseling komt er een groepje jongens de hoek om gestormd. Ze lopen mij bijna omver. Ik moest mij aan de muur vastgrijpen om niet te vallen. Keurige jongens. Ze boden netjes hun verontschuldigingen aan. Ze kwamen uit school, zeiden ze. Ik vroeg wat ze zoal leerden, en of ze ook het vak godsdienst kregen. Enthousiast vertelden ze dat de meester zo mooi de Kanisi kon uitleggen. De Kanisi! Ik had nooit durven dromen dat mijn catechismusboekje nog eens naar mij zou worden genoemd. Inderdaad, ik ben Petrus Canisius, Peter Kanis uit Nijmegen.
Dat boekje is destijds uit de nood geboren. Het bevat korte vragen en antwoorden over onze geloofskennis. U weet wel: ‘Waartoe zijn wij op aarde? Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn.’ Jazeker, in alle bescheidenheid mag ik zeggen dat ik dat boekje geschreven heb. Dat was nodig. Want de mensen van mijn tijd wisten niets van hun geloof. Enige weken geleden hoorde ik op uw radio een uitzending dat er cursussen worden georganiseerd voor mensen die van huis uit katholiek zijn, maar behalve wat rituelen de inhoud ervan niet meer kennen. Precies voor die mensen schreef ik mijn catechismusboekje.
Misschien denken de mensen van jullie tijd wel net zo als in onze tijd: namelijk dat katholiek-zijn vooral een kwestie van regeltjes is: wat mag wel van het geloof en wat mag niet? Een bijna oneerbiedige opvatting van onze geloofsschat. Geloven is immers: weten dat je bemind wordt; dat er een God bestaat die met hartelijkheid naar je omziet. Dat is het geheim van heel de schepping: die wordt door liefde bijeen gehouden en bestuurd. Ik heb in mijn leven ruim de tijd genomen om dat tot mij door te laten dringen. Daaruit groeide het verlangen steeds meer vanuit die liefde te leven en ervan aan anderen door te geven.
Wij in onze tijd, de zestiende eeuw, maakten de opkomst mee van het protestantisme. Dat was voor ons de uitdaging: om na te denken over de waarde en de inhoud van het katholiek geloof. Wij mengden ons in het openbaar debat, schreven boeken en pamfletten, discussieerden in het openbaar, en lieten zien hoe mooi en rijk de katholieke godsdienst is. Waar blijven jullie vandaag de dag?
Ik heb begrepen dat jullie tegenwoordig veel te stellen hebben met de Islam. Sommigen schijnen er zelfs bang van te zijn. Maar is die Islam geen uitdaging om de schoonheid en de inhoud van je eigen christelijke geloof daar tegenover te zetten? Om je te mengen in het openbaar debat; ingezonden brieven te schrijven naar de kranten, spreektijd te vragen? En van de gelegenheid gebruik te maken om voor Jezus en zijn Vader op te komen, misverstanden uit de weg te ruimen? Neemt u me niet kwalijk, maar precies dat mis ik vandaag de dag in jullie media. Een geloofwaardige stem van overtuigde katholieken. Ik zeg niet van fanatieke katholieken. Nee, ik bedoel gelovigen die tot zich hebben laten doordringen hoeveel God voor ze betekent. Die uit eigen ervaring kunnen spreken. Die respect afdwingen bij hun opponenten, omdat ze spreken en schrijven met gezag. Omdat ze opkomen voor het waardevolste van hun leven.
Ik hoor dat men een jaar of tien geleden voor mij een standbeeld heeft opgericht in mijn geboortestad Nijmegen. Prachtig. Maar veel liever zou ik zien dat u een standbeeld oprichtte voor Jezus. En dan bedoel ik niet in marmer of brons, maar door Hem in uw eigen gedragingen na te volgen, gewoon in het leven van alledag.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen