× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 689  Vulmar van Hautmont

Info afb.

Vulmar (ook Ulmarus, Ulmer, Vilmarus, Vilmer, Vulmaire, Vulmarus, Wilmar, Wilmart, Wilmarus, Wolmarus of Wulmar) van Hautmont (soms van Samer) osb, St-Vulmaire, Picardië, Frankrijk; stichter & abt; † 689.

Feest (17 juni: waarschijnlijk verward met een heilige Vulmar (ook Volkmar of Wolfmar, leerling van Judocus die op deze dag wordt gevierd: † 7e eeuw [340] &) 20 juli.

Hij was afkomstig uit Silviac, een klein plaatsje in de omgeving van de Franse kustplaats Boulogne in de landstreek Picardië. Hij huwde met vrouwe Historalda. Maar de toen nog heidense vorst van dat gebied had zijn oog op haar laten vallen. Zijn mensen kwamen haar met geweld bij Wilmar weghalen.

Daarop trad hij in bij de bendictijnen te Hautmont, België. Hij deed er het werk van een eenvoudige leken-broeder: hij had de taak het vee te hoeden en in het bos hout te hakken. Waarbij we niet moeten vergeten dat dit voor een hooggeplaatst persoon als hij in de maatschappij van toen ondenkbaar was: dat was het werk van de laagst-geplaatste mensen van die tijd...! Sterker nog, 's nachts stond hij op om stilletjes de schoenen van zijn medemonniken schoon te maken en zonodig te herstellen. Enige tijd later werd hij waardig bevonden om de priesterwijding te ontvangen. Volgens de verhalen was hij er de oorzaak van dat het klooster waar hij verbleef, vele jonge mannen aantrok die monnik worden, zoals hij. Een oude kroniek merkt op: "Hij droech anders niet dan priesterlijcke habijten ende eene bijle."

In zijn bescheidenheid trok hij daar weg, keerde terug naar zijn geboortegrond en "nam sijne woonstede by Kassel (Noord-Frankrijk) in eene hollen boom". Een boer uit de buurt bracht hem om de drie dagen wat eten. Deze raakte tenslotte zo onder de indruk dat hij hem de helft van zijn land afstond. Daarop stichtte hij het mannenklooster Samer in de buurt van Boulogne, dat na zijn dood naar hem genoemd zou worden: St-Vulmaire.

Uit deze periode stamt een legende.

Legende van het gestolen paard

Op een donkere avond waren abt Vulmar en zijn elf broeders in de kapel bezig de getijden te zingen, toen van buiten een heftig hoefgetrappel klonk. Onmiddellijk beseften de broeders wat er aan de hand was: "Ze stelen ons paard!" Het was het enige paard dat ze hadden. De monniken gebruikten het als last- en rijdier. Er waren er al een paar opgesprongen om naar de kerkdeur te rennen, toen daar de snijdende stem van vader abt door de ruimte klonk: "Ga zitten! GA OP JE PLAATS ZITTEN!" "Maar vader, ons paard..." "Zei ik je niet te gaan zitten? We waren bezig naar de woorden uit de bijbel luisteren." In het flakkerende kaarslicht kwam de strenge schaduw van vader abt haast spookachtig uit. Met een knikje in de richting van de broeder die achter de lessenaar stond waar de bijbel op lag: "Ga door, broeder: wij luisteren eerst naar het woord van God." Hier en daar klonk nog een zwak protest, maar vader Vulmar was onverbiddelijk. En terwijl ze met het ene oor naar de woorden uit de Heilige Schrift probeerden te luisteren, hoorden ze met het andere hoe de hoefslagen van het paard buiten wegstierven in de nacht. Dat paard waren ze kwijt. Hoe moest het morgen nu verder met de bouwwerkzaamheden? Waarmee moesten ze nu de houtblokken uit het bos naar huis vervoeren? Zodra de getijden voorbij waren, snelden ze naar de stal. Hun lantaarns zwaaiden in de wind, die loeiend om hen heen woei. De staldeuren stonden open en het paard was inderdaad weg. Vader abt sprak: "Zit er maar niet over in. Dat paard komt heus wel terug." "Nou vader, waagde één van de monniken op te merken, hoe kunt u dat zo zeker zeggen? Hebt u het dan al eens eerder meegemaakt dat een dief terugbracht wat hij gestolen had?" "Nee, dat hoor je inderdaad niet vaak, gaf vader abt toe, en een pijnlijke trek tekende heel even zijn gezicht, alsof er een smartelijke herinnering in hem werd aangeraakt... Maar God weet dat wij dit paard nodig hebben. Hij zal erin voorzien. Let maar op."

De volgende morgen vroeg kwam uit de vochtige, zompige herfstmist een ruiter te paard opdoemen. Het dier was bijna niet te houden en trok snuivend en hinnikend aan de teugels. De man zat voor zich uit te schelden: "Het lijkt verdomme wel alsof dit paard van de duivel is bezeten. Wat een rotnacht. Waar ben ik verdomme? Verrek, dit is het klooster waar ik het beest heb gejat!" Toen zag hij de monniken staan, sprong van het paard af en wilde wegrennen. Het paard rende luid hinnikend de stal in en begon tevreden te vreten van het hooi. Een paar monniken hadden de man gauw te pakken en triomfantelijk kwamen ze met de boef het klooster in om hem op te sluiten en straks aan de heer van het land over te dragen. Die kon hem dan zijn verdiende straf geven: opsluitng bijvoorbeeld, of stokslagen op de voetzool of als hij dit soort dingen al meer gedaan had zelfs de galg. Maar vader Vulmer beval dat ze allemaal naar de kapittelzaal moesten gaan. Daar zou verder gepraat worden. De dief werd in het midden van de kring geplaatst: toen hij de kap van zijn cape had afgedaan, bleek het een roodharige jongeman te zijn. Hij hield zijn hoofd gebogen en staarde naar de grond. Vader abt richtte tot hem het woord: "Wat je bezielde om ons paard te stelen: dat willen we niet horen. Maar wel zijn we benieuwd waarom je nog een keer naar het klooster hier terugkwam. Maar let op je woorden: in dit gebouw wordt niet gevloekt." Eerst dorst de man niets te zeggen. Maar uiteindelijk begon hij te vertellen hoe hij een paardenopkoper wist die hem een lieve prijs bood voor elk dier dat hem werd aangeleverd. Maar hij was nog niet het kloosterterrein af, of daar was een dichte nevel op komen zetten. Hij had voorzichtig aan moeten doen, omdat anders het paard zich kon verstappen, en een kreupel paard: daar geven ze niks voor. Uren had hij zo voortgesukkeld. In een zompige mist waarin je geen hand voor je ogen kon zien. Steeds banger was hij geworden. "Nu eens ging het pad omhoog; nou ja, pad... er was geloof ik helemaal geen pad meer. Dan weer omlaag, de hemel mag weten waar we allemaal geweest zijn. Ik had geen idee. En bang dat ik was: ik begon steeds meer griezelige geluiden te horen. Alsof er overal duivels zaten om mij te grazen te nemen. Maar opeens trok de mist weg alsof er een gordijn opzij werd geschoven, en toen stond ik hier bij u voor de deur, uitgerekend de plek waar het paard vandaan kwam! Alsof de duivel mij een loer heeft willen draaien. Want nu ben ik erbij."

"Volgens mij was het juist niet de duivel, maar een goede engel die het paard bij de teugel heeft genomen en hier naar terug heeft gevoerd. Het was de duivel die je geest benevelde; hij maakte je hebzuchtig. Beloof dus hier ter plekke dat je zoiets nooit meer zult doen." En toen in de richting van de keuken-broeder: "Maak wat te eten voor hem klaar, want daar zal hij wel aan toe zijn." En toen hij een paar verbaasde blikken om zich heen zag, voegde vader Vulmar er nog aan toe: "Laat niemand deze man veroordelen, ook niet in zijn gedachten en al helemaal niet in zijn hart. Want dat is een zonde tegen de naastenliefde en dat is veel erger dan welke diefstal ook. En broeder stalmeester, geef ons paard vandaag maar een extra lekkere portie haver."

[202]

Volgens weer andere verhalen wist hij koning Ceadwalla (of Ceaduwalla) van de West-Saksen tot het christendom te bekeren. Tenslotte stichtte hij te Wières-au Bois ook een vrouwenklooster. Hij moet op hoge leeftijd gestorven zijn.


Bronnen
[014» Wilmart; 102» Wulmar; 111a» Wilmar-Samer; 122» Wulmar; 165» Vulmarus/Wilmarus; 00:07.20» Wolmarus; 340; 370» Ulmarus/Vilmarus; Dries van den Akker s.j.]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen