×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Paulus Apostel, Rome, Italië; martelaar; † 67(?)
Feest 25 januari (bekering) & 29 (met Petrus Apostel)
& 30 juni.
Geschiedenis
Met Petrus is hij één van de kopstukken van de Kerk. Beiden worden dan ook op dezelfde dag gevierd: 29 juni. Paulus heeft zoveel gereisd in dienst van het evangelie, dat hij de eretitel van 'De Apostel' heeft meegekregen. Toch heeft hij Jezus niet persoonlijk gekend. Pas na diens heengaan heeft hij zich bij zijn leerlingen gevoegd. Dat ging niet vanzelf. Paulus kwam uit Tarsis en moet als jongen reeds naar Jeruzalem zijn verhuisd. Hij had nog als leerling aan de voeten gezeten van de beroemde leermeester Gamaliël. Zo was hij uitgegroeid tot een vurige, wetgetrouwe jood, die niets moest hebben van de vrijzinnige sekte van Jezus van Nazareth. We horen voor het eerst van hem, als Stefanus, de diaken, op last van de Joodse overheden wordt gestenigd. Dan leggen de beulen hun mantels neer aan de voeten van Saulus. Hem was er dan ook alles aan gelegen om ze uit te roeien. Daartoe had hij zelfs volmachten gekregen van de Hoge Raad te Jeruzalem. Ze gaven hem het recht om huizen van verdachten binnen te dringen en te controleren of er geen volgelingen van Jezus woonden...
Paulus' Bekering
Feest 25 januari.
... Op weg naar Damascus werd hij als een donderslag bij heldere hemel getroffen en op de grond geworpen. Verblind door het felle licht tastte hij hulpeloos in het duister. Een stem vroeg hem: 'Saul, Saul waarom vervolg je mij?' Een leerling van Jezus, Ananias, overwon zijn weerzin en nam hem bij zich in huis. Paulus was omgedraaid als een blad aan een boom. Van nu af zou hij de meeste fanatieke verdediger van Jezus' leer: het evangelie was er voor ieder die hulpeloos in het duister rondtastte, ongeacht of men tot het uitverkoren volk van de joden behoorde of niet.
Drie jaar lang bereidde hij zich in het verborgene voor op zijn zending. Toen trad hij uit de schaduw en ondernam minstens vier grote reizen. Intussen schreef hij een onbekend aantal brieven, waarvan er veertien in het Nieuwe Testament in de bijbel zijn opgenomen.
Paulus doet Efese aan tijdens tweede missiereis (ca 50/52)
Op de terugweg van zijn tweede zendingsreis doet Paulus Efese aan.
Die tweede reis was een mijlpaal geweest. Nadat hij op zijn eerste zendingsreis alleen nog maar synagoges van Joodse broeders en geloofsgenoten had aangedaan op het vasteland van Turkije, had zijn tweede reis hem gevoerd naar de overkant van de Egeïsche Zee, naar Griekenland, de bakermat van de heidens (= niet-joodse) cultuur. Paulus had zelfs een redevoering gehouden op de Areopaag in Athene, waar filosofen en praatjesmakers de tijd doodden met spitsvondige redeneringen en beschouwingen. Hij had er nauwelijks succes gehad. In de mondaine havenstad was hij Aquila tegengekomen, een tentenmaker net als hijzelf. Hij kreeg er onderdak, en van daaruit ging hij iedere sabbat naar de synagoge om er zijn Joodse broeders van te overtuigen, dat de weg van Jezus de enige was die tot het heil voerde zoals God dat in de Wet (het Oude Testament) aan zijn mensen in het vooruitzicht had gesteld. Maar de Korintische joden wilden er niets van weten. Voortaan verzamelde Paulus zijn mensen in het huis van een zeker Titius Justus, dat naast de synagoge woonde. De overste van de synagoge, Crispus, liep met zijn hele gezin naar de godsdienst van Christus over. Ook een groot aantal Grieken, dat aanvankelijk aansluiting had gezocht bij de godsdienst der joden. Die beschouwden hen toch altijd als buitenstaanders, terwijl de christenen juist zeiden, dat hun boodschap op de eerste plaats voor de buitenstaanders bestemd was. Jezus had zelf gezegd: "De laatsten zullen de eersten zijn." Tenslotte werd het de joden van Korinte te bar. Zij ontketenden een opstand en voerden de zaak tot voor de rechter, Gallio geheten. Toen deze in de gaten had, dat de ruzie handelde over het verstaan van de Heilige Schriften van de mensen die hij voor zich had, verklaarde hij zich incompetent en seponeerde de zaak. Toen molesteerden ze voor de ogen van Gallio de overste van de synagoge. Maar de rechter trok er zich niets van aan (Handelingen 18,01-17).
"Paulus bleef er nog vele dagen, nam toen afscheid van de broeders en ging in gezelschap van Priscilla en Aquila scheep naar Syrië. [-]. Zij kwamen te Efese en daar verliet hij hen. Zelf ging hij naar de synagoge om er te disputeren met de joden. Toen zij hem vroegen wat langer te blijven, ging hij daar niet op in, maar bij het afscheid zei hij: 'Als God het wil, kom ik nog eens bij u terug.' Hij voer weg van Efese en kwam in Cesarea, ging naar de stad, begroette de gemeente en begaf zich op weg naar Antiochië" sinds de vervolgingen in Jeruzalem de thuishaven van de christenen (Handelingen 18,18-22).
"Hij verbleef daar enige tijd, vertrok toen weer en maakte een rondreis achtereenvolgens door de landstreek Galatië en door Frygië om er alle leerlingen te sterken. Intussen was in Efese een jood aangekomen, Apollos, een Alexandrijn van afkomst en een welsprekend man, die doorkneed was in de Schriften. Hij had onderricht ontvangen in de weg des Heren, sprak vol geestdrift en gaf in bijzonderheden onderricht over alles wat Jezus betrof, hoewel hij alleen het doopsel van Johannes kende. Ook begon hij vrijmoedig in de synagoge op te treden. Nadat Priscilla en Aquila hem gehoord hadden, namen ze hem mee en legden hem de weg van God nauwkeuriger uit. Toen hij wilde doorreizen naar Achaïa, zonden de broeders aan de leerlingen een brief met het verzoek hem goed te ontvangen. Daar aangekomen was hij door zijn genadegaven van veel nut voor de gelovigen, want krachtig weerlegde hij in het openbaar de joden door aan de hand van de Schriften te bewijzen, dat Jezus de Messias was" (Handelingen 18,23-28).
Zeer waarschijnlijk is dit dezelfde Apollos waar Paulus over schrijft in zijn eerste brief aan de christengemeente te Korinte: "Broeders, ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: 'Ik ben van Paulus. Ik van Apollos. Ik van Kefas (= Petrus). Ik van Christus.' Is Christus dan in stukken verdeeld?" (1 Korinte 1,12-13). Dan vergelijkt Paulus de prediking en het bekeringswerk met de arbeid van een boer of tuinder: "Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei" (1 Korinte 3,6). Het is vanuit Efese dat Paulus deze woorden aan zijn medegelovigen van Korinte schreef. Waarschijnlijk vanuit de gevangenis. Het lijkt erop dat Apollos op dat moment bij hem was (1 Korinte 4,6).
Voor Apollos: zie aldaar.
Paulus te Efese tijdens 3e missiereis (ca 52/56)
"Terwijl Apollos in Korinte was, kwam Paulus na zijn reis door het binnenland in Efese. Daar ontmoette hij enige leerlingen, aan wie hij vroeg: 'Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen ge het geloof hebt aangenomen?' Zij antwoordden: 'Wij hebben niet eens gehoord, dat er een Heilige Geest bestaat.' Toen zei hij: 'Hoe zijt ge dan gedoopt?' Zij antwoordden hem: 'Met het doopsel van Johannes.'" (Handelingen 19,01-03)
Dit is volkomen in overeenstemming met wat er zojuist over Apollos werd verteld. Toen hij in Efese over Jezus preekte, deed hij dat als leerling van Johannes de Doper. Het waren Aquila en Priscilla geweest, die hem de weg van God nauwkeuriger hadden uitgelegd...
Dit is heel interessant. In de Handelingen wordt er maar heel zelden teruggegrepen op verhalen over of van Jezus. Maar hier lijkt het wel, alsof het begin van Jezus' openbaar leven werkelijk onlosmakelijk is gekoppeld aan het optreden van Johannes de Doper. Blijkbaar was de bekering die hij preekte in de ogen van Jezus' eerste leerlingen voorwaarde om het hart ontvankelijk te maken voor Jezus' Heilige Geest!?
"Paulus hernam: 'Johannes diende een doopsel toe ten teken van bekering, maar zei aan het volk, dat ze moesten geloven in wie na hem kwam, dat is Jezus.' Toen zij dit gehoord hadden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus. Nadat Paulus hun de handen had opgelegd, kwam de Heilige Geest over hen; ze spraken in talen en profeteerden. Bij elkaar waren het een man of twaalf." (Handelingen 19,04-07)
Ongelooflijk. Paulus is hier bijna een evenbeeld van Jezus. Immers, zoals Jezus twaalf leerlingen had aan wie Hij zijn Geest bij uitstek had doorgegeven, zo deed Paulus dat nu op zijn beurt aan... twaalf leerlingen. De verschijnselen die met de overdracht van de Geest gepaard gaan, lijken op die van Pinksteren, zoals dat verteld wordt in het tweede hoofdstuk van de Handelingen: 'in tongen spreken' en 'profeteren' (= profetische woorden uitspreken).
"Hij [= Paulus] ging naar de synagoge, waar hij gedurende drie maanden vrijmoedig optrad en hen door zijn uiteenzetting over het Koninkrijk Gods trachtte te overtuigen." (Handelingen 19,8)
Zo was Paulus overal te werk gegaan, als hij ergens voor het eerst kwam. Als vrome jood bezocht hij op sabbatdag de synagoge. Naar goed gebruik werd een vreemdeling vaak uitgenodigd om voor te lezen uit de schrift of een opwekkend woord uit te spreken naar aanleiding van de schriftlezing. Van die gelegenheid maakte Paulus steevast gebruik om uit te leggen dat Jezus de ware vervulling was van de Schriften. Vaak wilden de joden er niet van weten, want zij konden niet geloven, dat Gods woord ook was bestemd voor onreinen en heidenen (= niet-joden). Zij waren immers het volk waarmee God een verbond had gesloten.
Zulke bijeenkomsten op de sabbat werden vaak ook bijgewoond door geïnteresseerde buitenstaanders, die zich aangetrokken voelden tot de Joodse godsdienst (proselieten). In hun ogen was het geloof, dat er één God aan de basis van de schepping moest staan, een veel voor de hand liggender beginsel, dan bijvoorbeeld een godenwereld, waar allerlei goden een eigen levensdomein hadden, waar zij de zorg voor hadden: een god voor de oogst, een god van de onderwereld, een god van de vruchtbaarheid, een god van enz. Bovendien vertelden de godsdienstige mythen dat die goden vaak onderling met elkaar overhoop lagen en op de meest klein-menselijke manier elkaars eer betwistten, ruzie maakten, enz. Vele weldenkende mensen konden niet geloven dat zulke godsdiensten waarheid bevatten. Die zochten het dan bij de ene God van het jodendom. Maar de joden zelf lieten hen goed voelen, dat zij buitenstaanders waren en nooit tot de echte kring van gelovigen konden behoren.
Voor hen was de christelijke visie een uitkomst. Christenen preekten immers dat Christus was komen laten zien, dat die God van het jodendom er was voor iedereen, voor de onreinen het eerst: "De laatsten zullen de eersten zijn." Juist onder die groep vonden de eerste predikers het meest gehoor en wierven zij de meeste aanhangers... tot ergernis van de traditionele joden, wie deze opvatting een doorn in het oog was. Telkens opnieuw loopt Paulus hier tegen op.
Hijzelf had tot hen behoord. Van zichzelf merkt hij op, dat er op het punt van traditionele Joodse wetsbetrachting waarschijnlijk niemand in zijn schaduw kon staan: "In wettische heiligheid volmaakt" (Filippenzen 3,6). Maar die opvatting is hij als vuilnis gaan beschouwen sinds hij Christus kende. Wat was 'Christus' dan voor Paulus?
Om dat te begrijpen moeten we voor ogen houden, dat in de ogen van wetgetrouwe joden de mensheid verdeeld is in twee groepen: reinen en onreinen. Rein ben je, wanneer je alle geboden van de Wet onberispelijk en stipt naleeft. Wie daar - om welke reden dan ook - niet aan toekomt, is onrein, en moet uit de geloofsgemeenschap geweerd worden, anders zou hij of zij door die onreinheid de hele gemeenschap verontreinigen. Tot de onreinen behoorden ook degenen, die getroffen werden door ongeluk. Zo'n ongeluk werd gezien als straf van God. God had blijkbaar reden zo iemand te straffen met narigheid. Weliswaar kennen wij die reden niet, maar we kunnen het afleiden uit de concrete omstandigheden. Ook zulke mensen werden geweerd. Juist op het moment dat ze eigenlijk hulp, liefde en barmhartigheid, God zelf dus, het meeste nodig hadden. Voor die mensen was Jezus opgekomen. Dat was zijn 'Weg'. Zijn leerlingen heetten aanvankelijk 'aanhangers van de Weg', later werden ze naar Jezus' eretitel Christus 'christenen' genoemd.
Paulus had aanvankelijk de Jezus-gelovigen krachtig bestreden en vervolgd. Totdat hijzelf tijdens zo'n christenvervolging op klaarlichte dag met blindheid werd geslagen. Nu behoorde hij opeens zelf tot de hulpbehoevenden en onreinen! Op dat moment waren er Jezus-leerlingen die zich van zijn onreinheid niets hadden aangetrokken en hem barmhartigheid bewezen hadden door hem bij de hand te nemen en te verzorgen tot zijn blindheid genezen was... en hij zich op slag bekeerde tot Jezus' opvatting, dat het uiteindelijk in de godsdienst alleen maar draait om barmhartigheid en naastenliefde en niet om wetsbetrachting die juist deze twee belangrijke eigenschappen van God uit het oog verliest. Als puntje bij paaltje kwam was naastenliefde belangrijker dan zelfheiliging en offers in de tempel.
"Daar sommigen hardnekkig weigerden te geloven en ten overstaan van het volk de Weg belasterden, brak hij met hen en scheidde zich met zijn leerlingen af. Voortaan hield hij dagelijks zijn toespraken in de school van een zekere Tyrannus" (Handelingen 19,09).
In een van de handschriften staat erbij, dat hij er lesgaf van "het vijfde tot het tiende uur". Dat zou dus betekenen van elf uur 's morgens tot vier uur 's middags; op het moment dat vanwege de middaghitte het sociale leven zo goed als stil lag en de meeste mensen het middagmaal namen en een siësta hielden. Misschien lag die school van Tyrannus wel aan de hoofdstraat, zoals die intussen door archeologen is blootgelegd?
Intussen merken we op, dat het weer precies hetzelfde gaat als in Korinte. Paulus begint met zijn prediking bij zijn Joodse broeders, totdat hij merkt dat hij bij hen geen stap verder komt; dan breekt hij met hen en richt het woord tot de heidenen (= niet-joden), de proselieten. Zo zal het telkens en telkens gaan; het is een refrein in het boek der Handelingen, tot en met het laatste hoofdstuk, wanneer het Paulus weer net zo vergaat in Rome.
"Dit duurde twee jaar (volgens Handelingen 20,31 zelfs drie!), zodat alle bewoners van Asia, Joden en Grieken, het woord des Heren hoorden.
God deed door Paulus ook buitengewone wonderen en men bracht zelfs de hoofddoeken en het lijfgoed dat hij gedragen had, mee naar de zieken, waardoor de kwalen van hen werden weggenomen en de boze geesten hen verlieten." (Handelingen 19,10-12)
Over Paulus wordt stilaan in dezelfde termen gepraat als destijds over Jezus zelf. Hij maakt zijn roeping waar: een 'andere Christus' te worden.
"Ook een paar rondtrekkende Joodse duivelbezweerders probeerden over hen, die door boze geesten bezeten waren, de naam van de Heer Jezus uit te spreken door te zeggen: 'Ik bezweer u bij de Jezus die Paulus predikt...' Het waren de zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse hogepriester die dit deden. Maar de boze geest gaf hun ten antwoord: 'Jezus ken ik. Wie Paulus is weet ik ook. Maar gij? Wie zijt gij?' Toen sprong de man, waarin de boze geest huisde, op hen toe, overweldigde hen allen en zijn kracht was zo groot, dat ze naakt en overdekt met wonden uit het huis moesten wegvluchten. Dit werd bekend aan alle Joden en Grieken die in Efese woonden. Vrees overviel hen allen en de naam van de Heer Jezus werd hoog geprezen. Ook vele van de gelovigen kwamen openlijk hun toverpraktijken belijden" (Handelingen 19,13-18)
Zou het hier gaan om religieuze praktijken die verband hielden met de eredienst van de godin Artemis, waarvan Efese destijds het centrum was? Uit het vervolg zouden we dat misschien mogen concluderen.
"Verscheidenen die zich hadden afgegeven met toverij, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze voor aller ogen. Men berekende de waarde ervan, en kwam tot een bedrag van vijftigduizend zilverstukken. Zo nam het woord des Heren onweerstaanbaar toe in kracht.
Na al deze gebeurtenissen vatte Paulus het plan op om over Macedonië en Achaïa (= het huidige Griekenland; daar was hij op zijn vorige reis geweest!) naar Jeruzalem te reizen. 'Wanneer ik daar geweest ben, zei hij, moet ik ook Rome bezoeken.' Hij zond twee van zijn medehelpers, Timotheus en Erastus, vooruit naar Macedonië en bleef zelf nog een tijd in Asia.
In die tijd werd de Weg aanleiding tot grote opschudding. Een zekere Demetrius namelijk, een zilversmid die zilveren Artemistempeltjes maakte, verschafte daarmee aan de vaklui ruime verdienste" (Handelingen 19,23-24).
Waarschijnlijk gaat het hier om mini-Artemistempeltjes, compleet met Artemisafbeeldinkje, die dienst deden als souvenir of amulet juist zoals ook nog in onze tijd in bedevaartplaatsen allerlei devotionalia te koop worden aangeboden). Blijkbaar was het een industrie die aan velen in de stad een goede boterham bezorgde.
"Hij riep dezen en alwie verder in dat bedrijf werkzaam waren, bijeen en zei: 'Mannen, gij weet dat onze welvaart van dit bedrijf afhangt, maar gij ziet en hoort dat die Paulus niet alleen in Efese, maar in bijna heel Asia veel mensen heeft weten om te praten door te zeggen: Goden, die door mensenhanden worden gemaakt, zijn geen goden. Daardoor dreigt niet alleen het gevaar dat ons bedrijf gaat verlopen, maar dat ook de tempel van de grote godin Artemis alle achting verliest, en zij, die door heel Asia, ja door heel de wereld vereerd wordt, van haar grootheid wordt beroofd.' Toen zij dit hoorden, werden zij woedend en schreeuwden: 'Groot is de Artemis van de Efesiërs!' Heel de stad kwam in beroering en ze stormden als één man naar het theater, waarbij ze de Macedoniërs Gaius en Aristarchus, Paulus' reisgezellen, meesleurden.
Toen Paulus zich naar de volksvergadering wilde begeven, lieten de leerlingen hem niet gaan. Ook enige Asiarchen die met hem bevriend waren, zonden hem een waarschuwing zich niet in het theater te wagen" (Handelingen 19,25-31).
Aan het hoofd van de stedenbond, die voor alles een religieus doel had, nl. de cultus van de regerende keizer en van de godin Roma te bevorderen, alsmede aan het hoofd van iedere bij die bond aangesloten stad, stond een asiarch (noot overgenomen uit de Willibrordvertaling).
"Ondertussen verkeerde de vergadering in volslagen wanorde. Allen stonden door elkaar te schreeuwen, want de meesten wisten niet eens waarom ze bijeengekomen waren. Maar sommige joden uit de menigte vertelden Alexander wat er gaande was en duwden hem naar voren. Alexander gaf met de hand een teken dat hij voor het volk een pleidooi wilde houden. Maar toen ze merkten, dat het een jood was, steeg uit aller mond één kreet op en ze schreeuwden twee uur lang: 'Groot is de Artemis van de Efeziërs!'" (Handelingen 19,32-34).
Alexander blijkt dus een jood. Waarom werd hij door zijn geloofsgenoten naar voren geduwd? Moest hij de menigte duidelijk maken, dat zij niet tot de christenen behoorden? Dat zou dan interessant zijn. Dat zou betekenen, dat buitenstaanders het verschil tussen traditionele joden en Jezus' leerlingen nog niet zagen. In hun ogen waren ze dus - oneerbiedig gezegd - één pot nat. De buitenstaanders hadden in zoverre gelijk, dat joden zowel als christenen niets van Artemis moesten hebben!
"De stadsschrijver bracht het volk tot bedaren en zei toen: 'Mannen van Efese, wie ter wereld weet niet dat de stad Efese de behoedster is van de tempel van de grote Artemis en van haar uit de hemel gevallen beeld? Omdat dit niet te bestrijden valt, moet ge u rustig houden en niets voorbarigs ondernemen. Ge hebt deze mannen hier gebracht ofschoon ze geen tempelschenners zijn en evenmin onze godin gelasterd hebben. Als Demetrius en zijn vakgenoten dus een aanklacht tegen iemand hebben, welnu: er worden rechtszittingen gehouden en er zijn proconsuls; laten beide partijen daar hun aanklacht indienen. Gaat uw eis nog verder, dan zal daarover in de wettige volksvergadering worden beslist. Wij lopen toch al gevaar van oproer beschuldigd te worden wegens die oploop van vandaag, waarvoor geen enkele reden bestond, en die wij niet kunnen verantwoorden.' Na deze woorden ontbond hij de volksvergadering" (Handelingen 19,35-40).
Daarna vervolgt de tekst: "Toen de opschudding voorbij was, ontbood Paulus de leerlingen en sprak een opwekkend woord. Daarna nam hij afscheid en ging op reis naar Macedonië" (Handelingen 20,01).
Uit deze woorden krijgen wij de indruk dat Paulus een paar dagen na al deze verwikkelingen de stad verlaten heeft. Uit opmerkingen elders kunnen wij opmaken, dat hij er wellicht twee of drie jaar gevangen heeft gezeten. Zo zou de zijdelingse opmerking aan het eind van de brief aan de Romeinen slaan op zijn arrestatie te Efese: 'Groet Prisca en Aquila, mijn mede-arbeiders in Christus, die voor mij hun leven op het spel hebben gezet (Romeinen 16,3-4). In zijn Tweede Brief aan de Korintiërs zegt hij: 'Wij willen u namelijk niet onkundig laten, broeders en zusters, van de moeilijkheden die ons in Asia overkomen zijn. We hebben het zwaar te verduren gehad, boven onze krachten, zodat we zelfs wanhoopten aan ons leven' (2 Korintiërs 1,8). Aan het eind van zijn Eerste Korintiërsbrief schreef hij al: '[Als de doden niet verrijzen, wat baat het mij dan, dat ik in Efese om zo te zeggen, met wilde beesten gevochten heb?' (1 Korintiërs 15,32). Wellicht slaat op diezelfde moeilijkheden Paulus' geheimzinnige woord aan Timotheus, de leerling die hij in Efese als bisschop had achtergelaten: 'Ik werd verlost uit de muil van de leeuw' (1 Timotheus 4,17).
Tijdens die gevangenschap zou hij een aantal van de ons uit het Nieuwe Testament bekende brieven hebben geschreven, zoals de twee aan de Korintiërs, die aan de Galaten(?) en Filippenzen(?) en de Kolossenzen(?) en zeer waarschijnlijk ook die aan Filemon over Onesimus? Zie verderop bij Onesimus.
Paulus' Brief aan de Efesiërs (ca 60)
Paulus' brief aan de Efesiërs zou geschreven zijn vanuit zijn gevangenschap uit Rome. Sommigen geleerden nemen zelfs aan, dat hij niet van Paulus' hand is, maar van een leerling, die hem vlak na zijn dood in zijn naam schreef.
Niet zozeer een brief waaruit wij meer te weten komen over de kerk te Efese. Waarschijnlijk betreft het hier een rondzendbrief die voor meerdere kerken bestemd was. De brief beschrijft in grootse stijl Paulus' theologie: hoe God van in het begin van plan was in Christus de wereld te verlossen. Wie gelooft, heeft er deel aan!
Paulus voor zijn aanklagers
[Handelingen 23,23 - 26,32]
[Paulus is te Jeruzalem wegens volksoproer gevangen genomen en wordt voor nader verhoor in voorarrest gehouden. Een veertigtal aanzienlijke joden zweren de dure eed dat zij niet zullen eten of drinken, zolang Paulus niet is gedood. Zij beramen een aanslag maar dat komt de Romeinse bevelhebber ter ore. Deze neemt zijn voorzorgsmaatregelen.]
Alleen al uit deze korte samenvatting van de voorafgaande gebeurtenissen blijkt, hoezeer Paulus' lotgevallen lijken op die van Jezus op de avond van zijn lijden. De lezer zou zelf kunnen zoeken naar nog meer gelijkenissen tussen Paulus en Jezus in dit verhaal. Op dit gegeven komen we nog uitvoerig terug, wanneer we een aantal martelarenverhalen zullen bespreken (zie hoofdstuk 05).
Hij ontbood daarop twee officieren en zei :"Houdt tweehonderd soldaten klaar om naar Cesarea te gaan en ook zeventig ruiters en tweehonderd slingeraars, op het derde uur van de nacht; en zorgt voor rijdieren om Paulus daarop veilig bij de landvoogd Felix te brengen." Ook schreef hij een brief van de volgende inhoud: "Claudius Lysias aan de hoogedele landvoogd Felix, heil! Deze man was door de joden gegrepen en werd al bijna door hen vermoord, toen ik met mijn troepen ter plaatse kwam en hem ontzette, omdat ik hoorde dat hij een Romein was. Daar ik te weten wilde komen, waarvan zij hem beschuldigden, heb ik hem voor hun Sanhedrin gebracht. Ik kwam tot de bevinding dat de aanklacht tegen hem over twistpunten van hun Wet ging en dat hem niets ten laste werd gelegd waarop doodstraf of gevangenschap staat.
Paulus had uitgeroepen: "Om de verwachting en de opstanding der doden sta ik terecht." Daarop ontstond er twist tussen de Farizeeën en de Sadduceeën en de vergadering was verdeeld geraakt.
Omdat er bij mij aangifte gedaan is, dat er een aanslag op de man gepleegd zal worden, zend ik hem onverwijld naar u toe, en ook zijn aanklagers verwijs ik naar u voor wat zij tegen hem in te brengen hebben. Vaarwel!"
[Felix zet Paulus gevangen (in het pretorium van Herodes) in afwachting van diens aanklagers. Zij komen vijf dagen later en brengen hun beschuldigingen in. Paulus verdedigt zich in een vurige toespraak. Er volgt geen uitspraak. De zaak wordt op de lange baan geschoven. Na twee jaar wordt Felix vervangen door Festus. Als Festus Paulus voorstelt zijn zaak weer in Jeruzalem te behandelen, beroept hij zich als Romeins staatsburger op de keizer. Dat betekent dat hij in Rome verder berecht zal worden. Juist in die dagen brengt de koning van Palestina, Agrippa, in gezelschap van zijn vrouw Bereníce en een heel gevolg, een bezoek aan Festus. Ze komen te spreken over het geval Paulus. Agrippa vraagt of hij Paulus mag zien. Paulus wordt voor hem geleid en andermaal bepleit hij zijn zaak, nu voor de koning... Midden onder Paulus' woorden roept de koning uit: "Ge zijt krankzinnig, Paulus, uw grote geleerdheid brengt uw hoofd op hol." En even later:] "Bijna zoudt gij mij door uw overtuigende woorden christen maken." Daarop sprak Paulus: "Ik zou God willen bidden dat vroeg of laat niet alleen gij, maar allen die mij heden aanhoren, zouden worden als ik ben, afgezien dan van deze boeien." Nu stond de koning op en eveneens de landvoogd met Bereníce en het hele gezelschap. Bij het heengaan zeiden ze tot elkaar: "Die man doet niets wat dood of gevangenis verdient." En Agrippa zei tot Festus: "Die man had al vrij kunnen zijn, als hij zich niet had beroepen op de keizer."
De laatste reis bracht hem als gevangene naar Rome. Daar had hij huisarrest, maar mocht er ieder ontvangen. Hij hield veel twistgesprekken met de joden en kon maar niet begrijpen dat zij op hun beurt niet Jezus erkenden als Gods zoon. Te oordelen naar de Handelingen van de Apostelen, een Nieuw-Testamentisch boek waar vooral over zijn zendingswerk wordt bericht, verbrak hij officieel de banden met de godsdienst die hij van huis uit had meegekregen en waar hij destijds zo ijverig voor had gestreden, en wendde zich tot de niet-joden, de heidenen.
Hij zou onder keizer Nero de marteldood gestorven zijn
Paulus was zo briljant in kennis en vroomheid dat hij zelfs leerlingen en vrienden had in de kringen van de keizer. Ja, Nero zelf liet uit zijn geschriften aan zich voorlezen. Op een avond was hij op een binnenplaats aan het preken. Een jongeman, Patroclus geheten en zeer geliefd bij keizer Nero, klom in een raam om beter te kunnen toehoren. Maar hij viel naar beneden: dood. Nero was behoorlijk ontdaan over zijn dood. Nu moest hij op zoek naar een nieuw vriendje. Maar Paulus liet het lijk van Patroclus bij zich brengen, wekte hem op uit de dood en stuurde hem met zijn kornuiten naar Nero terug. Maar Nero vond dat griezelig: iemand aan de paleispoort aan te treffen van wie hij wist dat hij dood was. Hij weigerde hem binnen te laten. Toen hij hem tenslotte toch ontving, vroeg hij: "Patroclus, ben jij het echt, levend en wel?"
"Jawel, keizer."
Daarop vroeg Nero: "Maar wie heeft je dan weer levend gemaakt?"
"Jezus Christus, de eeuwige koning."
Nu schoot Nero woedend uit zijn slof: "Dus voortaan bied je zeker alleen nog maar díe koning je diensten aan?"
Waarop hij verzuchtte: "Kon ik dat maar: diegene dienen die mij uit de doden heeft opgewekt!"
Toen mengden zich vijf vrienden uit de kringen van de keizer in het gesprek: "Keizer, waarom bent u kwaad op deze jongeman: hij zegt toch de waarheid? Weet dan bij deze, dat ook wij in dienst zijn getreden van die onzichtbare koning."
Daarop liet Nero het hele stel opsluiten, in weerwil van alle vriendschap die er tussen hem en hen bestond. Hij liet razzia's houden om alle christenen op te sporen. Zonder vorm van proces werden ze onderworpen aan de gruwelijkste martelingen. Zo verscheen tenslotte ook Paulus voor hem, geboeid en al; Nero vroeg: "Je mag dan in dienst staan van een groot koning, je bent toch maar mooi mijn gevangene: waarom probeer je mijn officieren van hun plicht af te houden?"
"U moet niet denken dat ik alleen maar soldaten voor onze koning zoek bij u aan het hof, ik werf ze aan over de hele wereld. Dat geldt ook voor u: als u zich onderwerpt aan onze wetten, zult u gered worden. Onze koning is zo machtig dat Hij zal komen om alle mensen te oordelen en de wereld te doen verbranden."
Deze woorden maakten Nero zo woedend dat hij alle christenen liet verbranden, met uitzondering van Paulus. Hem veroordeelde hij tot de dood door het zwaard op grond van majesteitsschennis. De slachtpartij onder de christenen nam zulke grote vormen aan dat het volk te hoop liep tegen het paleis en dreigde in opstand te komen. Het riep:
"Keizer, maak hier een eind aan, want de mensen die u laat ombrengen, zijn onze familieleden; het zijn de beste steunpilaren van uw Rijk."
Geschrokken kwam de keizer terug op zijn besluit; hij trok zijn bevelen in, maar hij behield zich het recht voor de christenen voor de rechter te slepen.
Nu verscheen Paulus andermaal voor hem. Bij het zien alleen al, spuwde Nero weer gal: "Breng hem weg en laat hem onthoofden."
Paulus reageerde: "Mijn beste Nero, wat ik krijg te verduren, is in een oogwenk voorbij; om daarna voor altijd in de nabijheid van mijn Meester Jezus te zijn."
Maar Nero brulde: "Sla hem zijn hoofd af; dan zal hij weten dat ik meer te vertellen heb dan zijn meester. Daarna zullen we nog wel eens zien hoe levend hij is!"
"Ik zal u een teken geven dat ik na de dood van mijn lichaam toch voortleef: nadat mijn hoofd zal zijn afgeslagen, zal ik levend en wel voor u verschijnen. Dan zult u moeten toegeven dat Christus de God van het leven is, niet van de dood."
Daarop liet hij zich gewillig naar de plaats van terechtstelling leiden.
Onderweg zeiden de drie soldaten die zijn escorte vormden, tegen hem: "Wie is nu eigenlijk precies die koning van wie u zoveel houdt? En welke beloning denkt u van hem te ontvangen?"
Paulus begon nu zo mooi te spreken over het koninkrijk der hemelen dat hij hen wist te bekeren. Vervolgens suggereerden zij hem dat hij de vlucht moest nemen. Maar hij zei: "Nee, broeders, ik ben geen lafaard, maar een soldaat van Christus. Als ik dood ben, zullen er broeders komen om mijn stoffelijk overschot te bergen en naar een bepaalde plaats te brengen. Komen jullie daar morgen ook naartoe. Je zult er twee mannen aantreffen in gebed: Titus en Lukas. Dan leg je hun uit waarom ik je naar hen heb toegestuurd. Zij zullen jullie dopen en op dat moment ben je toegelaten tot het koninkrijk der hemelen."
Op dat moment arriveerden er twee andere soldaten. Die had Nero achter aan gestuurd om te zien of Paulus inderdaad zijn straf had ondergaan. Onmiddellijk maakte hij aanstalten om ook hen tot bekering te bewegen. Maar zij antwoordden: "Als je opstaat uit de dood, zullen we je geloven. Nu zien we liever dat je doorloopt om je gerechte straf te ondergaan."
Even verderop kwam hem een christenvrouw tegemoet; zij heette Plautilla; zij wordt ook wel Lemobia genoemd. In tranen beval zij zich aan in zijn gebeden. Paulus vroeg haar: "Plautilla, lief kind van me, kun je me de sjaal lenen die je over je hoofd hebt geslagen? Die wil ik straks voor mijn ogen binden. Maar ik zorg dat je hem terug krijgt."
Maar zijn begeleiders dreven de spot met haar: "Hoe kun je zo stom zijn kostbaar ding aan die man te geven!"
Op de plaats van zijn lijden aangekomen, wendde Paulus zich naar het oosten, hij hief zijn ogen ten hemel en bleef lang bidden. Vervolgens nam hij afscheid van zijn broeders. Hij bond de sjaal van Plautilla voor zijn ogen, knielde neer, strekte zijn hals uit en werd onthoofd. En hoewel zijn hoofd al van de romp gescheiden was, spraken zijn lippen in het Hebreeuws nog de naam van Jezus uit. Juist zoals hij het bij zijn leven ontelbare malen had gedaan. Uit zijn wond kwam eerst een guts melk tevoorschijn die zelfs tot op de mantel van één der soldaten spatte; toen begon er bloed te vloeien en tegelijk kwam er een heerlijke geur uit zijn lichaam. Een ander verhaal weet nog te vertellen dat Paulus' hoofd drie keer op de grond stuiterde, en dat op die drie plaatsen bronnen ontsprongen van het helderste water.
Diezelfde dag verschenen Petrus en Paulus aan Dionysius: deze zag hen met zijn tweeën, hand in hand, de poort van de stad binnengaan, gekleed in het licht, hun hoofd gekroond door een stralenkrans.
Toen Nero van al deze wonderlijke gebeurtenissen hoorde, kreeg hij de schrik te pakken. Hij sloot zich op in zijn vertrekken tesamen met zijn vertrouwelingen. Plotseling kwam Paulus door al die gesloten deuren toch gewoon binnen en zei:
"Kijk keizer, daar ben ik dan: soldaat van de eeuwige en onoverwinnelijke koning! Jij bent er nu ongelukkig aan toe, want je zult een ellende eeuwige dood sterven, omdat je zoveel dienaren van deze koning de dood hebt ingejaagd."
Daarop verdween hij. Nero was nu geheel buiten zichzelf; hij wist niet meer wat hij deed. Op aandringen van zijn vrienden liet hij Patroclus, Barnabas en de andere christenen in vrijheid stellen. De soldaten die Paulus hadden begeleid kwamen de volgende morgen naar zijn graf. Ze troffen er Titus en Lukas in gebed en temidden van hen stond Paulus zelf. Toen Titus en Lukas de soldaten opmerkten, namen ze meteen de benen. Ook Paulus verdween. Maar de soldaten begonnen te roepen naar de twee leerlingen:
"Wij komen helemaal niet om u te vervolgen; wij komen om door u gedoopt te worden, want dat heeft Paulus ons opgedragen. Daarnet stond hij nog tussen jullie in."
Daarop keerden de beide leerlingen op hun schreden terug en doopten de twee met grote vreugde.
Verering & Cultuur
Hoewel hij Jezus dus nooit persoonlijk gekend heeft, en niet tot de kring van de eerste Twaalf behoorde, wordt hij toch vanwege zijn onvermoeibare apostolische arbeid kortweg ‘De Apostel’ genoemd.
In de 4e eeuw werd Paulus’ gebeente aangetroffen in een wijnberg even buiten de stad Rome. Op die plek werd ter ere van hem een basiliek gebouwd, welke wij nu kennen als de Sint-Paulus-buiten-de-Muren.
In Nederland is hij o.a. (mede-)patroon van Utrecht; Pauluskerken o.a. in Almelo, Amsterdam, Boxmeer, Capelle-IJssel (Paulus’ Bekering), Den Haag, Dongen, Eindhoven, Emmen, Enschede, Epen, Gorredijk, Hardinxveld-Gies-sendam, Heerlen, Helmond, Hoevelaken, IJsselstein, Landhorst, Loosdrecht, Oosterhout-Noord-Brabant (abdij), Oss, Oudenbosch, Oudkerk (voorheen), Purmerend, Raalte, Rotterdam (de inmiddels afgebroken Protestantse Pauluskerk bij het Centraakl Station genoot landelijke bekendheid vanwege haar opvang voor daklozen en zwervers o.l.v. dominee Hans Visser), Schijndel, Sittard, Someren, Uden, Utrecht, Vaals (Paulus’ Bekering), Valkenswaard, Vught (met Antonius).
Een Petrus & Pauluskerk o.a. in Aarlanderveen, Amsterdam, Arcen, Bergen (N-H), Boschkapelle-Vogelwaard, Breda, Breedenbroek, Cothen, Den-Helder, Dinteloord, Dinxperloo, Everdingen, Goor, Haarlem, Hengevelde, Hoog-Keppel,
Leidschendam, Maassluis (met Andreas), Maastricht, Middelburg, Nijmegen-Hatert, Oud-Vroenhoven, Papenhoven-Grevenbricht, Reeuwijk, Schaesberg, Sittard, Soest, Tilburg, Ulft, Varik-Neerijnen, Wegdam, Winssen.
In België is hij o.a. (mede-)patroon van de bisschopskerk te Luik. De Vlaamse plaats Galmaarden is een Paulusbedevaartoord. Op zijn feestdag worden er door een groep mensen die Sint Paulus en zijn leerlingen uitbeeldt, broodjes gestrooid over de menigte. In Opwijk kent men een paardenommegang.
In Duitsland is hij o.a. (mede-)patroon van Berlijn, Bremen, Corvey, Frankfurt am Main, Frankfurt an der Oder, Osnabrück, Weimar. Pauluskerken o.a. in Worms.
In Engeland is hij o.a. (mede-)patroon van Canterbury, Londen.
In Frankrijk is hij o.a. (mede-)patroon van Avignon, Metz, Narbonne.
In Italië is hij o.a. (mede-)patroon van Ancona, Bologna, Rome.
Hij is patroon van het eiland Malta.
In Spanje is hij o.a. (mede-)patroon van Valladolid, Zaragoza.
In Turkije is hij o.a. (mede-)patroon van Constantinopel (= het huidige Istanbul) en natuurlijk vn zijn geboorteplaats Tarsus.
In Zuid-Amerika van São Paulo (Brazilië).
Patronaten
Hij is patroon van de theologen; allicht! Misschien op basis daarvan ook wel van diamantslijpers. Dientengevolge ook van de katholieke pers. En natuurlijk van tentenmakers en aanverwante beroepen als textielarbeiders, tapijtknopers, wevers, touwslagers, leerbewerkers; van korf- en manden- en zadelmakers; ook van vissers, hoewel dat beroep nooit heeft uitgeoefend. Vervolgens van arbeiders en arbeidsters in het algemeen, waarschijnlijk mede op basis van zijn uitspraak: ‘Wie niet werkt zal ook niet eten’ (2 Thessalonicenzen 03,10). Daarnaast is hij patroon van overheidspersoneel. Wellicht op basis van wat hij schrijft in de Brief aan de Romeinen: ‘Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagdragers die boven hem staan. Want er is geen gezag dan van God. Ook het bestaande gezag is door God ingesteld.’ Hij is ook patroon van ruiters. Dat heeft hij waarschijnlijk te danken aan de uitbeelding van zijn bekeringsverhaal. Meestal wordt dat voorgesteld alsof Paulus van zijn paard was gevallen, hoewel er over een paard in geen van de drie bekeringsverhalen wordt gesproken; alleen van het feit dat Paulus in het stof bijt. In tal van plaatsen worden rond Paulus’ feestdagen ruiterprocessies gehouden. Mogelijk om een soortgelijke reden is hij patroon van wapensmeden: hij wordt immers meestal afgebeeld met zijn martelwerktuig, het zwaard.
Daarnaast is hij patroonheilige van de duiven. Waarschijnlijk vanwege de brieven die hij verstuurd heeft!?
Zijn voorspraak wordt ingeroepen om angst tegen te gaan; bij kramp en oorziekten: houdt verband met de legenden rond Nero. Sommigen legenden vertellen dat Nero’s vriendje in het venster klom om Paulus in de verte beter te kunnen horen, maar dat hij er geen wijs uit kon worden. Later zou Patroclus genezen worden… Tegen oogkwalen: dat houdt verband met zijn verblinding tijdens zijn bekering en dat hij door de handoplegging van Ananias werd genezen. Voorts tegen paardenverwondingen en paardenziekten. Ook tegen slangenbeten. Dat gaat terug op het volgende voorval. De boot waarop Paulus als gevangene werd meegevoerd naar Rome, leed schipbreuk bij Malta. Met veel moeite werden alle opvarenden gered. Op het strand probeerde men een vuurtje aan te leggen: ‘Toen Paulus een hoop dor hout had bijeen geraapt en op het vuur wierp, kwam er ten gevolge van de hitte een adder uit te voorschijn, die zich in zijn hand vastbeet. Toen de eilandbewoners het beest aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tot elkaar: “Die man is vast en zeker een moordenaar, want zelfs na zijn redding uit de zee wil de Gerechtigheid hem niet in leven laten.” Maar hij schudde het beest in het vuur en ondervond geen nadelige gevolgen.’
Vanwege zijn plotselinge bekering is hij patroon van de plotselinge weersomslag. Verder wordt zijn voorspraak ingeroepen om vruchtbaarheid van het land; om regen en tegen hagel. Uit een opmerking van Erasmus in diens Enchiridion (66) kunnen we opmaken dat Paulus bij de Fransen van zijn tijd patroon was van de verloren voorwerpen. Tenslotte kan men zijn voorspraak inroepen tegen overdreven luxe…
Afgebeeld
In de christelijke kunst wordt hij tot en met de middeleeuwen meestal afgebeeld met een kaal hoofd; vanaf de Renaissance ook met haren op zijn hoofd; hij heeft steeds een weelderige baard: dat alles zijn symbolen van wijsheid en eerbiedwaardigheid. Daarnaast wordt hij afgebeeld met een zwaard (daarmee werd hij onthoofd) en met boek (de bijbel).
Weerspreuk(en)
op 25 januari: Paulus' bekering:
'Is Sinte Paulus klaar,
dan wacht een heel goed jaar.'
'Op Sint-Paulus stijgt de winter te paard
of hij breekt zijn nek met een reuzenvaart.'
In het evangelie vergelijkt Jezus Gods koningschap met een man die de mooiste parel van de wereld ontdekt. Hij verkoopt alles wat hij bezit om die schat te kunnen bemachtigen. Dat verhaal zou een samenvatting kunnen zijn van Paulus' groeiproces in het geloof. Hij zegt, dat hij alles heeft prijsgegeven om Christus te volgen: "Ik beschouw alles als verlies, want mijn Heer Jezus Christus kennen gaat alles te boven. Om Hem heb ik alles prijsgegeven. Om Christus houd ik alles zelfs voor vuilnis ('drek' aldus de Statenvertaling), als het erom gaat om Hem te winnen en één met Hem te zijn."
Dat is krachtige taal. Waar slaat het op? Wat beschouwt Paulus sinds de komst van Christus in zijn leven als 'drek'?
De manier, waarop hij vroeger leefde en geloofde!
Paulus verschijnt voor het eerst op het toneel bij de terechtstelling van Stefanus; daar heet hij nog Saulus (= 'kind om wie hartstochtelijk gebeden is', 'de van God afgesmeekte'). Lukas vertelt daar: 'De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette. [-] Saulus stemde in met de moord op Stefanus.' In die tijd haatte Saulus Jezus' volgelingen. Zelf schrijft hij: "Ik was op het stuk van de Tora een Farizeeër; wat ijver voor de Wet aangaat een vervolger van de kerk; in wettische heiligheid volmaakt." Hij was er trots op aan de voeten te hebben gezeten van de grote Gamaliël. Hij was een geboren en getogen jood, afkomstig uit de stam Benjamin. Hij leefde 'naar de strengste richting van zijn godsdienst als Farizeeër' - zoals hijzelf later tegen de Romeinse vorst Agrippa zal zeggen. Farizeeën waren mensen die er alles aan deden om zuiver voor God te leven. Zij kenden alle geboden en alle wetsvoorschriften. Zij vertaalden de oude wetten, wanneer nieuwe omstandigheden een interpretatie noodzakelijk maakten. Zij hielden zich verre van de Romeinse overheid, zoals ze zich afzijdig hielden van alle heidenen, want die waren onrein. Ja, ieder die de Wet van God niet naleefde was onrein: tollenaars, hoeren, zondaars. Maar ook mensen die een groot verdriet te dragen hadden. Rechtgeaarde gelovigen van die dagen beschouwden verdriet als een straf van God. Als God strafte, had Hij natuurlijk ook reden tot straffen. Dan moest er dus tevoren een zonde begaan zijn, die deze straf verklaarde. Weliswaar kende men niet altijd die zonde, maar je zag de straf. Daarmee verklaarde God zelf zo iemand onrein.
Aan reinen was het verboden om met onreinen om te gaan. Wie met onreinen omging, verontreinigde niet alleen zichzelf en zijn omgeving, maar ook het maatschappelijke en godsdienstige leven en dus uiteindelijk God zelf. Onreinen mochten God niet onder ogen komen, want het kon hun eigen en aller dood worden.
Door zo te redeneren en ernaar te leven maakten de Farizeeën in de ogen van Jezus twee fouten tegelijk. Hun obsessie om rein te blijven en stipt de geboden na te leven maakten, dat ze meenden recht op beloning te hebben. Voor hen was rechtvaardiging bij God een kwestie van eigen verdienste. Met hun nauwgezette en consequente zelfheiliging zouden ze uiteindelijk de welverdiende beloning van God afdwingen. Onder aan het kruis zullen ze Jezus vanuit deze levenshouding smadelijk toeroepen: "Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden." Zij meenden daarmee Jezus voor schut te zetten, maar in de ogen van Jezus' volgelingen wordt daar de waarheid van het evangelie uitgeroepen. Geen mens kan zichzelf redden: wij kunnen alleen gered worden.
De tweede misvatting had daar onmiddellijk mee te maken. Juist door zo fanatiek bezig te zijn met hun zelfheiliging raakten ze het zicht op barmhartigheid en vergeving kwijt. Juist doordat ze zo bedacht waren op eigen reinheid, zorgden ze ervoor, dat al degenen die daar niet aan toekwamen - door eigen schuld of door omstandigheden - gediscrimineerd werden en in een isolement terechtkwamen. Ook religieus gesproken, want die mensen moesten geloven, dat ze ook onrein waren voor God. Ze moesten het dus niet in hun hoofd halen, zich in hun onreinheid tot God te wenden, want dan zouden ze alles en iedereen verontreinigen, en dat zou tot de ergste straffen van Godswege kunnen leiden. Dat had de geschiedenis herhaaldelijk uitgewezen. En zo sloeg Gods Wet, die bedoeld was als bron van vergeving, gerechtigheid en naastenliefde, in de handen van zijn meest fanatieke vereerders om in haar tegendeel! Daar hoorde Paulus bij. Hij mocht zich rein noemen door eigen inspanning: "In wettische heiligheid volmaakt."
In het voetspoor van Jezus verkondigde Stefanus, dat God niet naar de uiterlijke geschiedenis van zijn volk keek, maar naar het hart; niet naar de offers en rituelen in de tempel, maar naar het gebed van de geest. Zulke opvattingen waren een levensgrote bedreiging voor de zuiverheid van de godsdienst. Dus 'Saulus stemde in met de moord op Stefanus.' Dat eenvoudige zinnetje bevat het hele mysterie. Saulus' manier van geloven liep uit op de dood van zijn tegenstanders. Met Jezus was het al niet anders gegaan. Hij had zijn leerlingen al eens gewaarschuwd: "Hoed je voor het zuurdesem van de Farizeeën en van Herodes." Zuurdesem was in de dagen voor Pasen symbool van dood en verderf. Dat deed je weg om een nieuw leven te kunnen beginnen. De manier waarop Jezus' tijdgenoten vorm gaven aan hun vroomheid, was een doodlopende weg. In alle betekenissen van het woord: andermans dood (kijk maar wat er uiteindelijk met Jezus gebeurde!) en eigen ondergang, want ze sneden zich af van Gods barmhartigheid.
Datzelfde gegeven vormt bijvoorbeeld ook de achtergrond van het achtste hoofdstuk van Johannes' evangelie.
Die weg - in Jezus' ogen een doodlopende, en voor Jezus' tegenstanders zo heilig... - die weg Heeft Paulus tenslotte verlaten. In het licht van Jezus is hij ze gaan beschouwen als drek! Hoe is het mogelijk!
Tot drie keer toe wordt in het Boek van de Handelingen der Apostelen verteld, hoe dat gegaan is. In zijn fanatisme beschouwde Saulus het als zijn taak alle Jezus-mensen aan te brengen om ze veroordeeld te krijgen. Ze waren immers per definitie onrein en moesten dus uit godsdienst en samenleving verwijderd worden. Met volmacht van de autoriteiten te Jeruzalem was hij op weg naar Damascus om zelfs daar die gehate lieden op te sporen. Tot in Damascus! Het buitenland. Wat had een rechtgeaarde jood daar nog te zoeken!? Hoe verblind Saulus geweest moet zijn, wordt mooi geïllustreerd door het feit, dat hij midden op de dag wordt omstraald door een hemels licht, dat veel feller is dan het daglicht op het heetste moment van de dag. Het ontneemt hem zijn gezichtsvermogen. Letterlijk en figuurlijk. Dit licht toonde aan, dat Saulus blind was voor de genade die Jezus was komen brengen. Jezus zelf had dat destijds al verweten aan Saulus' collega's. Na de genezing van de blindgeborene en het geharrewar eromheen met de Farizeeën, vroegen zij aan Jezus: "Zijn ook wij soms blind?" Jezus antwoordde: "Als u blind was, zou u geen zonde hebben. Maar nu u zegt: 'Wij zien", blijft uw zonde."
Uitgerekend op het moment zelf dat Paulus deze Jezusverspreiders achternazat om ze uit de weg te laten ruimen, werd hij zelf met blindheid geslagen. Hij, de meest rechtgeaarde gelovige van zijn tijd. Hij, die nooit iets fout deed, en alles voor God overhad! Waar had hij nu aan verdiend, dat hij tussen de mensen terechtkwam, die hulp nodig hadden..., die onrein waren in zijn eigen beleving!? Paulus was nu zelf onrein! In één klap stond hij op de plaats waar al degenen stonden die hij achternazat. Nu was ook hij op hulp aangewezen, in weerwil van al zijn fantastische inspanningen voor het geloof.
Gelukkig zijn er Jezusleerlingen. Want er komt er een naar hem toe om hem - onrein in zijn blindheid! - bij de hand te nemen. Die Jezusleerling trekt zich er blijkbaar niks van aan, dat hij zich volgens de heersende geloofsopvattingen verontreinigt door Paulus aan te raken. Integendeel, hij zal Paulus straks uitleggen dat Jezus in zijn plaats precies hetzelfde gedaan zou hebben.
Op dat moment moeten Paulus de ogen opengegaan zijn. Menselijk geluk hangt niet af van mij, van mijn inspanningen, van mijn prestaties, maar van God. Wat een last mag er dan van mijn schouders vallen! God neemt mij bij de hand, zoals ik ben; op de plaats waar ik mij bevind. Hij komt naar mij toe. En er is geen kracht ter wereld, die mij van Hem kan scheiden. Hij zal dat niet toelaten. Hij die uiteindelijk sterker is dan alle geweld, elke dood, elk kwaad.
Vanaf dat moment noemde Saulus zich Paulus ('klein'). Hij werd niet moe over zijn eigen ontwikkelingsgang te vertellen. Hoe hij van de meest fanatieke vervolger veranderde in de meest fanatieke aanhanger van Jezus. Hoeveel hij voor die boodschap geleden heeft en hoe hij dat lijden naar Jezus' voorbeeld steeds beantwoordde met gebed, trouw, volharding en barmhartigheid.
Hij vertelt ook, dat hij God gebeden heeft om verlost te worden van een hinderlijke prikkel in het vlees, en dat zijn gebed niet werd verhoord. Volgens zijn eigen zeggen zou de Heer hem geantwoord hebben: "Mijn genade is u genoeg. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen." En dat uit de mond van iemand die vroeger meende, dat je door trouwe wetsbetrachting je eigen heil kon bewerkstelligen. Wat was die man veranderd. Hij bezegelde die verandering door zich voortaan 'Paulus' ('klein') te noemen.
Overal waar hij op zijn rusteloze reizen kwam, begaf hij zich eerst naar de synagoge om over zijn geliefde Jezus aan zijn broeders te vertellen. Dat zij hem niet wilden volgen, was zijn grootste verdriet. Dat zij niet zagen wat hun tot heil strekte, verbijsterde hem. Na een zoveelste vruchteloze discussie met zijn voormalige geloofsgenoten besloot hij, dat het goede nieuws over Jezus voortaan met voorbijgaan aan de Joodse erfgenamen meteen aan de heidenen verkondigd zou worden. Daarmee besluit het boek van de Handelingen der Apostelen. Jezus had het bij zijn leven al gezegd: "De laatsten zullen de eersten zijn ..." En zo hebben wij, verre heidenvolken het mede aan Paulus te danken, dat het evangelie tenslotte ook ons bereikt heeft.
U zult wel verbaasd zijn, luisteraars, dat ik vandaag tot u spreek. “U bent toch Paulus, de grote Apostel?” zult u vragen. “Ja, inderdaad.” “Maar uw feest is toch niet vandaag, maar op 29 juni, samen met Petrus?” “Zeker. Maar vandaag willen wij in de hemel u het verhaal vertellen van het ezeltje van Palmzondag. We hebben overlegd: “Wie van ons gaat dat handjevol luisteraars toespreken dat op zondagmiddag naar de KRO op radio 5 luistert?” Ze keken meteen naar mij: “Ga jij maar, Paulus. Da’s goed om bescheiden te blijven.”
Ze dachten natuurlijk terug aan mijn aardse leven. Voordat ik Jezus leerde kennen, had ik het inderdaad hoog in de bol. En na die tijd had ik er nog moeite mee: mezelf niet belangrijk te vinden, maar al mijn verdiensten aan Jezus toe te schrijven. Leest u mijn brieven in het Nieuwe Testament daar nog maar eens op na. Laat ik u vertellen, hoe een van de eerste geloofsverkondigers mij dat heeft duidelijk gemaakt. Hij vertelde het verhaal van het ezeltje van Palmzondag.
Zoals je weet had er nog nooit iemand op dat ezeltje gezeten. Het was nog een jong dier. Als ’s avonds bij de put de kamelen en de oude ezels kwamen drinken, vertelden die verhalen waar ze met de karavanen allemaal geweest waren. Ze vertelden van verre, vreemde volken. Hoe ze daar collega-kamelen en ezels ontmoetten, en hoeveel ze leerden van hun wijsheid. Ze schepten op over de zware lasten die zij konden vervoeren. En hoe kostbaar die waren. Ons jonge ezeltje luisterde vol bewondering. En afgunst. Want híj had geen verhalen om te vertellen. Hij werd zelfs helemaal niet opgemerkt. Hij droomde ervan dat hij eens het middelpunt aan de put zou zijn. En dat dan de andere dieren naar hém zouden luisteren.
Die dag kwam. Op een avond, een zondagavond, drong het ezeltje zich naar voren, en zei met iets plechtigs in zijn stem: ‘Nu zal ik jullie eens vertellen wat ik vandaag heb meegemaakt. Ik stond vastgebonden aan het huis van mijn baas. Plotseling kwamen er twee vreemde kerels en die begonnen mij los te maken. Mijn baas riep natuurlijk: “Hé, wat moet dat daar? Laat die ezel staan!” “Nee, de meester heeft hem nodig.” “Wie, zeg je?” Ze riepen een naam. Ik weet echt niet meer welke naam. In ieder geval zei mijn baasje: “O, nou dan is het goed. Maar voorzichtig. Er heeft nog nooit iemand op gereden.” Ik dacht nog: Nou, dan zal ik eens laten zien dat ik al lang groot genoeg ben om iemand te dragen. Stiekem was ik ook wel een beetje bang of ik dat wel zou kunnen. Ik wist immers niet hoe het voelde. Ik werd aan een touw meegevoerd. Een heel eind. Tot ver buiten de stad. Daar stond een groepje mannen op ons te wachten. Eerst legden ze mantels over mijn rug. De belangrijkste van het stel begon mij te strelen en bemoedigend toe te spreken. Toen ging hij héél voorzichtig op mijn rug zitten. Ik zakte even door mijn poten, werd er duizelig van. Maar de anderen pakten mij vast, begonnen te schreeuwen, en toen moest ik wel gaan lopen. Eerst was ik nog onzeker. Maar het ging. Het ging!
De mensen langs de weg zagen het ook. Het ging, kijk dat ezeltje. Wat een flink dier! Nog geen jaar oud, en kan nu al een volwassen man dragen. Ze begonnen doeken over het pad uit te spreiden. Er kwamen steeds meer mensen toelopen. En allemaal juichen. Om mij. Ze riepen zoiets als: “Oh, hij kán het”, of zo. Ze sneden palmtakken van de bomen en gingen naast mij lopen. Er werd gezongen. Er waren ook chagrijnige kerels die riepen: “Laat ze toch ophouden met zingen, man!” Maar mijn berijder zei: “Dan gaan de stenen zingen.”‘
Trots keek het ezeltje de kring van oude karavaandieren rond: “Nou hebben jullie ooit zoiets meegemaakt? “ Nee, dat moesten ze toegeven, zoiets hadden ze nog nooit beleefd.
Zo, luisteraar, hebben ze mij, Paulus, geleerd, bescheiden te blijven, en me niet te beroemen op verdiensten die niet aan mij toekomen, maar aan de Vader van Jezus.
[Dries van den Akker s.j./2008.03.16]Paulus' bekering
Voor Rond Zending: 2010, januari. Thema ‘Bekeren’
Handelingen 09,01-22
Het schilderij is zorgvuldig opgebouwd: in de bovenste helft: wat zich afspeelt in de hemel; beneden de gevolgen ervan op aarde.
Op de voorgrond beneden ligt Paulus met gesloten ogen ruggelings op de grond. Machteloos. Hij wordt enerzijds nieuwsgierig gadegeslagen, anderzijds geholpen door enkele reisgenoten. Een knecht houdt zijn paard in bedwang. Merkwaardig. In het verhaal zelf is er geen sprake van een paard. Maar verreweg de meeste afbeeldingen die bij dit tafereel zijn gemaakt, geven een paard weer. Is het symbool voor de trots van Paulus? Dat hij ‘hoog te paard zat’, ‘in het stof moest bijten’ en ‘zijn gezicht verloor’? Of symbool van zijn driften die hem ertoe aanzetten om medemensen te doden? Hij was immers onderweg naar Damascus – op de afbeelding te zien op de achtergrond. Met de bedoeling om daar Jezusvolgelingen op te sporen, te arresteren en in Jeruzalem voor het gerecht te brengen. Ongehoord, nota bene tot in het buitenland reikte de haat van Paulus en de joodse overheden. Want hij had een volmacht voor deze missie. Vinden wij die op de afbeelding terug in het papier op de voorgrond naast hem Paulus? Het ligt los van hem. Van nu af zal het document niet meer functioneren. Dat zal niet langer zijn doen en laten bepalen, maar Christus in de hemel, hier zichtbaar afgebeeld wijzend naar Paulus op de grond.
Het is niet eens een krachtig, gedecideerd gebaar, en toch is het voldoende om Paulus steil achterover te doen slaan We herinneren ons dat de soldaten die Jezus kwamen arresteren in de Hof van Olijven hetzelfde overkwam, althans volgens Johannes (18,06). Zou de schilder daaraan gedacht hebben? In ieder geval is het opvallend dat hij Paulus voorstelt als een Romeins veldheer, met leren kuras; helm en schild naast hem op de grond; omringd door een gewapende lijfwacht. Toch is dat alles niet opgewassen tegen Christus’ gebaar. Later zal Paulus die wapenrusting gebruiken om er de innerlijke kracht van de gelovige mee te vergelijken: ‘Zoek uw kracht bij de Heer en zijn almacht. Leg de wapenrusting van God aan om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel. Want onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen de heerschappijen, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelen. Grijp daarom naar de wapenrusting van God; dan kun je weerstand bieden op de dag der verschrikking en staande blijven, strijdend tot het einde. Sta dan, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het harnas van de gerechtigheid, de voeten geschoeid met ijver voor het evangelie van de vrede. Hanteer daarbij het grote schild van het geloof, waarmee u alle brandende pijlen van de boze kunt doven. Neem ook de helm van het heil en het zwaard van de Geest, dat is, het Woord van God’ (Efesiërs 05,10-17).
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen