×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Zeven Slapers (ook Zeven Kinderen) van Efese, Klein-Azië; belijders; † ca 250.
Feest 27 juni (Duitsland & Frankrijk) & 27 juli & 2 & 4 (oosterse kerken) augustus & 22 (orthodoxe & oosterse kerken) & 23 oktober (orthodoxe kerk)
Onderstaande legende is ontleend aan Gregorius van Tours 'Gloria Martyrum' nr.94; in: GREGORY of Tours 'Glory of the Martyrs. Translated with an introduction by Raymond van Dam' Liverpool, University Press, 1988, ISBN 0-85323-226-1 pp:117-119. De latere weergaven van deze legende - inclusief die van Jacobus de Voragine in zijn 'Legenda Aurea' gaan op dit verhaal terug. Gregorius zegt ervan dat het een samenvatting is van een uitvoeriger verslag, dat hij met behulp van een Syriër in het Latijn heeft vertaald. Hiermee bedoelt hij zeer waarschijnlijk zijn 'Passio Sanctorum martyrum septem dormientum apud Ephesum'.
Legende
"Hier volgt een verhaal van zeven broers die te Efese begraven liggen. Toen er tijdens de regering van keizer Decius een vervolging woedde tegen de christenen, werden er zeven mannen gearresteerd en aan de keizer voorgeleid. Zij heetten: Maximianus, Malchus, Martinianus, Constantinus, Dionysius, Johannes en Serapion.
Deze laatste wordt in de oosterse traditie ook wel aangeduid met Antoninus (of Antonius).
Hoewel ze op allerlei manieren in de verleiding werden gebracht om hun geloof te verzaken, gingen ze daar niet op in. De keizer kreeg waardering voor hen en daarom gaf hij hun de gelegenheid er nog eens over na te denken; hij was niet uit op hun snelle dood. Zij sloten zich met zijn zevenen op in een grot en verbleven daar geruime tijd. Eén van hen kreeg de taak zo nu en dan naar buiten te gaan, inkopen te doen voor hun levensonderhoud en daarmee weer terug te keren. Toen de keizer op een van zijn reizen weer Efese aandeed, vroegen de zeven in hun gebed aan de Heer, of Hij hen uit dit gevaar wilde verlossen. Zo baden zij en in hun gebed bogen zij zich tot op de grond en ze vielen in slaap. De keizer vernam intussen, dat ze daar in die grot zaten. Hij gaf - dat moet wel op ingeving van God zelf gebeurd zijn - opdracht de ingang van de grot met grote stenen dicht te metselen met de woorden: "Dan moeten degenen die aan onze goden weigeren te offeren daar ook maar sterven." Terwijl zijn mensen hiermee aan het werk waren, schreef een christen de namen van de martelaren op een loden tafeltje en schoof dat door de ingang van de grot juist voordat die werd dichtgemetseld.
Lange jaren gingen voorbij. De kerken leefden intussen in vrede. En een christen was in die tussentijd keizer geworden: Theodosius. Het was in de tijd dat de goddeloze ketterij van de Sadduceeën zich overal begon te verspreiden: zij leren dat er geen opstanding van de doden bestaat. Op zekere dag besloot een inwoner van Efese dat hij die berg uitstekend kon gebruiken als schaapskooi en begon er stenen weg te halen voor de constructie van een veilige ommuring voor zijn schapen. Onwetend van wat zich daarbinnen had afgespeeld maakte hij de ingang van de grot weer vrij, maar omdat de binnenste kamer wat dieper in de grot lag, ontdekte hij haar niet. Daarop blies de Heer zijn levensadem weer in die zeven en zij werden wakker. In de veronderstelling dat zij slechts één nacht geslapen hadden, stuurden zij de jongste op voedsel uit. Aangekomen bij de stadspoort verbaasde de jongeman zich erover een afbeelding van een glorierijk kruis te zien en de mensen een eed te horen zweren in de naam van Christus. Op het moment dat hij betaalde met muntjes uit Decius' tijd, werd hij door een koopman beetgepakt met de woorden: "Jij hebt vast een schat gevonden, die ze jaren geleden begraven moeten hebben." Maar de jongeman ontkende het. Daarop werd hij bij de plaatselijke bisschop en de rechter gebracht. Deze stelde hem in staat van beschuldiging. In het nauw gebracht vertelde de jongeman waar hij vandaan kwam en leidde hen naar de grot waar de overige mannen verbleven.
Toen de bisschop de grot binnenstapte, vond hij het loden tafeltje; en daar stond alles op te lezen wat deze mannen hadden doorgemaakt. Daarop had de bisschop een onderhoud met de mannen. Onmiddellijk ging dit nieuws naar keizer Theodosius. Die kwam er meteen op af en bracht hun eer door voor hen op zijn knieën te vallen. Toen richtten de zeven het woord tot diezelfde keizer: "Hoogverheven keizer, op dit ogenblik gaat er een ketterij rond die het christenvolk probeert af te brengen van Gods beloften door te beweren dat er geen opstanding van de doden bestaat. Maar omdat we - zoals u weet - naar het woord van Paulus (vgl. 2 Korintiërs 05,10) verantwoording zullen moeten afleggen voor Gods rechterstoel, heeft de heer ons opgewekt om u dit alles te vertellen. Doe er dus wat aan, als u tenminste Gods koninkrijk niet wilt mislopen." Theodosius had aandachtig geluisterd; hij verheerlijkte God die niet toestaat dat zijn mensen verloren gaan. Daarop gingen de mannen weer op de grond liggen en sliepen weer in.
De keizer was van plan gouden grafmonumenten voor hen te laten maken, maar in een visioen werd hij gewaarschuwd dat niet te doen. Tot op de dag van vandaag liggen die mannen daar te slapen, toegedekt door zijden of linnen dekens."
[107»Siebenschläfer;140»08.04;146;183]
Nawoord bij de legende van de Zeven Slapers
Deze legende ontstaat in een tijd dat het de christenen goed gaat. De vervolgingen en martelingen zijn voorgoed voorbij; het christendom maakt een tijd van rust en vrede door onder keizer Theodosius de Grote (379-395). Vertelt de legende van de Zeven Slapers dat de christenen van toen dat verstonden als een verwijzing, een (symbolische) bevestiging van hun geloof in de opstanding uit de doden? Of wilde men in een tijd dat het allemaal gemakkelijker ging, niet vergeten welk een hoge prijs dat gekost had, juist zoals wij in Nederland elk jaar Dodenherdenking vieren, waar we stilstaan bij de hoge prijs die onze vrijheid heeft gekost?
Hoe dan ook, in deze legende weerspiegelt zich de aloude strijd tussen de christenen en de traditionele joden - hier nader aangeduid met Sadduceeën. In onderscheid met die andere joodse groepering, de Farizeeën, geloofden de Sadduceeën inderdaad niet in de opstanding uit de doden. Daarover wordt herhaaldelijk verteld in het Nieuwe Testament (bv. Markus 12,18-27; Handelingen 23,6-9). Als we ervan uitgaan dat de legende toch minstens uit de vierde eeuw moet stammen, is het opvallend, dat hier zo zorgvuldig van Sadduceeën wordt gesproken en niet generaliserend van 'de' joden, wat vanaf de vierde eeuw in christelijke kringen veeleer de gewoonte was; tot bij de heiligste kerkvaders aan toe, als Basilius de Grote († 379), Johannes Chrysostomus († 407) en Augustinus († 430).
Koran
In Soera 18 van de Koran is dit verhaal ook te vinden. Daar wordt verteld dat de hond van de zeven jongemannen mee opgesloten werd en deelde in het wonder van zijn bazen. Weer andere bronnen weten dat de hond Kathmer of Kirmit heette.
Later zou de grot uitgroeien tot een christelijke begraafplaats. Tot op de dag van vandaag wijst men even buiten Efese de desbetreffende grot aan.
Een dergelijke legende wordt ook verteld van een grot in de buurt van Tarsus (Oost-Turkije).
Patronaten
De voorspraak van de Zevenslapers wordt ingeroepen bij slapeloosheid.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen