×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Abigail van Jeruzalem, Israël; vrouw van koning David; † ca 975 vóór Christus.
Feest ? ...onbekend... daarom geplaats op 1 november: Allerheiligen.
David was Saul nog niet als koning opgevolgd, maar ieder in het land kende hem vanwege een aantal roemruchte overwinningen op de aartsvijanden, de Filistijnen. Als Nabal straks dan ook opmerkt: 'Wie is die David nou eigenlijk...?' dan is dat een regelrechte belediging. Uit 1 Samuël 25.
1 Samuël 25,01-44
01 Samuel stierf. Alle Israelieten kwamen bijeen voor de rouwklacht en begroeven hem in zijn huis in Rama. David daalde af naar de woestijn van Paran.
02 In Maon woonde iemand die in Karmel zijn bedrijf had. Hij was een zeer vermogend man: hij bezat drieduizend schapen en duizend geiten. Bij gelegenheid van het scheren van de schapen bevond hij zich in Karmel.
03 De man heette Nabal; zijn vrouw Abigail. De vrouw was schrander en mooi, maar de man, een Kalebiet, was een hardvochtige schurk.
04 David vernam in de woestijn dat Nabal zijn schapen aan het scheren was.
05 Hij gaf zijn mannen de opdracht: "Ga naar Karmel, naar Nabal, groet hem namens mij
06 en zeg: 'Zo spreekt David tot zijn broeder: Hoe gaat het met u, met uw gezin en met alles wat u toebehoort?
07 Ik hoorde dat ze bij u aan het scheren zijn. U weet dat uw herders bij ons in de buurt zijn geweest; wij hebben hen niet gehinderd en nooit hebben zij ook maar iets vermist, zolang ze in Karmel waren;
08 vraag het uw knechten en zij zullen het u bevestigen. Laat daarom mijn mannen een goed onthaal bij u vinden, nu wij op zo'n gunstig ogenblik komen, en geef uw dienaren en uw zoon David wat u bij de hand hebt'."
09 Toen de mannen bij Nabal gekomen waren, spraken zij hem namens David toe zoals hun gezegd was, en wachtten af.
10 Maar Nabal antwoordde de dienaren van David: "Wie is die David? Wie is die zoon van Isai? Het wemelt tegenwoordig van knechten die bij hun meester weggelopen zijn.
11 Moet ik soms mijn brood en mijn water en de beesten die ik voor mijn scheerders geslacht heb, weggeven aan lieden, van wie ik niet eens weet waar ze vandaan komen?"
12 De mannen van David maakten dus rechtsomkeert; zij kwamen bij David terug en vertelden hoe ze ontvangen waren.
13 Toen zei David tot zijn mannen: "Laat iedereen zijn zwaard aangorden." En iedereen gordde zijn zwaard aan. Ook David gordde zijn zwaard aan. Vierhonderd man trokken met David op, tweehonderd bleven er bij de legertros.
14 Intussen had een van de knechten aan Abigail, de vrouw van Nabal, verteld: "David heeft uit de woestijn boden gezonden om onze heer te begroeten, maar die is tegen hem uitgevaren.
15 Toch zijn die mannen bijzonder goed voor ons geweest. Zolang wij daarbuiten in hun buurt waren en op en neer trokken, hebben wij geen hinder van hen ondervonden en nooit iets vermist.
16 Zij waren als een muur om ons heen, dag en nacht, al de tijd dat wij in hun nabijheid de schapen hoedden.
17 Denk eens na en zie wat u doen kunt: een zekere ondergang wacht onze heer en heel zijn huis! Hij zelf is een onverlaat en met hem valt niet te praten."
18 Toen liet Abigail in allerijl tweehonderd broden, twee zakken wijn, vijf toebereide schapen, vijf schepel geroosterde graankorrels, honderd rozijnkoeken en tweehonderd klompen vijgen
19 op ezels laden en zei tot haar knechten: "Gaat voor mij uit: ik kom zelf achter u aan." Aan haar man Nabal vertelde zij niets.
20 Toen zij, gezeten op haar ezel, door een bergkloof reed, zag zij David en zijn mannen in haar richting naar beneden komen; zo ontmoetten zij elkaar.
21 David had gezegd: "Heb ik daarvoor op het bezit van die kerel in de woestijn gepast? Van al wat hem toebehoort is er nooit iets vermist, en nu vergeldt hij mij goed met kwaad.
22 God mag dit en dat doen met de vijanden van David, en nog erger, als ik morgenvroeg van al de zijnen ook maar een manspersoon in leven heb gelaten."
23 Toen Abigail David zag, liet zij zich haastig van haar ezel glijden, boog zich voor David tot op de grond en bracht hem haar hulde.
24 Zij viel hem te voet en zei: "Het is mijn schuld, heer. Vergun uw dienares tot u te spreken en luister naar wat zij u te zeggen heeft.
25 Laat mijn heer zich toch niet storen aan die onverlaat van een Nabal, want hij is zoals hij heet: Nabal is zijn naam en een dwaas is hij. Maar ik, uw dienares, ik heb de knechten die mijn heer gestuurd heeft niet gezien.
26 Welnu, mijn heer, zowaar u leeft en zowaar JHWH leeft, Hij die verhoed heeft dat u bloedschuld op u laadt door het recht in eigen hand te nemen: moge het lot van Nabal uw vijanden treffen en allen die mijn heer kwaad willen.
27 Laat deze goede gaven, die uw dienaren voor mijn heer heeft meegebracht, overhandigen aan de mannen die mijn heer op zijn tochten vergezellen.
28 Vergeef toch de nalatigheid van uw dienares. JHWH zal voor mijn heer een duurzaam huis bouwen en in stand houden, want mijn heer voert de oorlogen van JHWH, en er zal bij u geen spoor van kwaad te vinden zijn, zolang u leeft.
29 Mocht er ooit iemand zijn die u vervolgt en naar het leven staat, dan zal mijn heer geborgen zijn in de beurs van het leven, en JHWH uw God zal uw vijanden wegslingeren als een steen uit de holte van de slinger.
30 En als JHWH al het goede dat Hij aan mijn heer beloofd heeft gaat voltrekken, en u aanstelt als vorst van Israel,
31 dan mag mijn heer nooit reden hebben tot zelfverwijt of wroeging, omdat hij nodeloos bloed heeft vergoten en het recht in eigen hand heeft genomen. En wanneer jahwe mijn heer eenmaal voorgoed heeft geschonken, wees dan uw dienares indachtig."
32 Toen zei David tot Abigail: "Gezegend zij JHWH, de God van Israel, die u vandaag op mijn weg heeft gezonden.
33 Gezegend uw schranderheid en gezegend uzelf, omdat u mij belet hebt, bloedschuld op mij te laden door het recht in eigen hand te nemen.
34 Maar weet wel: zowaar JHWH leeft, de God van Israel, die mij ervoor behoed heeft u kwaad te doen: was u niet zo vlug naar mij toegekomen, dan was er morgenochtend bij Nabal geen manspersoon meer in leven geweest."
35 Toen nam David haar gaven in ontvangst en zei tot haar: "Ga in vrede naar huis; ik voldoe aan uw verzoek en ik ben u terwille."
36 Bij haar thuiskomst zag Abigail dat Nabal een vorstelijk feestmaal had aangericht. Daar Nabal vrolijk en zwaar beschonken was, repte zij met geen woord over het gebeurde en wachtte tot de volgende morgen aanbrak.
37 De volgende morgen, toen Nabal zijn roes had uitgeslapen, vertelde zijn vrouw hem wat zij gedaan had. Zijn hart stokte en hij werd als een steen.
38 Een dag of tien later sloeg JHWH Nabal en hij stierf.
39 Toen David vernam dat Nabal dood was, zei hij: "Gezegend zij JHWH, die het voor mij heeft opgenomen en de smaad mij door Nabal aangedaan, op hem gewroken heeft! JHWH heeft zijn dienaar van een misstap weerhouden en Hij heeft Nabals wandaad op zijn eigen hoofd doen neerkomen." David zond boden naar Abigail om haar mee te delen dat hij haar tot vrouw wilde nemen.
40 De dienaren van David gingen dus naar Abigail in Karmel en zeiden haar: "David heeft ons naar u toe gezonden, want hij wil u tot vrouw nemen."
41 Zij stond op, boog zich neer tot op de grond en antwoordde: "Zie, uw dienares wil de slavin zijn die de dienaren van mijn meester de voeten wast."
42 Abigail maakte zich aanstonds gereed, ging op haar ezel zitten en volgde, vergezeld voor haar vijf dienaressen, de boden van David. Zo werd Abigail zijn vrouw.
43 David was al gehuwd met Achinoam uit Jizreel; zij waren beiden Davids vrouw.
44 Saul had zijn dochter Mikal, de vrouw van David, aan Palti gegeven, de zoon van Lais uit Gallim.
Als David later in ballingschap wordt gestuurd, zal zij hem trouw ter zijde blijven staan (1 Sm.27,3). Zij op haar beurt zal gevangen genomen worden en weer vrijgelaten, en wel door de Amalekieten (1 Sm.30,5), een vijandig volk aan de grenzen van het land. Tenslotte zal ze haar man en heer ook vergezellen naar Hebron, waar hij tot koning zal worden gewijd (2 Sm.2,2). Daar zal zij hem zijn tweede zoon schenken, Kileab (2 Sm.3,3).
Er is nog een andere Abigaïl bekend. Zij was een zus van David; en dus een dochter van Jesse of Isaï. Zij trouwt met Yitra de Ismaëliet. Van haar is sprake in 2 Sm.17,25.
Volgens de zogeheten 'Geschiedenis van Jozef de Timmerman', een apokrief evangelie dat stamt uit " 400(?), heette één van de maagden die Maria vergezelden, toen zij vanuit de tempel haar intrek bij Jozef nam, Abigaïl.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen